HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
30 december 2021
Aan de conferentie van de Continentale Colleges van Raadgevers
Innig geliefde vrienden,
1. Met Riḍván dit jaar hebben wij beschreven hoe de bahá’í-wereld in de loop van een kwart eeuw een transformatie heeft ondergaan die haar een onvoorstelbaar vermogen heeft geschonken om te leren, te groeien en de mensheid te dienen. Maar hoe stralend de prestaties van deze periode ook waren, zij moeten overtroffen worden door wat komen gaat. Aan het einde van de nieuwe reeks Plannen die onlangs is begonnen, zal de bahá’í-gemeenschap capaciteiten moeten hebben verworven die nu nog nauwelijks kunnen worden waargenomen. In uw beraadslagingen van de komende dagen zult u zich bezighouden met verkennen wat nodig is om zo’n versterkte gemeenschap tot stand te brengen.
2. Bahá’u’lláh verklaart dat “het doel waarvoor sterfelijke mensen, vanuit het volslagen niets, in het rijk van het zijn zijn getreden, is dat zij kunnen werken aan de verbetering van de wereld en eensgezind en harmonieus samenleven.” Hij heeft leringen geopenbaard die dit mogelijk maken. Het opbouwen van een samenleving die dit collectieve doel bewust nastreeft is niet alleen het werk van deze generatie, maar van vele komende generaties, en Bahá’u’lláh’s volgelingen verwelkomen allen die in deze onderneming met hen samenwerken. Het betekent leren hoe levendige, naar buiten gerichte gemeenschappen kunnen worden gevormd; het betekent voor die gemeenschappen te leren hoe geestelijke en materiële vooruitgang tot stand kan worden gebracht; het betekent leren hoe kan worden bijgedragen aan de discoursen die de richting van die vooruitgang beïnvloeden. Deze werkterreinen zijn u natuurlijk bekend. Vanuit één gezichtspunt bezien zijn ze zeer verschillend, elk met eigen kenmerken en vereisten. Toch zijn het allemaal manieren om de energieën die in de menselijke ziel latent aanwezig zijn te laten ontwaken en te kanaliseren naar de verbetering van de maatschappij. Samen zijn ze middelen om wat de Behoeder heeft omschreven als “de maatschappijopbouwende kracht” van het Geloof vrij te maken. Deze inherente kracht die de Zaak van Bahá’u’lláh bezit, is zelfs zichtbaar in de prille inspanningen van een bahá’í-gemeenschap die leert de mensheid te dienen en het Woord van God te bevorderen. En hoewel de wereldomvattende samenleving die in Zijn Openbaring wordt voorzien natuurlijk ver weg is, zijn er gemeenschappen in overvloed die ijverig leren om Zijn leringen op hun sociale werkelijkheid toe te passen. Hoe onmetelijk gezegend zijn de zielen die, doordrongen van de grootsheid van deze Dag en de betekenis van hun daden, streven naar de opkomst van een samenleving die gevormd is door de goddelijke leringen.
3. De reeks wereldomvattende Plannen, die met Riḍván begon, zal een volle vijfentwintig jaar duren. Zij zal de ark van de Zaak de derde eeuw van het Bahá’í-tijdperk binnenvoeren en eindigen met Riḍván 2046. Gedurende deze periode zal de bahá’í-wereld gericht zijn op één enkel doel: het in steeds grotere mate vrijmaken van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof. Het nastreven van dit alles omvattende doel zal een verdere toename vereisen van de capaciteit van de individuele gelovige, de lokale gemeenschap en de instellingen van het Geloof. Deze drie constante hoofdrolspelers van het Plan hebben elk een rol te spelen, en elk van hen heeft capaciteiten en kwaliteiten die ontwikkeld moeten worden. Maar geen van hen is in staat om zelfstandig het eigen potentieel volledig te verwezenlijken. Het is door het versterken van hun onderlinge dynamische relaties dat hun krachten worden gebundeld en vermenigvuldigd. ‘Abdu’l-Bahá legt uit dat hoe meer een volk de kwaliteiten van samenwerking en wederzijdse steun aan de dag legt, “hoe meer de menselijke samenleving vooruit zal gaan in ontwikkeling en voorspoed”; in het Geloof kenmerkt en vormt dit principe de interacties van individuen, instellingen en gemeenschappen, en het begiftigt het lichaam van de Zaak met morele vitaliteit en geestelijke gezondheid.
4. De in vuur geraakte zielen die door de processen van het Plan zijn opgestaan, trachten een steeds beter begrip te verkrijgen van Bahá’u’lláh’s leringen – “de voortreffelijkste remedie tegen elke ziekte” – en passen deze toe op de behoeften van hun samenleving. Zij zetten zich in voor de welvaart van allen, erkennend dat het welzijn van individuen berust op het welzijn van de samenleving als geheel. Het zijn loyale burgers die partijdigheid en de strijd om wereldse macht mijden. In plaats daarvan richten zij zich op het overstijgen van verschillen, het samenbrengen van gezichtspunten en het bevorderen van het gebruik van consultatie voor het nemen van besluiten. Zij leggen de nadruk op kwaliteiten en houdingen – zoals betrouwbaarheid, samenwerking en verdraagzaamheid – die de bouwstenen vormen van een stabiele sociale orde. Zij verdedigen rationaliteit en wetenschap als voorwaarde voor menselijke vooruitgang. Zij zijn voorvechters van tolerantie en begrip, en met de inherente eenheid van de mensheid altijd in gedachten zien zij iedereen als een potentiële partner om mee samen te werken, en streven zij naar het bevorderen van saamhorigheid, zelfs tussen groepen die van oudsher vijandig tegenover elkaar staan. Zij zijn zich ervan bewust hoe de krachten van het materialisme om hen heen werkzaam zijn, en hun ogen zijn wijd open voor de vele onrechtvaardigheden die in de wereld hardnekkig blijven bestaan, maar zij zijn even duidelijk over de scheppende kracht van eenheid en het vermogen van de mensheid tot onbaatzuchtigheid. Zij zien de kracht die ware religie bezit om harten te transformeren en wantrouwen te overwinnen, en zo, met vertrouwen in wat de toekomst brengt, spannen zij zich in om de voorwaarden te scheppen waaronder vooruitgang kan plaatsvinden. Zij delen hun overtuigingen rijkelijk met anderen, met respect voor de gewetensvrijheid van iedere ziel, en zij leggen niemand hun eigen normen op. En hoewel zij niet willen pretenderen dat zij alle antwoorden hebben ontdekt, zijn zij duidelijk over wat zij hebben geleerd en wat zij nog moeten leren. Hun inspanningen gaan vooruit op het afwisselende ritme van actie en reflectie; tegenslagen laten hen onberoerd. Op plaatsen waar steeds meer mensen helpen om gemeenschappen van deze aard op te bouwen, wordt de kracht van de Zaak om het sociale bestaan van mensen te transformeren, evenals hun innerlijke leven, steeds zichtbaarder. Het serieus nastreven van de centrale doelstelling van het Plan zal, daar zijn we zeker van, vele, vele van zulke gemeenschappen doen ontstaan.
De beweging van clusters
5. Een grotere uitdrukking van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof vereist in de eerste plaats nog verdere vooruitgang in het proces van toetreding in troepen in elk deel van de wereld. De in essentie geestelijke ondernemingen om het licht van Bahá’u’lláh’s Openbaring steeds wijder te verspreiden en de wortels van Zijn Geloof steeds dieper in de bodem van de samenleving door te laten dringen, hebben meetbare uitkomsten: het aantal clusters waar een groeiprogramma is gestart en de mate van intensiteit die elk daarvan heeft bereikt. De middelen zijn nu beschikbaar voor een snelle vooruitgang met betrekking tot beide maatregelen. Het doel dat de gemeenschap van de Grootste Naam moet nastreven tijdens de huidige reeks wereldomvattende plannen is het opzetten van intensieve groeiprogramma’s in alle clusters in de wereld. Deze enorme doelstelling impliceert een verbreding en intensivering van de activiteiten op een schaal die nog nooit vertoond is. In de loop van het Negenjarenplan moet snel vooruitgang worden geboekt in de richting van dit doel.
6. Als voorbereidende stap verzoeken wij u de Nationale Geestelijke Raden en de Regional Bahá’í Councils te helpen bepalen of hun systemen voor de indeling van hun gebieden in clusters gebaat zouden zijn bij eventuele aanpassingen. Zoals u weet, definieert een cluster een gebied waar de activiteiten van het Plan kunnen worden gestimuleerd op een werkbare en duurzame manier. In de afgelopen eenentwintig jaar is veel geleerd over de grootte van een cluster die “werkbaar” is in verschillende contexten en in verschillende delen van de wereld; in sommige landen is men al begonnen met het overwegen van aanpassingen, ingegeven door de effecten van groei. In veel gevallen zal deze herbeoordeling niet tot veranderingen leiden, maar in sommige gevallen zal een cluster worden opgedeeld of in omvang worden verkleind, en in enkele gevallen kan een cluster groter worden. Gebieden die dunbevolkt zijn als gevolg van het natuurlijke landschap kunnen worden uitgesloten van het systeem van clustervorming. Gelovigen die op dergelijke plaatsen wonen, zullen uiteraard zoveel elementen van het kader van actie overnemen als op hun omstandigheden van toepassing zijn.
7. De beweging van clusters langs een continuüm van ontwikkeling zal het basismodel blijven voor de uitbreiding en consolidatie van de gemeenschap. De kenmerken van het te volgen ontwikkelingstraject, en in het bijzonder de eerste, tweede en derde mijlpalen die de vooruitgang op deze weg markeren, zijn de vrienden reeds bekend uit onze eerdere boodschappen en uit hun eigen ervaring, en wij voelen geen behoefte om te herhalen wat wij eerder uiteengezet hebben. Wij verwachten dat tegen het einde van het Eénjarige Plan in meer dan 6.000 clusters groeiprogramma’s zullen lopen, dat in bijna 5.000 daarvan de tweede mijlpaal zal zijn gepasseerd en dat in 1.300 daarvan de gelovigen nog verder zullen zijn gevorderd. Deze cijfers moeten in de komende negen jaar aanzienlijk stijgen. Zodra eventuele aanpassingen aan het clusterschema in elk land zijn vastgesteld, vragen wij u om samen te werken met Nationale Raden en Regional Councils om een schatting te maken van de aantallen clusters waar vooruitgang kan worden geboekt voorbij de eerste, tweede en derde mijlpaal, respectievelijk, gedurende het Plan. Het gaat hierbij slechts om goed beredeneerde schattingen; deze kunnen later zo nodig worden verfijnd en hoeven niet lang te worden uitgespit. Als zodanig verzoeken wij dat de resultaten van deze inschattingen tegen Naw-Rúz naar het Bahá’í-wereldcentrum worden gezonden. Met Riḍván zullen we dan in staat zijn de totale collectieve aspiraties van de bahá’í-wereld voor het Negenjarenplan vast te stellen.
8. Wij zijn ons ervan bewust dat er regio’s en landen zijn waar het Geloof nog in een vroeg stadium van ontwikkeling verkeert, en er een dringende noodzaak bestaat om ervoor te zorgen dat hetgeen de bahá´í-wereld heeft geleerd over het versnellen van het groeiproces, ook deze plaatsen ten goede komt. Een belangrijke les die duidelijk is geworden, is dat een cluster waar de derde mijlpaal is gepasseerd, van immense waarde is voor een regio. Zodra de vrienden in een bepaald cluster het scala aan capaciteiten hebben ontwikkeld dat een dergelijke vooruitgang impliceert, en de middelen voor het verspreiden van inzichten en het delen van ervaringen over gemeenschapsopbouwende inspanningen voorhanden zijn, wordt een vlotte versnelling van het werk van uitbreiding en consolidatie in omringende clusters mogelijk. Met dit in gedachten is het van het grootste belang dat het groeiproces in de loop van het Negenjarenplan dit niveau van intensiteit bereikt in tenminste één cluster in elk land en elke regio. Dit is een van de voornaamste doelstellingen van het Plan en het zal de gerichte inspanning van vele toegewijde zielen vergen. Het Internationaal Onderrichtscentrum staat klaar om met u samen te werken om meerdere strategieën toe te passen om dit te bereiken. De belangrijkste daarvan zal zijn het inzetten van teams van internationale en thuisfrontpioniers die bekend zijn met het actiekader en bereid zijn om gedurende een aantal jaren aanzienlijke hoeveelheden tijd en energie te wijden aan het dienen van de Zaak. U zult Nationale Geestelijke Raden en Regional Bahá’í Councils moeten doordringen van de urgentie om gelovigen aan te moedigen die, in de voetsporen van zovele heldhaftige zielen uit het verleden, kunnen opstaan om ervoor te zorgen dat het licht van het Geloof op elk grondgebied helder schijnt. Wij kijken in het bijzonder naar landen, regio’s en clusters waar kracht en ervaring zijn opgebouwd om een stroom van pioniers op gang te brengen naar plaatsen waar hulp nodig is, en ook om op andere manieren steun te verlenen. Deze stroom van steun is een van de manieren waarop de geest van samenwerking en wederzijdse steun, die zo essentieel is voor vooruitgang, zich manifesteert in systematische actie.
9. Dat wat in de vorige reeks Plannen tot stand is gebracht – in het bijzonder in het afgelopen Vijfjarenplan – had niet kunnen plaatsvinden zonder een enorme vooruitgang in het onderrichtswerk. Een belangrijke dimensie van dit werk is de capaciteit om gesprekken te voeren over geestelijke thema’s, een vermogen dat werd verkend in onze boodschap aan uw conferentie van 2015, waar we beschreven hoe het wordt ontwikkeld door deelname aan instituutscursussen en door het opdoen van praktijkervaring. Het is duidelijk dat het activiteitenpatroon dat zich aan de basis ontvouwt, een verscheidenheid aan settings opent waarin ontvankelijke zielen – soms hele families of groepen gelijkgestemden – kunnen deelnemen aan betekenisvolle gesprekken die interesse wekken voor de visie van het Geloof en de Persoon van Bahá’u’lláh. Na verloop van tijd beginnen veel van deze zielen zich te identificeren met de bahá’í-gemeenschap, vooral wanneer zij het vertrouwen krijgen om door middel van dienstbaarheid aan het gemeenschapsleven deel te nemen. Natuurlijk verwelkomt de gemeenschap elke mate van verbondenheid die een persoon zou willen hebben, groot of klein. Maar het erkennen van Bahá’u’lláh als een Manifestatie van God en het aanvaarden van de voorrechten en verantwoordelijkheden die op unieke wijze verbonden zijn aan het lidmaatschap van de Bahá’í-gemeenschap is een uniek moment in iemands geestelijke ontwikkeling, en is iets heel anders dan regelmatige betrokkenheid bij bahá’í-activiteiten of het uitspreken van steun voor bahá’í-principes. De ervaring heeft geleerd dat de omgeving die wordt gecreëerd door gemeenschapsopbouwende inspanningen in een plaats, iedereen die deze stap wil nemen in staat stelt dit met relatief gemak te doen. Waar deze inspanningen ook worden ondernomen, het is belangrijk dat de vrienden zich ervan bewust blijven dat de deuren van het Geloof wijd open staan en dat zij degenen die op de drempel staan bemoedigen. En in gebieden waar dergelijke inspanningen al enige tijd worden geleverd, ontdekken veel gelovigen dat een levendig en zich uitbreidend patroon van activiteiten er op natuurlijke wijze toe kan leiden dat gezinnen, vriendengroepen en zelfs groepen van gezinnen bereid zijn tot de Zaak toe te treden. Want in gelegenheden waar de mogelijkheid om tot de gemeenschap toe te treden openlijk en inclusief kan worden besproken onder hen die een gevoel van collectieve identiteit delen, kunnen zielen zich gemakkelijker aangemoedigd voelen om samen deze stap te zetten. Bahá’í-instellingen, in het bijzonder Plaatselijke Geestelijke Raden, moeten een denkwijze aannemen die zulke ontwikkelingen mogelijk maakt, en ervoor zorgen dat eventuele belemmeringen worden weggenomen.
10. Wij vragen u en uw hulpraadsleden om de gelovigen, waar zij ook wonen, te helpen om periodiek te reflecteren over effectieve manieren van onderricht van het Geloof in hun omgeving, en om in hun hart een passie voor onderricht aan te wakkeren die de bekrachtigingen van het Goddelijk Koninkrijk zal aantrekken. Zielen die de zegen van geloof hebben gekregen, hebben een natuurlijke wens om deze gift te delen door middel van gesprekken met familieleden, vrienden, klasgenoten, collega’s en met hen die ze nog niet eerder ontmoet hadden, op iedere plek en op ieder moment zoekend naar een luisterend oor. Verschillende settings en omstandigheden lenen zich voor verschillende benaderingen, en de vrienden moeten bezig zijn met een doorlopend leerproces over wat het meest effectief is op de plaats waar ze zich bevinden.
Leren van de meest gevorderde clusters
11. Zes jaar geleden beschreven wij voor u de kenmerken van een cluster waar de vrienden de derde mijlpaal op het continuüm van groei zijn gepasseerd. Zo ver te zijn gekomen impliceert intense activiteit in specifieke buurten of dorpen, maar ook gezamenlijke inspanning van alle gelovigen die in het cluster wonen – met andere woorden, een toenemende geest van universele deelname aan het werk van gemeenschapsopbouw. In de praktijk betekent dit de mobilisatie van een groot aantal bahá’ís die op creatieve en intelligente wijze het actiekader van het Plan toepassen op de werkelijkheid van hun eigen omstandigheden, waar ze ook wonen in het cluster. Het houdt in dat gezinnen en individuele gelovigen samenwerken en een bewuste keuze maken om zichzelf te zien als deel uitmakend van een zich uitbreidende kern. Zulke groepen van vrienden gaan aan de slag om de kring van deelnemers aan hun activiteiten te vergroten door zich te verbinden met de netwerken waartoe zij behoren – netwerken die zijn gecreëerd via een werk- of studieplek, een lokale school, of een ander soort gemeenschapscentrum – en door het vergezellen van anderen die opstaan om naast hen te dienen. Deze inspanningen zijn van enorme waarde. Zelfs wanneer een cluster een aantal bloeiende centra van intense activiteit bevat, kunnen de inspanningen die in de rest van het cluster worden geleverd nog steeds een groot deel van alle activiteiten die plaatsvinden vertegenwoordigen. We erkennen in dit verband ook de stappen die in sommige clusters worden ondernomen om systematisch een specifieke bevolkingsgroep te bereiken die ontvankelijk is gebleken voor het Geloof maar verspreid is over het cluster. Dit kan gezien worden als een gespecialiseerde vorm van het werk van gemeenschapsopbouw, en een die veelbelovend blijft. Naarmate de deelname aan het werk van het Plan in al zijn vormen toeneemt, ontstaan er veel mogelijkheden voor de vrienden om van elkaars ervaringen te leren en in elkaar de vreugde van onderricht te doen ontbranden.
12. Het werk in ontvankelijke buurten en dorpen is de laatste jaren natuurlijk een speciaal aandachtspunt geweest. Zodra de inwoners van dergelijke locaties in grote getale aan bahá´í-activiteiten gaan deelnemen, moet er meer aandacht worden besteed aan coördinatie om het hoofd te bieden aan de inherente complexiteit die hierbij komt kijken. In ieder centrum van intensieve activiteit ontstaan samenwerkingsverbanden tussen groepen gezinnen, die onderling gemeenschapsopbouwende activiteiten organiseren met de bedoeling de omarming van dergelijke activiteiten uit te breiden naar vele gezinnen in de buurt; een informeel netwerk van vrienden biedt bemoediging en steun aan de lopende inspanningen. Het karakter van het dagelijks leven op deze plaatsen vormt zich naar de opkomst van een cultuur waarin aanbidding en dienstbaarheid gekoesterde activiteiten zijn waarbij veel mensen tegelijk betrokken zijn. Verheffende, goed voorbereide gemeenschapsbijeenkomsten – in sommige gevallen zich ontwikkelend tot kampen en festivals – komen steeds vaker voor, en muziek en zang nemen bij dergelijke gelegenheden een prominente plaats in. Kunst als geheel – vanaf het begin een integraal onderdeel van de ontwikkeling van een gemeenschap – komt in zulke omstandigheden naar voren als een belangrijk middel om blijdschap te brengen, banden van eenheid te versterken, kennis te verspreiden en begrip te consolideren, alsmede om mensen in de bredere samenleving bekend te maken met de beginselen van de Zaak. En natuurlijk blijft er een sterke focus op het naar buiten gericht zijn: manieren vinden om voortdurend de vruchten van een bloeiend actiepatroon te delen met zielen die nog onbekend zijn met het Geloof.
13. Te midden van dit alles hebben we een specifiek, hartverwarmend fenomeen waargenomen, waarvan we de eerste glimpen in onze boodschap aan uw conferentie van 2015 beschreven als een nieuw grensgebied. Hoewel het leren omarmen van grote aantallen een kenmerk is van elk cluster waar de derde mijlpaal is gepasseerd, begint de focus van de vrienden noodzakelijkerwijs te verbreden naarmate ze een punt naderen waarop een aanzienlijk deel van de bevolking van een bepaald gebied meedoet met gemeenschapsopbouwende activiteiten. Dit kan gelden voor slechts een specifiek woongebied in een cluster, of voor meerdere van dergelijke wijken, of voor een enkel dorp; andere delen van het cluster delen misschien nog niet dezelfde realiteit. Maar op zulke plaatsen zijn de ogen van de vrienden die aan de basis werken in toenemende mate gericht op de vooruitgang en het welzijn van iedereen die in de buurt woont. Bahá’í-instellingen voelen scherper hun verantwoordelijkheid voor de geestelijke opvoeding van een hele generatie van kinderen en jeugd, van wie de meesten of zelfs allemaal wellicht al betrokken zijn bij gemeenschapsactiviteiten. Plaatselijke Geestelijke Raden versterken hun relaties met autoriteiten en lokale leiders, gaan zelfs formele samenwerkingsverbanden aan, en er wordt steeds meer aandacht geschonken aan de veelvuldige initiatieven van maatschappelijke actie die voortkomen uit jeugdgroepen, jongeren, vrouwen, gezinnen, of anderen die reageren op de noden om hen heen. Alleen al het niveau en de verscheidenheid van de activiteiten vereisen dat de leden van de Hulpraden meerdere assistenten aanstellen voor één dorp of wijk; elke assistent kan één of meer actielijnen volgen en, waar nodig, advies en steun verlenen en de lopende processen een impuls geven.
14. Op plaatsen waar de activiteiten van het Plan een dergelijke mate van prevalentie hebben bereikt, beschikken de inwoners nu over een aanzienlijk grotere capaciteit om de koers van hun eigen ontwikkeling te bepalen, en de instituten en instellingen van het Geloof hebben daar nu een ruimere visie op hun verantwoordelijkheden. Natuurlijk moeten er nog steeds solide systemen bestaan om voortdurend capaciteit op te bouwen en initiatiefnemers te ondersteunen. Maar de vooruitgang van de gemeenschap hangt er meer dan voorheen van af of de plaatselijke instituten en instellingen zich bewust zijn van de sociale krachten die in de omgeving werkzaam zijn en zo handelen dat de integriteit van de vele inspanningen van de gemeenschap bewaard blijven. Intussen ondergaat de verhouding van de bahá´í-gemeenschap tot de omringende samenleving ingrijpende veranderingen. Zoals vertegenwoordigd door haar formele bestuursstructuren en informele samenwerkingsverbanden, is de bahá´í-gemeenschap een zeer zichtbare hoofdrolspeler in de samenleving geworden, één die bereid is belangrijke verantwoordelijkheden op zich te nemen en een breed, collectief leerproces over geestelijke en materiële vooruitgang te intensiveren. Tegelijkertijd, naarmate de bredere samenleving vele aspecten van het leven van de bahá’í-gemeenschap omarmt en haar verenigende geest in zich opneemt, maakt de aldus ontstane dynamiek het mogelijk dat uiteenlopende groepen bijeenkomen in een gebundelde beweging, geïnspireerd door Bahá’u’lláh’s visie van het één-zijn van de mensheid. Tot op heden is het aantal plaatsen waar een bahá’í-gemeenschapsleven een dergelijke prevalentie heeft bereikt bescheiden, maar het neemt toe. Hier zien we een vrijmaking van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof zoals nog nooit eerder is vertoond.
15. Het spreekt vanzelf dat prevalentie van bahá’í-activiteiten op deze schaal niet overal te verwachten is. Het is noodzakelijk het onderscheid in te zien dat wordt gemaakt door de omstandigheden in een cluster of in delen van een cluster en door de kenmerken van een volk, dat wil zeggen door de werkelijkheid van de omstandigheden. De wijze waarop de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof tot uiting komt, zal dan ook per situatie verschillen. Maar ongeacht de mate waarin het bahá’í-gemeenschapsleven de mensen die in een bepaald gebied wonen omarmt – zelfs ongeacht de intensiteit van een groeiprogramma in een cluster of het activiteitenniveau in een wijk of dorp – de uitdaging waarvoor de vrienden die aan de basis dienen staan, is in wezen overal dezelfde. Zij moeten in staat zijn hun eigen werkelijkheid te lezen en zich af te vragen: wat, in het licht van de mogelijkheden en vereisten die voorhanden zijn[1], zouden geschikte doelstellingen zijn om na te streven in de komende cyclus of reeks van cycli? U en uw Hulpraadsleden[2] zijn bij uitstek in staat om deze vraag te behandelen en ervoor te zorgen dat passende strategieën worden geïdentificeerd. Er kan veel geleerd worden van de ervaring van de vrienden in vergelijkbare clusters, want een gemeenschap die een stap verder is op hetzelfde pad kan waardevolle inzichten verschaffen over het doel dat als volgende moet worden nagestreefd. Als de vrienden overpeinzen wat er voor hen ligt, zullen ze snel inzien dat er voor elke gemeenschap een doel binnen bereik is, en voor elk doel een pad om het te bereiken. Vooruitkijkend op dit pad, zouden we dan niet Bahá’u’lláh Zelf kunnen waarnemen, de teugels van de zaken van de mensheid in de ene hand, en met Zijn andere hand wenkend tot allen om zich te haasten?[3]
Bijdragen aan maatschappelijke transformatie
16. De Openbaring van Bahá’u’lláh houdt zich bezig met de transformatie van zowel het innerlijk leven als de sociale omstandigheden van de mensheid. In een namens Shoghi Effendi geschreven brief wordt beschreven hoe de sociale omgeving de “atmosfeer” verschaft waarin zielen “geestelijk kunnen groeien en ten volle het licht van God kunnen weerspiegelen” dat door de Openbaring schijnt. Een duidelijk teken dat de maatschappijopbouwende kracht van de Zaak in een cluster vrijkomt, is dat een groeiende groep van zijn inwoners, geïnspireerd door de leringen van het Geloof, zich inspant om het geestelijke karakter en de sociale omstandigheden van de bredere gemeenschap waartoe zij behoren te helpen verbeteren. De bijdrage van de bahá’ís onderscheidt zich door zijn focus op het opbouwen van capaciteit voor dienstbaarheid; het is een benadering die gebaseerd is op geloof in het vermogen van een bevolking om voorvechter van haar eigen ontwikkeling te worden.
17. Naarmate de intensiteit van het werk voor gemeenschapsopbouw in een cluster toeneemt, worden de vrienden zich daar onontkoombaar bewuster van sociale, economische of culturele barrières die de geestelijke en materiële vooruitgang van de mensen belemmeren. Kinderen en jeugd die steun missen bij hun educatie, onderdrukking van meisjes als gevolg van traditionele gebruiken met betrekking tot vroeg trouwen, gezinnen die hulp nodig hebben bij het navigeren in onbekende systemen van gezondheidszorg, een dorp dat kampt met gebrek aan basisbehoeften, of oude vooroordelen die voortkomen uit een erfenis van vijandigheid tussen verschillende groepen – wanneer de inspanningen van een bahá’í-gemeenschap op het gebied van uitbreiding en consolidatie haar in contact brengen met deze en vele andere situaties, zal zij zich genoodzaakt zien om op dergelijke werkelijkheden te reageren voor zover haar omstandigheden dat toelaten. Bij het reflecteren op zulke situaties wordt het duidelijk dat, binnen clusters, uitbreiding en consolidatie, maatschappelijke actie en het bijdragen aan heersende discoursen dimensies zijn van één enkele, verenigde, naar buiten gerichte inspanning die wordt uitgevoerd aan de basis van de samenleving. Al deze inspanningen worden verricht volgens een gemeenschappelijk actiekader, en dit is wat boven alles het algemene patroon van de activiteiten coherent maakt.
18. De eerste aanzet tot maatschappelijke actie vanuit de basis begint zich in een cluster af te tekenen naarmate de beschikbaarheid van menselijke hulpbronnen toeneemt en de capaciteit voor een breder scala van taken zich ontwikkelt. Dorpen in het bijzonder hebben zich bewezen als vruchtbare grond van waaruit initiatieven tot maatschappelijke actie zijn opgekomen en voortgezet, maar ook in stedelijke gebieden zijn vrienden die daar wonen erin geslaagd activiteiten en projecten uit te voeren die pasten bij de sociale omgeving, soms door samen te werken met plaatselijke scholen, maatschappelijke instellingen of zelfs overheidsinstanties. Maatschappelijke actie wordt ondernomen op een aantal belangrijke gebieden, zoals milieu, landbouw, gezondheid, de kunsten, en onderwijs in het bijzonder. In de loop van het Negenjarenplan, en vooral naarmate de studie van specifieke instituutscursussen meer activiteit op dit gebied stimuleert, verwachten wij een toename te zien van formele en informele inspanningen om de sociale en economische ontwikkeling van een bevolking te bevorderen. Sommige van deze op de gemeenschap gebaseerde initiatieven zullen basale bestuurlijke structuren nodig hebben om hun werk te bestendigen. Waar de omstandigheden gunstig zijn, zullen Plaatselijke Geestelijke Raden moeten worden aangemoedigd om te leren hoe nieuwe, beginnende initiatieven het best kunnen worden gecultiveerd en om inspanningen die veelbelovend zijn te bevorderen. In sommige gevallen zullen de behoeften op een bepaald werkterrein de oprichting van een bahá’í-geïnspireerde organisatie rechtvaardigen, en wij verwachten dat er in het komende Plan meer van zulke organisaties zullen opkomen. Van hun kant zullen Nationale Geestelijke Raden manieren moeten vinden waarop zij goed op de hoogte kunnen blijven van wat er aan de basis van hun gemeenschappen wordt geleerd en de ervaring die wordt opgedaan kunnen analyseren; op sommige plaatsen zal dit de oprichting vereisen van een entiteit die zich bezighoudt met het volgen van maatschappelijke actie. Als we naar de bahá´í-wereld kijken, zien we tot onze vreugde dat er op dit gebied al veel stuwkracht is opgebouwd door de bemoediging en steun van de Bahá´í International Development Organization.
19. Nauw verbonden met het vermogen om maatschappelijke actie te ondernemen is de capaciteit om bij te dragen aan de discoursen van de samenleving. In de kern is dit eenvoudigweg het vermogen om deel te nemen aan een gesprek over een onderwerp dat het leven van mensen beïnvloedt en om een perspectief te bieden dat gegrond is in bahá´í-principes en bahá´í-ervaring. Zo bezien is het een vaardigheid die vele bahá’ís bijna dagelijks kunnen beoefenen, bijvoorbeeld in hun studie of beroep, en die wordt gecultiveerd door deelname aan instituutscursussen; in zijn meer formele uitdrukking staat het centraal in het werk van de Bahá’í International Community en de nationale Bureaus voor Externe Betrekkingen. In relatie tot het vrijmaken van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof aan de basis, is het echter een capaciteit waar meer een beroep op wordt gedaan naarmate nauwere verbondenheid met een bevolking, teweeggebracht door het werk van uitbreiding en consolidatie, leidt tot een groter bewustzijn van de heersende sociale problemen van een gebied, evenals van de aspiraties van de mensen om deze te overwinnen. Naarmate het aantal deelnemers aan gemeenschapsopbouwende activiteiten toeneemt, neemt ook de behoefte van de bahá´í-gemeenschap toe om als een verenigd lichaam haar weloverwogen perspectief te bieden op belemmeringen voor sociale vooruitgang en op kwesties die op het gemoed drukken van degenen met wie zij interacteert. Dit heeft bijzondere implicaties voor Plaatselijke Geestelijke Raden. Op plaatsen waar de activiteiten van het Plan een zekere mate van prevalentie hebben bereikt, wordt de Raad meer en meer gezien als een bron van moreel inzicht. Mettertijd worden de inspanningen om bij te dragen aan het maatschappelijk discours systematischer en worden bahá’ís bedreven in het helpen van de mensen om hen heen om constructief deel te nemen aan een discours en consensus te vinden. Er wordt gezocht naar gelegenheden om de perspectieven van het Geloof te delen met gemeenschapsleiders en gezagsdragers, en er worden gelegenheden gecreëerd waarin vertegenwoordigers van verschillende groepen en belangen geholpen kunnen worden om door consultatie tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Wij zijn verheugd over de stappen die reeds zijn gezet om te leren hoe inzichten uit de Openbaring van Bahá’u’lláh en uit de ervaring van bahá’í-gemeenschappen kunnen worden ingebracht in dringende sociale kwesties op lokaal niveau; er zal in dit opzicht tijdens het Negenjarenplan zeker nog veel meer worden geleerd.
20. Wij willen benadrukken dat, zowel vroeger als nu, maatschappelijke actie en inspanningen om deel te nemen aan de heersende discoursen van de samenleving niet alleen zijn ontstaan in de context van groei, maar ook als resultaat van het streven van individuele bahá’ís om bij te dragen aan de vooruitgang van de samenleving op manieren die binnen hun mogelijkheden liggen. Als persoonlijk antwoord op Bahá’u’lláh’s oproep om te werken aan de verbetering van de wereld, hebben gelovigen op verschillende manieren voor een bepaalde roeping gekozen en hebben zij gezocht naar mogelijkheden om de activiteiten van gelijkgestemde groepen en organisaties te ondersteunen. Er zijn zowel grote als kleine projecten gestart om een antwoord te vinden op een scala aan sociale vraagstukken. Talrijke bahá’í-geïnspireerde organisaties zijn opgericht door groepen individuen om voor vele verschillende doelstellingen te werken, en gespecialiseerde entiteiten zijn opgericht om aandacht te geven aan een bepaald discours. Al deze inspanningen, op welke schaal ook ondernomen, hebben baat gehad bij het feit dat zij konden putten uit de principes en inzichten die leidend zijn voor de activiteiten aan de basis van de wereldwijde bahá’í-gemeenschap, en zij hebben ook baat gehad bij de wijze raadgevingen van Plaatselijke en Nationale Geestelijke Raden. Wij verheugen ons over deze uiteenlopende, harmonieuze geloofsuitingen van de toegewijde volgelingen van de Gezegende Schoonheid, als antwoord op de beproevingen van een verbijsterde en zwaar verontruste wereld.
Educatieve inspanningen en het trainingsinstituut
21. Het belang van educatie in een bahá’í-opvatting van geestelijke en sociale transformatie kan moeilijk overschat worden. “Overweeg”, stelt Bahá’u’lláh, “de openbaring van het licht van de Naam van God, de Opvoeder. Zie, hoe in alle dingen de bewijzen van zo’n openbaring zich manifesteren, hoe de verbetering van alle wezens ervan afhangt.” De betekenis van educatie in het werk van gemeenschapsopbouw is onmiskenbaar, en op het gebied van maatschappelijke actie blijft het verzorgen van educatie de kenmerkende bijdrage van bahá’ís in de meeste delen van de wereld. Onder de structuren en instellingen die door de bahá´í-wereld in het leven zijn geroepen om educatie te bieden, staat het trainingsinstituut natuurlijk vooraan. Het netwerk van nationale en regionale trainingsinstituten die over de hele wereld met zo’n vaardigheid opereren is inderdaad een van de meest uitgelezen vruchten van de vorige reeks wereldomvattende Plannen. Capaciteitsopbouw voor dienstbaarheid binnen gemeenschappen door steeds grotere aantallen mensen in staat te stellen baat te hebben bij het instituutsproces, zal een centraal onderdeel blijven van de Plannen in de huidige reeks. De capaciteit voor gemeenschapsopbouw die reeds is ontstaan, vertegenwoordigd door honderdduizenden mensen die in staat zijn te dienen als leerkringbegeleider, jeugdgroepbegeleider of kinderklasleraar, is een hulpbron van historische betekenis.
22. Toen wij voor het eerst het concept trainingsinstituut introduceerden, was dat in het kader van de noodzaak om menselijke hulpbronnen op te leiden om de taken van uitbreiding en consolidatie op zich te nemen. In dit tijdsgewricht, nu een nieuwe reeks plannen net van start is gegaan, nodigen wij u uit tot een bredere visie. Deelname aan instituutscursussen bereidt de vrienden van God steeds beter voor op een diepgaandere betrokkenheid bij het leven van de bredere gemeenschap; het schenkt hen de kennis, inzichten en vaardigheden die hen in staat stellen niet alleen bij te dragen aan de ontwikkeling van hun eigen gemeenschap, maar ook aan de vooruitgang van de samenleving. Kortom, het instituut is een effectief middel om de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof vrij te maken. Hoewel het ontwikkelen van lesmateriaal ter ondersteuning van dit doel een langetermijnonderneming is, zijn de bestaande materialen al gericht op capaciteitsopbouw voor een breed scala aan initiatieven. Bovendien bieden zij een naadloos samenhangende educatieve ervaring vanaf de leeftijd van vijf jaar, naar de leeftijd van de jeugd, en door tot de volwassenheid, en dienen zij als een directe tegenhanger van het patroon van activiteiten die zich aan de basis ontplooien. In dit verband hebben wij met voldoening kennisgenomen van de rijke inzichten die de vrienden in verschillende delen van de wereld, in uiteenlopende sociale en culturele contexten, genereren over aspecten van gemeenschapsopbouw. Willen deze inzichten en de inzichten die nog zullen ontstaan, bahá’í-gemeenschappen op grotere schaal ten goede komen, dan moeten de systemen voor het maken en verfijnen van onderwijsmateriaal worden uitgebreid. Met dit in gedachten zullen wij binnenkort de aanpak uiteenzetten die dit werk in de komende jaren zal leiden.
23. Wat betreft het vergroten van de capaciteit van de instituten om elk van de drie fasen van het educatieve proces aan te bieden, zijn wij verheugd dat steeds meer aandacht wordt besteed aan het verbeteren van de kwaliteit van de educatieve ervaring zelf, naast het uitbreiden van het systeem voor het verstrekken ervan. Een essentiële vereiste is dat al degenen die een bijdrage leveren aan het werk van het instituut in staat worden gesteld hun begrip van het educatieve materiaal stap voor stap te vergroten: de doelstellingen, de structuur, de pedagogische beginselen, de methodologie, de centrale concepten en de onderlinge verbanden. Veel besturen van trainingsinstituten worden in dit opzicht ondersteund door de collaborative groups die zijn beschreven in onze boodschap aan uw conferentie van 2015. In sommige plaatsen zijn ook afzonderlijke teams begonnen zich respectievelijk te richten op kinderklassen, jeugdgroepen en leerkringen, waarbij de factoren die bijdragen aan hun doeltreffendheid worden vastgesteld en manieren worden gevonden om de vrienden die bij elke vorm van dienstbaarheid betrokken zijn, te helpen hun eigen capaciteit verder te vergroten. De Hulpraadsleden in een regio en hun assistenten zijn vaak de eersten die ervoor zorgen dat wat geleerd wordt een groter aantal vrienden bereikt in aangrenzende clusters en binnen centra van intensieve activiteit. Personen met een diepgaande ervaring in het bevorderen van de activiteiten van het instituut dienen als resource persons, en zij zijn instrumenteel gebleken in het helpen van instituten in een vroeger stadium van ontwikkeling om vooruitgang te boeken. Niettemin zijn het in het algemeen de Raadgevers die ervoor zorgen dat elk instituut vertrouwd raakt met de vele essentiële inzichten die door hun zusterinstellingen in naburige landen en regio’s worden gegenereerd. De Raadgevers hebben ervoor gezorgd dat de instituten worden georganiseerd in groepen van verschillende omvang zodat de lessen die door de meest ervaren instituten worden geleerd op grotere schaal kunnen worden gedeeld, in toenemende mate door middel van formele seminars. Al deze regelingen moeten in de loop van het volgende Plan worden versterkt. Op plaatsen waar een centrum voor de verspreiding van kennis over het geestelijk bekrachtigingsprogramma voor de jeugd werkzaam is, is de samenwerking tussen de leerlocatie en de aangesloten instituten reeds zeer vruchtbaar gebleken, en zij moet worden geïntensiveerd; hun streven naar een gemeenschappelijk doel en hun gemeenschappelijke wens om clusters vooruit te zien gaan, scheppen ideale voorwaarden voor het opbloeien van de geest van samenwerking en wederzijdse steun. De kennis die nu is vergaard over factoren die bijdragen aan de doeltreffendheid van het instituutsproces is omvangrijk en wij rekenen erop dat het Internationaal Onderrichtscentrum de opgedane kennis zal organiseren en aan u beschikbaar zal stellen.
24. Wat wij hierboven beschrijven is een educatief systeem in een staat van voortdurende verfijning. Dit vereist dat vele individuen hun steun verlenen aan de verdere ontwikkeling ervan; het vereist ook dat instituten, en bahá´í-instellingen meer in het algemeen, vooruit plannen en ervoor zorgen dat individuen die een aanzienlijke capaciteit hebben ontwikkeld in het ondersteunen van de educatieve inspanningen van de gemeenschap, in staat zijn hun dienstbaarheid vol te houden en, wanneer hun levensomstandigheden veranderen, betrokken kunnen blijven bij het werk van het instituut op andere zinvolle manieren. Vanuit het besef van de doeltreffendheid van het instituutsproces zal iedere volgeling van Bahá’u’lláh het verlangen voelen om op de een of andere manier bij te dragen aan de vooruitgang ervan – niet in de laatste plaats de bahá’í-jongeren. Instituten weten heel goed dat het vrijmaken van het potentieel van jonge mensen voor hen een heilige opdracht is; wij vragen nu dat bahá’í-jongeren de toekomstige ontwikkeling van het instituut in hetzelfde licht zien. In de voorhoede van een negen jaar durende, gemeenschapsbrede inspanning om het instituut op een hoger niveau van functioneren te brengen, verwachten wij een brede beweging van jongeren die de maatstaf bepalen. Zij moeten elke gelegenheid aangrijpen – op hun scholen en universiteiten, en in gelegenheden bestemd voor werk, gezin of sociale omgang – om meer en meer zielen aan te moedigen van de programma’s van het instituut te profiteren. Sommige jongeren zullen in staat zijn om een periode van dienstbaarheid – misschien zelfs opeenvolgende jaren – te wijden aan het verzorgen van educatie, vooral aan hen die jonger zijn dan zijzelf; voor velen zal de ondersteuning van de activiteiten van het instituut een altijd aanwezige dimensie van hun leven zijn, gedurende hun eigen educatie en wanneer zij in deze wereld hun roeping voor levensonderhoud volgen; maar voor niemand mag het minder zijn dan een gekoesterde betrokkenheid.
25. In vele delen van de wereld is een natuurlijk gevolg van de deelname van individuen en gezinnen aan het instituutsproces een toegenomen bewustzijn van het belang van educatie in al haar vormen. Vrienden die als leraar van kinderklassen dienen hebben een grote belangstelling voor de brede ontwikkeling van hun leerlingen, terwijl vrienden die dienen als leerkringbegeleiders en jeugdgroepbegeleiders van nature begaan zijn met de mate waarin mensen die de volwassenheid naderen of ingaan – zowel meisjes als jongens – toegang hebben tot en baat hebben bij allerlei vormen van educatie die niet beperkt blijft tot de cursussen die door het instituut zelf worden aangeboden. Zij kunnen bijvoorbeeld jongeren aanmoedigen om zich te oriënteren op een praktijkopleiding of een universitaire studie. Het heeft ons getroffen hoe in veel gemeenschappen de deelname van grote aantallen jongeren aan het instituutsproces dit aspect van de cultuur binnen een bevolkingsgroep geleidelijk heeft veranderd. De instellingen van het Geloof zullen de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om ervoor te zorgen dat, naarmate het bewustzijn op deze manier wordt verhoogd, de nobele aspiraties die daardoor bij jonge mensen ontstaan – aspiraties om de opleiding en training te verwerven die hen in staat zullen stellen een leven lang op zinvolle wijze dienstbaar te zijn aan hun samenleving – kunnen worden vervuld. De ontwikkeling op de lange termijn van een gemeenschap en uiteindelijk van een land, van generatie op generatie, hangt in grote mate af van de inspanning die geleverd wordt om te investeren in hen die de verantwoordelijkheid op zich zullen nemen voor collectieve sociale vooruitgang.
26. Deze verkenning van het centrale belang van educatie voor een gemeenschap die gebaseerd is op bahá’í-principes zou onvolledig zijn zonder een verdere beschouwing. Shoghi Effendi heeft grote nadruk gelegd op het belang van het streven om, door “voortdurende inspanning”, “een meer adequaat begrip van de betekenis van Bahá’u’lláh’s ontzagwekkende Openbaring” te verkrijgen. Het trainingsinstituut kent zijn gelijke niet als instrument voor het systematisch in aanraking brengen van ontelbare zielen met de levengevende wateren van de Openbaring en de onuitputtelijke betekenis van het Woord van God. Maar de inspanningen van de vrienden om hun inzicht in het Geloof en zijn leringen te vergroten, blijven natuurlijk niet beperkt tot deelname aan het instituutsproces. Een sterke graadmeter van de effectiviteit van een instituut is de dorst die het opwekt bij degenen die zich verbinden met het materiaal om de zaak van Bahá’u’lláh te blijven bestuderen – individueel, maar ook collectief, of het nu in formele verbanden is die door de instituten zijn gecreëerd of in meer informele settings. Naast de studie van de Openbaring zelf, zijn de implicaties die de leringen hebben voor talloze gebieden van menselijk streven van groot belang. Een opmerkelijk voorbeeld van een vorm van educatie waardoor jonge gelovigen beter vertrouwd raken met een bahá’í-perspectief op kwesties die van belang zijn voor de vooruitgang van de mensheid is deelname aan de seminars die worden aangeboden door het Institute for Studies in Global Prosperity. Gezien de onmetelijkheid van de oceaan van de Openbaring, zal het duidelijk zijn dat het verkennen van de diepten ervan een levenslange bezigheid is van iedere ziel die het pad van dienstbaarheid wil bewandelen.
27. Naarmate de bijdrage van het Geloof aan de vooruitgang van de samenleving in verschillende delen van de wereld zichtbaarder wordt, zal er een steeds groter beroep op de bahá´í-gemeenschap worden gedaan om de beginselen die zij bepleit toe te lichten en aan te tonen dat zij toepasbaar zijn op de vraagstukken waarvoor de mensheid zich gesteld ziet. Hoe meer het intellectuele leven van een gemeenschap bloeit en gedijt, des te groter haar vermogen is om aan deze oproep gehoor te geven. Het zal aan de volgelingen van Bahá’u’lláh zijn om in de ideeënwereld de intellectuele kracht en helderheid van denken te brengen die past bij hun toewijding aan geestelijke en materiële vooruitgang in de wereld van daden.
Capaciteitsopbouw voor bestuur op alle niveaus
28. Tachtig jaar geleden werd in een namens de Behoeder geschreven brief het bahá’í-bestuur beschreven als “de eerste vorm van wat in de toekomst het maatschappelijke leven en de wetten van het gemeenschapsleven zullen zijn”. Vandaag, aan het begin van de tweede eeuw van het Vormende Tijdperk, heeft de vorm van het bahá’í-bestuur zich aanzienlijk ontwikkeld, en de verdere ontwikkeling ervan zal essentieel zijn voor de ontplooiing van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof.
29. Het bestuur van het Geloof aan de basis is natuurlijk nauw verbonden met de ontwikkeling van Plaatselijke Geestelijke Raden. Deze ontluikende Huizen van Gerechtigheid worden door Shoghi Effendi omschreven als “de steunpilaren van de bahá’í-samenleving, alsook het uiteindelijke fundament van haar bestuurlijke structuur”, en hij legt sterk de nadruk op het belang van hun vorming. In 1995 riepen wij op tot de herinvoering van de praktijk die vereiste dat alle Plaatselijke Raden, met inbegrip van die welke nieuw werden gevormd, op de eerste dag van Riḍván werden gekozen en niet op een ander tijdstip van het jaar. Deze ontwikkeling hield verband met het feit dat, hoewel gelovigen van buiten een plaats konden helpen bij het verkiezingsproces, de primaire verantwoordelijkheid voor het kiezen van een Raad en het in stand houden van zijn werkzaamheden berust bij de bahá’ís van die plaats; veel hangt af van hun bereidheid om bestuurlijke activiteiten te ondernemen. In de afgelopen jaren is gezien hoe een gevoel van bahá’í-identiteit in een gebied geleidelijk aan kracht kan winnen naarmate een op de leringen gebaseerd actiepatroon gevestigd raakt onder de individuen en gezinnen die er wonen. Zo zal een gemeenschap vaak een zeker niveau van capaciteit bereikt hebben met betrekking tot gemeenschapsopbouwende inspanningen voordat de vorming van een Plaatselijke Raad mogelijk wordt. Naarmate dit punt nadert – en het moet niet onnodig worden uitgesteld – moeten er inspanningen worden gedaan om waardering te cultiveren voor de formele aspecten van het gemeenschapsleven die met het bahá´í-bestuur samenhangen. De Plaatselijke Raad die in een dergelijk klimaat ontstaat, zal zich waarschijnlijk goed bewust zijn van zijn verantwoordelijkheid om die activiteiten aan te moedigen en te versterken die bijdragen aan de instandhouding van een levendige gemeenschap. Zij zal echter ook vaardigheid moeten verwerven in het uitvoeren van een breed scala aan andere verantwoordelijkheden, en de steun die zij krijgt van uw Hulpraadsleden en hun assistenten zal van vitaal belang zijn. In onze boodschap aan uw conferentie van 2010 hebben wij het ontwikkelingstraject van zo’n Raad beschreven en hebben wij gewezen op verschillende dimensies van zijn functioneren die aandacht zouden moeten krijgen, waaronder zijn vermogen om een Plaatselijk Fonds te beheren en te ontwikkelen en, na verloop van tijd, initiatieven van maatschappelijke actie te ondersteunen en samen te werken met instanties van de plaatselijke overheid en de burgermaatschappij. De voordelen voor een gemeenschap die door een dergelijke Raad wordt gediend, behoeven geen toelichting.
30. In uw interacties met Nationale Geestelijke Raden en Regional Bahá’í Councils vragen wij u aandacht te schenken aan de kwestie van het vestigen van Plaatselijke Geestelijke Raden en het consolideren van hun werkzaamheden, vooral in gebieden waar dit aspect van groei wellicht minder nadruk heeft gekregen. Wij verwachten dat dit zal bijdragen tot een snelle toename van het aantal Plaatselijke Raden dat van jaar tot jaar wordt gevormd. In sommige landen zal in uw consultaties ook de vraag moeten worden gesteld of in plattelandsgebieden de bestaande regelingen voor het vaststellen van de grenzen van elke plaats toereikend zijn.
31. Een overtuigend inzicht dat naar voren is gekomen, is dat de mate waarin de rang en het leiderschap van een Plaatselijke Raad in een gemeenschap wordt erkend, samenhangt met de mate waarin de gelovigen de heiligheid inzien van het verkiezingsproces en van hun plicht om eraan deel te nemen, in een atmosfeer die geheel vrij is van de smetten van overreding of wereldse opvattingen over macht. Naarmate in een gemeenschap het bewustzijn groeit over de geestelijke principes die ten grondslag liggen aan bahá’í-verkiezingen, ontstaat een nieuwe opvatting over wat het betekent voor iemand om geroepen te zijn om in een instituut te dienen, en groeit het begrip van hoe het individu, de gemeenschap, en de Plaatselijke Raad en zijn instellingen zich tot elkaar verhouden. Wanneer men zich systematisch inspant om in een gemeenschap gesprekken over de vorming en het doel van de Plaatselijke Raad te stimuleren en deze gesprekken jaar na jaar gaande te houden, versterken de kracht van het gekozen lichaam en de dynamiek van het gemeenschapsleven elkaar.
32. Dit wederkerige effect is de laatste twee jaar vooral merkbaar geweest op plaatsen waar wij onze goedkeuring hebben gehecht aan de invoering van een verkiezingsproces in twee fasen voor een Plaatselijke Geestelijke Raad, een aanpak die zijn oorsprong vindt in instructies van ‘Abdu’l-Bahá aan de Geestelijke Raad van Ṭihrán. Tweeëntwintig Plaatselijke Raden, verspreid over acht landen, zijn in deze periode reeds begonnen om volgens deze methode te worden gekozen. In veel opzichten is dit vergelijkbaar met de verkiezing van een Nationale Geestelijke Raad. Dat houdt in dat een plaats wordt verdeeld in districten waar in elk één of meer afgevaardigden worden gekozen, waarna de afgevaardigden de leden van de Plaatselijke Raad kiezen. Naarmate het aantal bahá’ís dat in een plaats woont groter wordt en de complexiteit van de gemeenschap toeneemt, wordt de noodzaak voor de invoering van een verkiezingsproces in twee fasen evenredig sterker. Dienovereenkomstig verwachten wij in het komende Plan de invoering van deze methode voor het kiezen van een Plaatselijke Raad in veel meer plaatsen te autoriseren, zowel in steden als op het platteland, waar de omstandigheden zo’n stap wenselijk maken.
33. Een Plaatselijke Geestelijke Raad heeft een uitgesproken belangstelling te leren hoe het gemeenschapsopbouwende werk binnen zijn rechtsgebied het best bevorderd kan worden, en pleegt als zodanig regelmatig overleg met vrienden die betrokken zijn bij de coördinatie van de inspanningen in het cluster. Zij volgt de ontwikkeling van centra van intensieve activiteit in de plaats op de voet, vooral door het bieden van ondersteuning aan de teams van gelovigen die daar zijn ontstaan en het groeiproces stimuleren. In het algemeen geldt, dat hoe meer de intensivering van activiteiten op het niveau van de plaats of in delen van de plaats organisatorische regelingen vereisen – bijvoorbeeld het organiseren van campagnes van huisbezoeken, het vergezellen van gezinnen die gebedsbijeenkomsten houden, of het hen aanmoedigen om groepen te vormen om samen te werken – des te groter de taak die de Plaatselijke Raad in dit opzicht op zich kan nemen. In plaatsen waar grote aantallen mensen worden verwelkomd in de omarming van bahá’í-activiteiten, en waar de complexiteit van het werk van een Raad en de vele verantwoordelijkheden toenemen, merkt de Raad soms dat zijn secretaris geassisteerd moet worden door een bemenst bureau, en op den duur wordt de behoefte aan een passende, plaatselijke Ḥaẓíratu’l-Quds dringender.
34. Naarmate Plaatselijke Raden een steeds groter deel van de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de gemeenschap op zich beginnen te nemen, moeten de instellingen op regionaal en nationaal niveau systematischer worden in hun inspanningen om hen te steunen. Het verheugt ons dat aan deze behoefte op methodische wijze tegemoet wordt gekomen, bijvoorbeeld doordat Nationale Raden of Regional Councils periodieke vergaderingen beleggen met de secretarissen en andere functionarissen van Plaatselijke Raden om te overleggen over de ontplooiing van specifieke actielijnen.
35. Waar een Regional Council een grotere bestuurscapaciteit heeft ontwikkeld, met inbegrip van het vermogen om passende vormen van steun te verlenen aan vele clusters tegelijk, is dit bevorderlijk geweest voor de versnelde vooruitgang van de hele regio. In onze boodschap aan uw conferentie van 2015 hebben wij aangegeven dat in kleinere landen waar de oprichting van Regional Councils niet vereist is, op nationaal niveau een formele structuur moet opkomen die tot taak heeft clusters vooruit te helpen. Wij vragen u om in landen waar dit nog niet is gebeurd, nu met de Nationale Raden te overleggen over de stappen die kunnen worden ondernomen om die formele structuur te benoemen, namelijk een Nationaal Groeicomité met drie, vijf of zeven leden. De Nationale Raad zal dit orgaan de nodige bewegingsruimte moeten geven om de beweging van clusters te bevorderen, waarbij relevante inzichten worden geput uit wat in dit opzicht is geleerd over Regional Councils. Tot zijn verantwoordelijkheden kunnen behoren het benoemen van Onderrichtscomités en het hen aanmoedigen in hun plannen, het regelen van de inzet van thuisfrontpioniers, het ondersteunen van onderrichtsprojecten, en het verspreiden van kernliteratuur. Het comité zal er baat bij hebben nauw te kunnen samenwerken met het trainingsinstituut, dat zelf een instelling is van de Nationale Raad, en met de Hulpraadsleden die het land dienen, en het zal ook rechtstreeks kunnen communiceren met de betreffende Raadgever. Hoewel een Nationale Raad natuurlijk voortdurend bekend zal willen blijven met het werk van het Comité en het leiding zal willen geven, steunen en bemoedigen, zou het oprichten van een entiteit die zich volledig bezighoudt met het bevorderen van groei een Raad in staat moeten stellen meer aandacht te besteden aan andere belangrijke zaken. In landen waar nog geen Councils zijn opgericht, maar dat op termijn wel zou kunnen gebeuren, zou op dit moment ook een Nationaal Groeicomité moeten worden benoemd.
36. Naarmate de geestelijke energie die vrijkomt bij het serieus nastreven van het Plan toeneemt, stuit zij op weerstand van de tegenkrachten die de mensheid ervan weerhouden tot volwassenheid te komen. Tegenover deze krachten moet de vitaliteit van de verschillende actielijnen die op plaatselijk niveau worden gevolgd, behouden en versterkt worden. Deze cruciale verantwoordelijkheid is in het bijzonder van belang voor de leden van de twee Hulpraden, die door hun talrijke en veeleisende taken nauw verbonden zijn met de omstandigheden aan de basis en alert zijn op alles wat de geest van een gemeenschap zou kunnen aantasten. Door verschillende culturen en sociale milieus heen moeten zij de vrienden bijstaan om verschillende soorten uitdagingen het hoofd te bieden: groepen die voorheen vijandig tegenover elkaar stonden helpen eenheid te krijgen door een gemeenschappelijk doel na te streven; te leren overgeërfde gewoonten en houdingen die tot de adolescentieperiode van de mensheid behoren los te laten en vooroordelen van allerlei aard te overwinnen; te waken voor elke neiging om zaken met cynisme of met een oog voor fouten te bekijken, en in plaats daarvan een enthousiaste en constructieve houding aan te nemen; de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in praktijk te brengen; passiviteit en apathie af te werpen door persoonlijk initiatief te ontplooien; ondersteuning van plannen voor collectieve actie boven gevoelens van persoonlijke voorkeur te stellen; de kracht van moderne technologieën aan te wenden zonder slachtoffer te worden van hun potentieel verzwakkende effecten; de zoetheid van het onderrichten van het Geloof en de vreugde van het dienen van de mensheid boven wereldse belangen te stellen; de opiaten van het consumentisme te verwerpen; zich af te wenden van materialistische ideologieën en de wereldbeelden die zij agressief propageren, en de blik te richten op het heldere baken van de wetten en beginselen van God. Dit, en nog veel meer, vormt een ontzagwekkende reeks verantwoordelijkheden die het gezelschap van gelovigen moet vervullen wanneer zij zich een weg banen door wat zeker tumultueuze jaren in het leven van de mensheid zullen worden. Uw Hulpraadsleden, die zich zo verdienstelijk hebben gemaakt bij het bevorderen van het proces van toetreding in troepen, moeten opgewassen zijn tegen al deze uitdagingen, waar en wanneer deze zich ook voordoen. Mogen zij, door de kracht van hun goede voorbeeld en de helderheid van hun goede raad, de vrienden helpen te groeien in geloof, zekerheid en toewijding aan een leven van dienstbaarheid, en hen begeleiden bij het opbouwen van gemeenschappen die toevluchtsoorden van vrede zijn, plaatsen waar een door conflicten geteisterde en gekwelde mensheid beschutting kan vinden.
37. In de laatste reeks Plannen is het vermogen van de gemeenschap om gericht te blijven op de meest dringende behoeften van het Geloof naar voren gekomen als een van haar belangrijkste krachten. Dit besef van focus moet echter ruimte bieden aan vele actielijnen, die allemaal vooruit moeten gaan zonder met elkaar te concurreren. Dit vraagt om een verruimde visie, een genuanceerd begrip van de vereisten die naast elkaar bestaan, meer flexibiliteit en een intensievere, institutionele samenwerking. We zijn ons ervan bewust dat de middelen van het Geloof beperkt zijn en dat er veel tijd van mensen wordt gevraagd. Maar naarmate het Plan zich in een bepaalde plaats ontvouwt en de gelederen van hen die bereid zijn te dienen aanzwellen, zullen de gevarieerde aspecten van een rijk en levendig bahá’í-gemeenschapsleven gelijke tred houden en zal de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof schitteren.
Een historische missie
38. Wij hopen u op deze bladzijden ervan te hebben doordrongen dat het huidige vermogen van de bahá’í-gemeenschap, in combinatie met de discipline die zij heeft bereikt door vast te houden aan een samenhangend actiekader, haar heeft voorbereid op een omvangrijke, diepgaande beproeving van al haar middelen, zowel geestelijk als materieel. Het Plan dat binnenkort van start gaat – de eerste grote inspanning in een heilige onderneming van vijfentwintig jaar, generatielang in zijn omvang en betekenis – zal eisen stellen aan de individuele gelovige, de gemeenschap en de instellingen die doen denken aan de eisen die de Behoeder aan het begin van de Tienjarenkruistocht aan de bahá’í-wereld stelde. Indien, bij de genade van de Almachtige God, de vrienden erin zouden slagen de hoogten van heldendom te bereiken waartoe zij nu worden opgeroepen, zal de geschiedenis hun daden ongetwijfeld huldigen in termen die niet minder stralend zijn dan die waarmee zij de glorieuze daden eert die de annalen sieren van de eerste eeuw van het Vormende Tijdperk.
39. Wij rekenen in hoge mate op u en op de Nationale Geestelijke Raden om ervoor te zorgen dat, bij alle inspanningen om de vrienden vertrouwd te maken met de aard van deze collectieve onderneming, het historische perspectief volledig in het oog wordt gehouden. De beschaving van vandaag, met al haar materiële rijkdom, is tekort geschoten, en het vonnis is uitgesproken door de Opperste Pen: “Weet gij niet dat Wij datgene wat de mensen bezaten hebben opgerold en er een nieuwe orde voor in de plaats hebben uitgespreid?” De vestiging van de Goddelijke Beschaving is, in de woorden van de Behoeder, “de voornaamste missie van het Bahá’í-geloof”. Zij moet worden gebouwd op de meest fundamentele kwaliteiten waaraan de wereld grote behoefte heeft: eenheid, betrouwbaarheid, wederzijdse steun, samenwerking, saamhorigheid, onbaatzuchtigheid, toewijding aan waarheid, verantwoordelijkheidsgevoel, verlangend om te leren, de liefde van een alomvattend hart.
40. Hoe verlangen wij ernaar de mensheid verlicht te zien met de liefde van haar Heer; hoe verlangen wij ernaar Zijn lof te horen op ieders tong. De vurigheid van onze wens kennende, weet dan met welke ontroering wij, wanneer wij onze hoofden op de Allerheiligste Drempel leggen, Bahá’u’lláh smeken om u, en allen die Zijn dierbaar Geloof koesteren, tot steeds volmaaktere kanalen te maken van Zijn onuitsprekelijke genade.
[Getekend: het Universele Huis van Gerechtigheid]