Inhoud
I. Het bahá’í-begrip gelijkwaardigheid 3
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh 3
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá 5
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder 11
Passages uit brieven geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid 12
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid 12
II. De rol van de opvoeding bij de ontwikkeling van vrouwen 13
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh 13
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá 13
Passage uit een brief geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid 17
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid 17
III. Toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op het gezinsleven 18
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh 18
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá 19
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder 20
Passages uit brieven namens het Universele Huis van Gerechtigheid 21
IV. De vrouw in de wereld 24
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh 24
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá 24
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder 27
Passage uit een brief van het Universele Huis van Gerechtigheid 27
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid 28
V. Het bevorderen van de ontwikkeling van vrouwen 29
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh 29
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá 29
Passages uit brieven geschreven door de Behoeder 34
Passages uit brieven en een telex, geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid 36
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid 37
VI. Literatuuropgave 38
I. Het bahá’í-begrip gelijkwaardigheid
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
O Mensenkinderen! Weet gij niet waarom Wij u allen hebben geschapen uit hetzelfde stof? Opdat geen mens zich boven de ander zou verheffen. Overweeg te allen tijde in uw hart hoe gij werd geschapen. Daar Wij u allen hebben geschapen uit één en dezelfde stof, rust op u de plicht gelijk één ziel te zijn, met gelijke voeten te lopen, met gelijke mond te eten en in hetzelfde land te verwijlen, zodat uit uw diepste wezen, door uw daden en gedragingen, de tekenen van eenheid en de kern van onthechting kenbaar worden. Dit is Mijn raad aan u, o schare van licht! Volg deze raad, dat gij de heilige vruchten van de boom van wondere glorie kunt plukken.
(De Verborgen Woorden, A68) [1]
Verheven, onmetelijk verheven is Hij Die verschillen heeft weggenomen en harmonie heeft ingesteld. Verheerlijkt, oneindig verheerlijkt is Hij Die tweedracht deed ophouden en saamhorigheid en eenheid verordende. Geloofd zij God, de Pen van de Allerhoogste heeft ongelijkheid tussen Zijn dienaren en dienstmaagden opgeheven en heeft door Zijn volmaakte gunsten en alomvattende genade allen een positie en rang op hetzelfde niveau verleend. Hij heeft nutteloze verbeelding op de knieën gedwongen met het zwaard van woorden en heeft de gevaren van ijdele waan doen verdwijnen door het doordringend vermogen van Zijn macht.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [2]
Deze Verguisde heeft uw stem gehoord en hetgeen uw innerlijke en uiterlijke tong in lof aan uw Heer heeft geuit. Bij de rechtvaardigheid van God! Wat de mensen bezitten, en de schatten der aarde, en wat de heersers en koningen bezitten, weegt in deze dag niet op tegen het zingen van Zijn Lof. De Heer van het Koninkrijk getuigt hiervan op dit glorierijke moment. En daar Wij uw gekerm en geweeklaag hebben gehoord, antwoorden Wij met een Tafel die zijn roep tussen aarde en hemel doet horen en melding van u maakt met woorden die datgene vereeuwigen waarvan u blijk hebt gegeven in Zijn liefde, in Zijn dienst, in Zijn gedachtenis en in Zijn lof. En Hij heeft hetgeen uit uw mond is voortgekomen voor u tot een pand bij Hem gemaakt. Hij is waarlijk de Milddadigste, de Edelmoedigste. Als gij werkelijk gehoor geeft aan hetgeen voor u op dit moment door Mijn oppermachtige Pen is geopenbaard, dan zult gij op vleugels van verlangen zweven in de hemel van liefde voor de Heer van de Dag des Verbonds en gij zult alle dagen van uw leven zeggen: Dank aan U, o Gij, het Verlangen der wereld en lof zij U, o Gij de Geliefde van het volk van begrip. Moge alle bestaan een offer zijn voor Uw gunst en alles wat geweest is of ooit zal zijn een losgeld voor Uw Woord, o Gij de Verguisde onder het volk van vijandschap, o Gij in Wiens greep de teugels van allen die in de hemel en op aarde zijn zich bevinden…
In deze Dag heeft de Hand van goddelijke genade alle onderscheid weggenomen. De dienaren van God en Zijn dienstmaagden worden op gelijk niveau gezien. Gezegend de dienaar die heeft bereikt hetgeen God bevolen heeft, en evenzo het blad dat beweegt in overeenstemming met de zachte bries van Zijn Wil. Deze gunst is groot en deze rang verheven. Zijn milddadigheden en gaven zijn altijd aanwezig en duidelijk. Wie is in staat passende dankbaarheid te betuigen voor Zijn opeenvolging van gaven en aanhoudende gunsten?
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [3]
Bij Mijn Leven! De namen van de dienstmaagden die God zijn toegewijd zijn door de Pen van de Allerhoogste opgetekend in het Karmozijnrode Boek. In Gods ogen overtreffen zij de mannen. Hoe talrijk zijn de helden en ridders in het veld die van de Ware verstoken zijn en geen deel hebben aan Zijn erkenning, maar gij hebt uw vervulling bereikt en ontvangen.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [4]
Waarlijk, de Pen van de Allerhoogste heeft getuigenis afgelegd van uw erkenning van Hem, uw liefde voor Hem en dat u zich tot het Aloude Aangezicht hebt gekeerd toen de wereld Hem verwierp, uitgezonderd diegenen waarvan God, de Allerhoogste, dit heeft gewenst…
Wel ga het u, aangezien gij u gesierd hebt met het sieraad van de liefde voor God en in staat bent gesteld van Hem te gewagen en Zijn lof te uiten. Goddelijke genade ligt geheel in de machtige greep Gods, verheven zij Hij. Hij verleent deze aan wie Hij wil. Hoe menig man beschouwde zichzelf niet als vermaard godgeleerde en een schatkamer van hemelse mysteriën, maar verzette zich, als hem de geringste beproeving overkwam, toch met zoveel tegenstand en verloochening dat het de Schare in den Hoge deed treuren en weeklagen. Door de giften van de Heer en Zijn oneindige genade hebt gij echter, het verborgen geheim en de welbewaarde schat bereikt. Behoed deze verheven staat dan in naam van God, en verberg haar voor de ogen van verraders. De heerlijkheid die vanuit de horizon van Mijn Koninkrijk schijnt zij met u en met iedere dienstmaagd die de luister van Mijn verheven Troon heeft bereikt.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [5]
Wij smeken God alle bladeren te helpen kennis van de Boom te verkrijgen en hen de oceaan van Zijn vrijgevigheid niet te onthouden. In deze dag wordt geen belang gehecht aan verhevenheid of eenvoud, aan armoede of weelde, aan adeldom en afkomst, aan zwakte of macht. Al wie de onvergelijkelijke Geliefde erkent is de bezitter van ware rijkdom en bekleedt een goddelijke rang. In de hof van de Ware is thans de koningin der wereld en haar gelijke nog geen mosterdzaadje waard, want al zou zij spreken in naam van God, de Heer der schepping iedere dag aanroepen in de tempel van haar lichaam en grote bedragen aan aardse rijkdom uitgeven voor de ontwikkeling van haar natie, zij is verstoken van de erkenning van de Zon van Zijn Manifestatie en heeft geen toegang tot de Ware met wiens gedachtenis zij zich bezighoudt…
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [6]
In alle eeuwen en tijdperken heeft menig man vol verwachting uitgezien naar Gods Openbaring, maar toen het Licht aan de horizon der wereld tevoorschijn kwam, keerden allen, op een enkeling na, zich er toch van af. Ieder van de dienstmaagden die de Heer aller Namen heeft erkend, wordt door de Pen van de Allerhoogste in het Boek vermeld als één van deze mannen. Betuig de Geliefde van de wereld lof, daar Hij u geholpen heeft de Dageraad van Zijn Tekenen en de Onthuller van de bewijzen van Zijn Heerlijkheid te erkennen. Dit is een grote gift, een genereuze gunst. Bewaar deze in de naam van de Ware…
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [7]
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá
Vanaf het begin van het bestaan tot aan de Beloofde Dag behielden mannen in ieder opzicht superioriteit over vrouwen. In de Qurán is geopenbaard: “Mannen hebben superioriteit over vrouwen.” Maar in deze wondere Beschikking werd de oppermachtige uitstorting van de Glorierijke Heer de oorzaak van onmiskenbare prestaties van vrouwen. Er stonden enkele dienstmaagden op die in de arena van kennis de mannen overtroffen. Zij stonden op met zulk een liefde en spiritualiteit dat zij er de oorzaak van werden dat de milddadigheid van de Soevereine Heer over de mensheid werd uitgestort, en met hun heiligheid, zuiverheid en geestelijke eigenschappen leidden zij zeer velen naar de kust van eenheid. Zij werden een lichtende toorts voor de dwalenden in de woestenij van verbijstering en deden de moedelozen in deze wereld hier beneden ontbranden met de vlam van liefde voor de Heer. Dit is een genereus kenmerk van dit wondere Tijdperk, dat kracht verleend heeft aan het zwakke geslacht en mannelijke macht geschonken heeft aan de vrouw…
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [8]
O dienstmaagd van God! In deze wondere Beschikking waarin de Aloude Schoonheid en het Klare Licht – moge mijn geest voor Zijn geliefden geofferd worden – boven de horizon van eeuwenoude verwachtingen is verrezen, hebben vrouwen de eigenschappen van mannen aangenomen door standvastigheid in de Zaak van God te betonen en de heldenmoed en macht van onbevreesde mannen aan de dag te leggen. Zij zijn het strijdperk van mystieke kennis binnengedrongen en hebben de banier hemelwaarts geheven op de hoogten van zekerheid. Ook gij moet een krachtige inspanning leveren en de grootste moed tonen. Zet u in en proef van de zoetheid van een hemelse drank, want de zoete smaak van Gods liefde zal blijven tot het einde dat geen einde heeft.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [9]
O dienstmaagd van God! Betuig de Heer dank dat u van dat ras de eerste gelovige bent, dat u zich bezighoudt met het verspreiden van welriekende geuren en bent opgestaan om anderen tot gids te zijn. Ik hoop dat door de milddadigheden en begunstigingen van de Abhá-schoonheid uw gelaat verlicht, uw aard innemend en uw zoete geur verspreid moge worden, dat uw ogen mogen zien, uw oren aandachtig en uw taal welsprekend mogen zijn, uw hart vervuld van de opperste blijde tijding en uw ziel verkwikt door goddelijke geuren, zodat gij onder uw ras moogt opstaan en u bezighouden met de verheffing van het volk, en vervuld zult worden van licht. Hoewel de pupil van het oog zwart is, is zij de bron van licht. Zo zult gij ook zijn. De aard moet licht zijn, niet het uiterlijk. Zeg daarom met volkomen vertrouwen en zekerheid: “O God! Maak mij een stralend licht, een lichtende lamp en een fonkelende ster, opdat ik de harten moge verlichten met een schitterende straal uit Uw Abhá-koninkrijk…
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [10]
Het oprichten van een vrouwenvereniging voor de bevordering van kennis is geheel aanvaardbaar, maar de besprekingen moeten beperkt worden tot zaken die de educatie betreffen. Het dient op zulk een manier te gebeuren dat geschillen geleidelijk aan geheel ongedaan zullen worden gemaakt, en niet zo dat het – God verhoede – uitloopt op geredetwist tussen mannen en vrouwen. Zoals bij de kwestie van de sluier moet er niets gedaan worden wat in strijd is met wijsheid. De vrouwen dienen thans ieder voor zich een gedragslijn te volgen die eeuwige glorie voor het gehele vrouwelijk geslacht teweeg zal brengen, zodat alle vrouwen verlicht zullen worden. En dat is te bereiken door samen te komen om te leren onderrichten, door bijeenkomsten te houden om de verzen te reciteren, smeekbeden te richten tot het koninkrijk van de Heer van duidelijke tekenen en onderwijs voor de meisjes in te stellen. Overdenk de wijze waarop Jináb-i-Ṭáhirih onderrichtte. Zij was onbekommerd en daarom was zij luisterrijk.
Nu dient de vrouwenwereld een geestelijke wereld te zijn, niet een politieke, opdat deze stralend zal zijn. De vrouwen van andere naties zijn allen geabsorbeerd door politieke zaken. Van welk nut is dit, en welke vruchten brengt dit voort? Voor zover het u mogelijk is, dient u zich bezig te houden met geestelijke zaken die bevorderlijk zijn voor de verheffing van Gods Woord en voor de verspreiding van Zijn zoete geuren. Uw gedrag moet leiden tot eensgezindheid onder allen en tot de vereniging en het welbehagen van allen…
Met Bahá’u’lláh’s bekrachtiging en bijstand tracht ik de wereld der dienstmaagden zo te verbeteren dat allen verbaasd zullen staan. Deze vooruitgang moet plaatsvinden op het gebied van geestelijk leven, van deugden, menselijke volmaaktheden en goddelijke kennis. In Amerika, de bakermat van de vrouwenemancipatie, worden vrouwen nog steeds uitgesloten van politieke instellingen omdat zij ruziën… U moet kalm en bedaard zijn, zodat het werk met wijsheid voortgang kan vinden, anders zal er zo’n verwarring zijn dat u alles in de steek zult laten en weg zult lopen. “Deze pasgeboren baby legt het pad waar honderd jaar voor nodig is in één nacht af.” Om kort te gaan, u moet zich nu bezighouden met zuiver geestelijke zaken en niet twisten met mannen. ‘Abdu’l-Bahá zal met tact de juiste stappen nemen. Wees gerust. Uiteindelijk zult gij zelf uitroepen: “Dit was werkelijk de opperste wijsheid!” Ik doe een beroep op u een eind te maken aan deze strijd tussen mannen en vrouwen…
Niemand kan op eigen gelegenheid iets bereiken. ‘Abdu’l-Bahá moet er mee ingenomen zijn en helpen.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [11]
Weet, o dienstmaagd, dat in de ogen van Bahá vrouwen gelijk worden beschouwd aan mannen, en God heeft alle mensen geschapen naar Zijn eigen beeld en naar Zijn gelijkenis. Dat betekent dat zowel mannen als vrouwen de openbaarders van Zijn namen en eigenschappen zijn en dat er vanuit geestelijk oogpunt geen verschil is tussen hen. Al wie God nader komt is de meest begunstigde, of dat nu een man of een vrouw is. Hoe menige dienstmaagd heeft zich, vurig en toegewijd, binnen de beschermende schaduw van Bahá, superieur aan de mannen bewezen en de beroemden der aarde overtroffen.
Het Huis van Gerechtigheid is echter volgens de uitdrukkelijke tekst van de Wet van God beperkt tot mannen; dit vanwege een wijsheid van de Here God, die eerlang zo helder en duidelijk zal worden als de zon wanneer deze het zenit heeft bereikt.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, 38.3-38.4) [12]
En onder de leringen van Bahá’u’lláh is die van de gelijkwaardigheid van man en vrouw. De wereld der mensheid heeft twee vleugels – de één is vrouw en de ander man. Pas wanneer beide vleugels gelijkelijk ontwikkeld zijn kan de vogel vliegen. Als één vleugel zwak blijft, is vliegen onmogelijk. Pas wanneer de vrouwenwereld de gelijke wordt van de mannenwereld in het verwerven van deugden en voortreffelijke eigenschappen, kunnen succes en voorspoed bereikt worden zoals het zou moeten zijn.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, 227.18) [13]
Aangezien dit de eeuw van licht is, is het duidelijk dat de Zon der Werkelijkheid, het Woord, zich aan de gehele mensheid heeft geopenbaard. Een van de potentiële vermogens, verborgen in het rijk der mensheid, was de bekwaamheid of het vermogen van de vrouw. Door de schitterende stralen van goddelijke verlichting is het vermogen van de vrouw in dit tijdperk zodanig ontwaakt en zichtbaar geworden dat gelijkwaardigheid van man en vrouw een bewezen feit is…
In deze dag moet de mens de werkelijkheid onpartijdig en zonder vooroordeel onderzoeken om tot de ware kennis en gevolgtrekkingen te komen. Waaruit bestaat dan de ongelijkwaardigheid tussen man en vrouw? Beiden zijn mensen. In vermogens en functie is ieder de aanvulling van de ander. Hoogstens is het dit: dat aan de vrouw de mogelijkheden onthouden zijn die de man al zo lang geniet, in het bijzonder het voorrecht van opleiding…
De waarheid is dat alle mensen de schepselen en dienaren van één God zijn, en naar Zijn oordeel zijn allen menselijk. Mens is een soortnaam die van toepassing is op de hele mensheid. De Bijbelse verklaring “Laat Ons de mens scheppen naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis” betekent niet dat de vrouw niet geschapen werd. Het beeld en de gelijkenis van God zijn ook op haar van toepassing. In het Perzisch en Arabisch bestaan er twee afzonderlijke woorden die in het Engels met ‘man’ vertaald worden: het ene betekent man en vrouw [mens] gezamenlijk, het andere onderscheidt de man als mannelijk persoon van de vrouw als vrouwelijk persoon. Het eerste woord en het voornaamwoord ervan zijn algemeen, collectief; het andere is beperkt tot het mannelijke. Dit is hetzelfde in het Hebreeuws.
Het aanvaarden en in praktijk brengen van een onderscheid dat God niet in de schepping heeft bedoeld is onwetendheid en bijgeloof…
Ik hoop van harte dat de banier van gelijkwaardigheid geheven moge worden in alle vijf continenten waar deze tot nu toe niet volledig erkend en gevestigd is. In deze verlichte Westerse wereld is de vrouw oneindig veel verder gevorderd dan de Oosterse vrouwen. En laat het eens te meer bekend worden gemaakt dat sociale of politieke vooruitgang hier, of waar dan ook, niet mogelijk zal zijn totdat vrouwen en mannen gelijkwaardigheid erkennen en verwerkelijken. Want de wereld der mensheid bestaat uit twee delen of leden: het een is de vrouw, het ander de man. Pas als deze twee leden gelijk zijn in kracht, kan de eenheid der mensheid tot stand komen en zullen de tevredenheid en het geluk van het mensdom werkelijkheid worden. Zo God het wil, zal dit gebeuren.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 74-77) [14]
Vandaag de dag staat de mensheid voor vraagstukken van het hoogste belang, vraagstukken eigen aan deze stralende eeuw…
Eén van deze vraagstukken betreft de rechten van de vrouw en haar gelijkwaardigheid aan de man. In vroeger tijden was men van mening dat vrouw en man niet gelijkwaardig waren; dat wil zeggen, de vrouw werd als de mindere van de man beschouwd, zelfs vanuit het oogpunt van haar anatomie en schepping. Zij werd vooral qua intelligentie als minderwaardig beschouwd en overal heerste het idee dat het haar niet geoorloofd was de arena van belangrijke zaken te betreden. In sommige landen ging men zo ver te geloven en te leren dat de vrouw tot een niveau lager dan het menselijke behoorde. Maar in deze eeuw, die de eeuw van licht en van de openbaring van mysteriën is, toont God tot tevredenheid van de mensheid aan dat dit alles onwetendheid en dwaling is, nee, meer nog, het staat duidelijk vast dat mannen en vrouwen als delen van een samengestelde mensheid gelijkwaardig zijn en dat er geen verschil in waardering geoorloofd is, want allen zijn menselijk. De toestanden in voorbije eeuwen waren te wijten aan het gebrek aan kansen voor de vrouw. Het recht en voorrecht van opleiding werd haar ontzegd en zij werd in haar onontwikkelde toestand gelaten. Vanzelfsprekend kon zij geen vooruitgang boeken. In werkelijkheid schiep God de hele mensheid, en naar het oordeel van God is er geen onderscheid naar mannelijk en vrouwelijk. Degeen wiens hart zuiver is, is aanvaardbaar in Zijn ogen, of dat nu een man of een vrouw is. God vraagt niet: “Zijt gij een vrouw of zijt gij een man?” Hij beoordeelt menselijke handelingen. Als die aanvaardbaar zijn op de drempel van de Glorierijke zullen man en vrouw gelijkelijk erkend en beloond worden.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 133) [15]
De wereld der mensheid bestaat uit twee delen: mannelijk en vrouwelijk. Elk is de aanvulling van de ander. Daarom zal, als het ene deel gebrekkig is, het andere noodzakelijkerwijs onvolledig zijn en kan er geen volmaaktheid bereikt worden. Het menselijk lichaam heeft een rechterhand en een linkerhand, functioneel gelijkwaardig wat betreft doel en gebruik. Als één van beide handen gebrekkig blijkt, zal het gebrek uiteraard ook betrekking hebben op de andere, doordat het de volkomenheid van het geheel aantast, want de prestatie is niet het normale tenzij beide volmaakt zijn. Als wij zeggen dat één hand gebrekkig is, bewijzen wij het onvermogen en de onbekwaamheid van de andere; want met één hand komt men niet tot volle prestatie. Precies zoals lichamelijke prestaties volledig zijn met twee handen, moeten man en vrouw, de twee delen van het maatschappelijke lichaam, volmaakt zijn. Het is niet natuurlijk dat één van beiden onontwikkeld blijft. En pas wanneer beiden vervolmaakt zijn kan het geluk van de wereld der mensen verwezenlijkt worden.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 134) [16]
De status van de vrouw was in vroeger tijden uiterst betreurenswaardig, want men geloofde in het Oosten dat het het beste was voor de vrouw als zij onwetend was. Het had de voorkeur dat zij niet kon lezen of schrijven, opdat zij niet op de hoogte kon geraken van wat er in de wereld gebeurde. De vrouw werd geacht te zijn geschapen om kinderen groot te brengen en zich bezig te houden met de huishoudelijke taken. Als zij een opleiding volgde vond men dat strijdig met de kuisheid; zo werden vrouwen tot gevangene van het huishouden gemaakt. De huizen hadden zelfs geen ramen die uitzicht boden op de buitenwereld. Bahá’u’lláh maakte deze opvattingen ongedaan en verkondigde de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Hij zorgde dat de vrouw gerespecteerd werd door te gebieden dat alle vrouwen opgeleid worden, dat er geen verschil moet zijn in opleiding van de twee geslachten, en dat man en vrouw dezelfde rechten delen. Naar Gods oordeel is er geen onderscheid naar geslacht. Degeen wiens gedachten zuiver zijn, wiens opvoeding voortreffelijk is, wiens wetenschappelijke prestaties groter zijn, wiens menslievende daden uitmunten, heeft recht op volledige rechten en erkenning, of het nu een man of een vrouw is, blank of gekleurd, er is geen enkel onderscheid.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 166) [17]
Dat de vrouw geen vooruitgang en vakkundigheid heeft verworven is te wijten aan het gebrek aan gelijke opleiding en kansen. Als deze gelijkwaardigheid haar zou zijn toegestaan, dan zou zij nu ongetwijfeld de tegenhanger van de man zijn in bekwaamheid en vermogen. Het geluk van de mensheid zal verwezenlijkt worden als vrouwen en mannen harmonieus samenwerken en vooruitgaan, want elk is de aanvulling en helper van de ander.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 182) [18]
Hij stelt de gelijkwaardigheid van man en vrouw in. Dat is karakteristiek voor de leringen van Bahá’u’lláh, want alle andere godsdiensten hebben de man boven de vrouw geplaatst.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 455) [19]
Vrouwen hebben dezelfde rechten op aarde als mannen; op godsdienstig en op maatschappelijk gebied vormen zij een uiterst belangrijk element. Zolang het vrouwen wordt belet hun hoogste mogelijkheden te bereiken, zullen mannen niet de grootheid kunnen verwerven die hun deel kan zijn.
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 150) [20]
In de mensenwereld […] wordt het vrouwelijk geslacht behandeld alsof het inferieur is en wordt het geen gelijke rechten en voorrechten toegestaan. Deze situatie is niet te wijten aan de natuur, maar aan onderwijs. In de goddelijke schepping bestaat een dergelijk onderscheid niet. Geen van beide geslachten is superieur aan het andere in de ogen van God. Waarom moet dan het ene geslacht beweren dat het andere minderwaardig is en het rechtvaardige rechten en voorrechten onthouden, alsof God Zijn machtiging zou hebben gegeven voor een dergelijke handelswijze? Als vrouwen dezelfde onderwijskansen zouden krijgen als mannen, dan zou het resultaat bewijzen dat beide geslachten gelijke capaciteiten hebben voor geleerdheid.
In sommige opzichten is de vrouw de meerdere van de man. Zij is teergevoeliger, ontvankelijker en haar intuïtie is sterker.
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 181-182) [21]
Goddelijke gerechtigheid vereist dat de rechten van beide geslachten gelijkelijk moeten worden gerespecteerd, aangezien voor de Hemel het ene niet superieur is aan het andere. Voor God hangt waardigheid niet af van geslacht, maar van een zuiver en stralend hart. Menselijke deugden behoren gelijkelijk aan allen!
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 183) [22]
In deze Openbaring van Bahá’u’lláh gaan vrouwen gelijk op met mannen. In geen enkele aangelegenheid zullen zij achterblijven. Hun rechten staan op gelijk niveau met die van de man. Zij zullen zich in de toekomst in alle bestuurlijke takken van de politiek begeven. Hun verheffing zal zodanig zijn dat zij in alle aangelegenheden de hoogste rangen in de wereld der mensheid zullen bezetten. Wees hiervan verzekerd. Kijk niet naar de huidige omstandigheden. In de niet heel verre toekomst zal de vrouwenwereld glansrijk en alglorierijk worden, want dat is de wil en het doel van Bahá’u’lláh. Ten tijde van verkiezingen is het stemrecht het onvervreemdbare recht van vrouwen, en de toegang van de vrouw tot alle domeinen is een onweerlegbare en onbetwistbare zaak. Geen mens kan dit vertragen of verhinderen.
Er zijn echter bepaalde aangelegenheden waarin deelname de vrouw niet waardig is. Bijvoorbeeld, wanneer de gemeenschap krachtige verdedigingsmaatregelen neemt tegen vijandelijke aanvallen, zijn de vrouwen vrijgesteld van militaire verplichtingen. Het kan gebeuren dat op een bepaald moment oorlogszuchtige, wilde stammen de natie vol woede aanvallen met de bedoeling om een massaal bloedbad onder de leden aan te richten. Onder dergelijke omstandigheden is verdediging noodzakelijk, maar het is de plicht van de mannen en niet van de vrouwen om dergelijke verdedigingsmaatregelen te treffen en uit te voeren, omdat een vrouwenhart zeer gevoelig is en zij de aanblik van een gruwelijke massamoord niet kan verdragen, zelfs al geschiedt het uit verdediging. Van dergelijke ondernemingen is de vrouw ontheven.
Wat betreft de samenstelling van het Huis van Gerechtigheid richt Bahá’u’lláh zich tot de mannen. Hij zegt: “O gij mannen van het Huis van Gerechtigheid!”
Maar wanneer de leden ervan moeten worden gekozen is het recht van vrouwen, voor zover het haar stemrecht en haar stem betreft, onbetwistbaar. Wanneer de vrouwen de hoogste graad van ontwikkeling bereiken dan zullen zij, overeenkomstig de eisen van tijd en plaats en hun grote bekwaamheid, buitengewone voorrechten verkrijgen. Wees daarom vol vertrouwen. Bahá’u’lláh heeft de zaak van de vrouw in hoge mate versterkt, en de rechten en voorrechten van de vrouw behoren tot een van de belangrijkste beginselen van ‘Abdu’l-Bahá. Wees daarvan verzekerd. Eerlang zal de tijd komen dat de man zich tot de vrouw zal richten met de woorden: “Gezegend zijt gij! Gezegend zijt gij! Waarlijk, gij zijt iedere gave waardig. Waarlijk, gij verdient het uw hoofd te tooien met de kroon van eeuwigdurende glorie, want gij zult in kunsten en wetenschappen, in deugden en volmaaktheden gelijk worden aan de man, en wat betreft tederheid des harten en overvloed van genade en medegevoel zijt gij superieur.”
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 205-207) [23]
De Oosterse vrouw heeft vorderingen gemaakt. In India, Perzië en overal in het Oosten werd zij vroeger niet als menselijk wezen beschouwd. Sommige Arabische stammen rekenden hun vrouwen tot het vee. In hun taal betekende het zelfstandig naamwoord voor vrouw ook ezel; dat wil zeggen dat dezelfde benaming voor beide werd gebruikt, en de rijkdom van een man werd bepaald door het aantal van deze lastdieren dat hij in zijn bezit had. De ergste belediging die men een man kon toewerpen was te schreeuwen “Gij vrouw!”
Vanaf het ogenblik dat Bahá’u’lláh verscheen veranderde dit. Hij ruimde het idee van onderscheid tussen de geslachten uit de weg door te verkondigen dat zij in iedere hoedanigheid gelijkwaardig zijn.
In vroeger tijden vond men het verstandiger dat de vrouw niet kon lezen of schrijven; zij mocht zich uitsluitend met slaafs werk bezighouden. Zij was zeer onwetend. Bahá’u’lláh verklaart dat het onderwijs aan de vrouw van groter belang is dan het onderwijs aan de man. Als de moeder onwetend is, zal de opvoeding van het kind gebrekkig zijn, zelfs al bezit de vader veel kennis, want opvoeding begint met de melk. Een kind aan de borst is als een prille tak die door de tuinier kan worden geleid zoals hij wil.
Het Oosten is begonnen zijn vrouwen te scholen. Hierdoor zijn sommige vrouwen in Perzië bevrijd, en de ‘ulamá kunnen hun scherpzinnigheid en welsprekendheid niet weerleggen. Velen van hen zijn dichters. Zij zijn volkomen onbevreesd…
Ik hoop op een zelfde mate van vooruitgang onder de vrouwen van Europa – moge ieder gelijk een lamp schijnen; mogen zij de verkondiging van het koninkrijk uitroepen; mogen zij de man waarlijk bijstaan; ja, mogen zij de mannen zelfs overtreffen, bedreven zijn in wetenschappen en toch onthecht, zodat de gehele wereld getuigenis moge afleggen van het feit dat mannen en vrouwen gelijke rechten hebben. Het zou een reden tot grote vreugde voor mij zijn om zulke vrouwen te zien. Dit is nuttig werk; hierdoor zullen vrouwen het koninkrijk binnengaan. Anders zullen er geen resultaten zijn.
(‘Abdu’l-Bahá on Divine Philosophy, blz. 86-88) [24]
In het verleden werd de wereld geregeerd door kracht, en de man overheerste de vrouw door krachtiger en strijdlustiger eigenschappen van lichaam en geest. Maar de weegschaal begint reeds over te hellen. De kracht is niet meer doorslaggevend, terwijl een levendige geest, intuïtie en de geestelijke eigenschappen van liefde en dienstbaarheid welke haar sterke zijden zijn, de overhand krijgen. Hierdoor zal het nieuwe tijdperk minder mannelijk zijn en meer doortrokken van vrouwelijke idealen. Of om het nauwkeuriger uit te drukken, het zal een tijdperk worden waarin de mannelijke en vrouwelijke elementen van de beschaving beter in evenwicht zullen zijn.
(Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk, blz. 164-165) [25]
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder
De positie van de vrouw in de bahá’í-leringen zal, mits deze op de juiste wijze naar voren wordt gebracht, zeker veel aandacht trekken, want het is niet alleen een wettige, maar ook een geestelijke en opvoedkundige zaak. Onze idealen zijn zo hoog en tegelijkertijd zo praktisch uitvoerbaar dat alle andere zienswijzen in vergelijking hiermee tekort zullen schieten.
(7 januari 1931, aan de Nationale Geestelijke Raad van India en Birma) [26]
Wat betreft uw vraag over het lidmaatschap van het Universele Huis van Gerechtigheid, er is een Tafel van ‘Abdu’l-Bahá waarin hij duidelijk verklaart dat het lidmaatschap van het Universele Huis van Gerechtigheid is beperkt tot mannen, en dat de wijsheid hiervan in de toekomst volledig zal worden onthuld en begrepen. Zowel in de plaatselijke als in de nationale Huizen van Gerechtigheid hebben vrouwen echter het volle recht op lidmaatschap. Zij kunnen dan ook alleen niet in het Internationale Huis worden gekozen. De bahá’ís moeten deze uitspraak van de Meester aanvaarden in een geest van diep geloof, in het vertrouwen dat er goddelijke leiding en wijsheid aan ten grondslag ligt die geleidelijk zal worden ontvouwd voor de ogen van de wereld.
(28 juli 1936, aan een individuele gelovige) [27]
Aangaande het lidmaatschap van het Internationale Huis van Gerechtigheid verklaart ‘Abdu’l-Bahá in een Tafel dat dit beperkt is tot mannen en dat in de toekomst de wijsheid hiervan even duidelijk als de zon onthuld zal worden. In ieder geval moeten de gelovigen weten dat, daar ‘Abdu’l-Bahá zelf uitdrukkelijk heeft verklaard dat de geslachten gelijkwaardig zijn behalve in sommige gevallen, het uitsluiten van vrouwen van het Internationale Huis van Gerechtigheid geen verbazing hoeft te wekken. Uit het feit dat er tussen de geslachten geen gelijkheid is wat betreft hun functies moet men echter niet afleiden dat het ene geslacht inherent superieur of inferieur is aan het andere, of dat ze geen gelijke rechten hebben.
(14 december 1940, aan de Nationale Geestelijke Raad van India en Birma) [28]
Passages uit brieven geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid
Het blijkt duidelijk uit de geschriften van de Behoeder dat wanneer Bahá’u’lláh een wet heeft geformuleerd die tussen een man en een vrouw geldt, deze wet mutatis mutandis geldt tussen een vrouw en een man, tenzij de context dit onmogelijk maakt. In de Kitáb-i-Aqdas wordt het bijvoorbeeld een man verboden om met zijn vaders vrouw (dat wil zeggen zijn stiefmoeder) te trouwen, en de Behoeder heeft aangegeven dat het een vrouw eveneens verboden is om met haar stiefvader te trouwen.
(28 april 1974, aan een individuele gelovige) [29]
Wat betreft uw vragen over de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen: ‘Abdu’l-Bahá heeft vaak uitgelegd dat dit een fundamenteel principe van Bahá’u’lláh is en dat daarom de wetten van de Aqdas in het licht hiervan bestudeerd moeten worden. Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen betekent niet gelijkheid van functies, wat de fysiologie ook onmogelijk maakt. In sommige zaken overtreft de vrouw de man, voor andere zaken zijn mannen beter toegerust dan vrouwen, terwijl heel vaak het verschil in sekse er in het geheel niet toe doet. Het verschil in functies is het duidelijkst in het gezinsleven. Het vermogen tot moederschap heeft veel verreikende implicaties die door de bahá’í-wet worden erkend. Als het bijvoorbeeld niet mogelijk is al iemands kinderen onderwijs te geven, krijgen dochters voorrang op de zoons omdat de moeders de eerste opvoeders zijn van de volgende generatie. Verder hebben vrouwen om fysiologische redenen bepaalde ontheffingen van de vasten gekregen die niet op de man van toepassing zijn.
(24 juli 1975, aan een individuele gelovige) [30]
Het voornaamste vraagstuk dat moet worden opgelost is hoe de huidige wereld, met haar ingewortelde conflictpatroon, kan veranderen in een wereld waar harmonie en samenwerking zullen heersen.
Wereldorde kan alleen gebaseerd worden op een onwankelbaar bewustzijn van het één-zijn van de mensheid, een geestelijke waarheid die door alle menswetenschappen wordt bevestigd. Antropologie, fysiologie en psychologie erkennen slechts één menselijke soort, zij het oneindig gevarieerd in de secundaire aspecten van het leven.
Erkenning van deze waarheid vereist het loslaten van vooroordeel – vooroordeel van welke soort dan ook – van ras, klasse, huidskleur, geloof, natie, sekse, graad van materiële beschaving, van alles waardoor mensen zichzelf als superieur aan anderen kunnen beschouwen.
Het accepteren van het één-zijn van de mensheid is de eerste fundamentele voorwaarde voor de reorganisatie en het bestuur van de wereld als één land, het thuis van de mensheid. Wereldwijde acceptatie van dit geestelijke beginsel is van essentieel belang voor iedere succesvolle poging om wereldvrede te vestigen.
(oktober 1985, aan de volkeren der wereld, De Belofte van Wereldvrede, §38-41) [31]
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
Wat betreft de algemene vooronderstelling dat vrouwen en mannen gelijkwaardig zijn in het Geloof, dit is, zoals vaak door ‘Abdu’l-Bahá is uitgelegd, een fundamenteel beginsel ontleend aan Bahá’u’lláh en daarom moet Zijn vermelding van de “Mannen van Gerechtigheid” in de Kitáb-i-Aqdas in het licht van dat principe worden gezien.
(29 juni 1976, aan een individuele gelovige) [32]
‘Abdu’l-Bahá bevestigt: “In dit goddelijk tijdperk hebben de gunsten van God de wereld van de vrouw omvat. De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is, op enkele te verwaarlozen uitzonderingen na, volledig en duidelijk afgekondigd. Onderscheid is geheel weggenomen.” Dat mannen en vrouwen in bepaalde eigenschappen en functies van elkaar verschillen is een door de natuur gegeven, onvermijdelijk feit; het belangrijkste is dat Hij de ongelijkheden die tussen de geslachten blijven bestaan, als “te verwaarlozen” beschouwt.
(8 januari 1981, aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten) [33]
U heeft volkomen gelijk als u zegt dat mannen en vrouwen fundamenteel verschillende eigenschappen hebben. De oplossing die door de leringen van Bahá’u’lláh wordt aangereikt is niet, zoals u terecht opmerkt, dat mannen vrouwen worden en vrouwen mannen. ‘Abdu’l-Bahá gaf ons de sleutel tot het probleem toen hij ons leerde dat de eigenschappen en functies van mannen en vrouwen elkaar “aanvullen”. Hij verhelderde dit punt toen hij zei dat het “nieuwe tijdperk” er een zal zijn waarin “de mannelijke en vrouwelijk elementen van de beschaving beter in evenwicht zullen zijn.”
(22 april 1981, aan een individuele gelovige) [34]
Het is misschien nuttig om te benadrukken […] dat het bahá’í-principe van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen duidelijk uiteen wordt gezet in de leringen en het feit dat hun functies op sommige gebieden verschillen maakt dit beginsel niet ongedaan.
(23 augustus 1984, aan twee individuele gelovigen) [35]
II. De rol van de opvoeding bij de ontwikkeling van vrouwen
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
Ouders hebben de dure plicht hun kinderen sterk in het geloof groot te brengen. […] Want iedere lofwaardige daad komt voort uit het licht van religie en zonder deze verheven gave zal het kind zich van geen enkel kwaad afkeren, noch zal het tot het goede komen.
(Opvoeding, een compilatie, blz.7) [36]
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá
Lof zij God, de vrouwelijke gelovigen hebben bijeenkomsten georganiseerd waar zij zullen leren hoe zij het Geloof kunnen onderrichten, de zoete geuren van de Leringen zullen verspreiden en plannen maken voor het opleiden van de kinderen.
…de aanwezigen dienen zich bezig te houden met alle mogelijkheden om de meisjes op te leiden, met het onderwijs in de verschillende takken van kennis, goed gedrag, een juiste levenswijze, het aankweken van een goed karakter, kuisheid en standvastigheid, volharding, kracht, vastberadenheid, doelbewustheid, met het beheren van het huishouden, de opvoeding van kinderen en alles wat speciaal betrekking heeft op de behoefte van meisjes – met het doel dat deze meisjes, die zijn opgevoed in het bolwerk van alle voortreffelijke eigenschappen en met de bescherming van een vriendelijk karakter, wanneer zij zelf moeder worden hun kinderen vanaf de prilste jaren leren een goed karakter te hebben en zich goed te gedragen.
Laat hen ook alles bestuderen wat de gezondheid en het fysiek welbevinden van het lichaam kan bevorderen en hoe zij hun kinderen tegen ziekte kunnen beschermen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 94.1-94.3) [37]
Werk voor de begeleiding van de vrouwen in dat land, onderricht de jonge meisjes en de kinderen, opdat de moeders hun kleintjes vanaf hun prilste jeugd kunnen opvoeden, hen grondig oefenen, hen zo grootbrengen dat zij een voortreffelijk karakter en goede zeden verkrijgen, hen leiden tot alle menselijke deugden, de ontwikkeling van enig laakbaar gedrag voorkomen en hen koesteren in de bescherming van een bahá’í-opvoeding. Aldus zullen deze jonge kinderen worden gevoed aan de borst van de kennis van God en Zijn liefde. Aldus zullen zij groeien en bloeien, en hun zal rechtvaardigheid en de waardigheid van de mensheid, vastberadenheid en de wil om zich in te spannen en vol te houden worden geleerd. Aldus zullen zij in alles doorzettingsvermogen leren en de wil om vooruit te komen, een hoogstaand gedrag, grote besluitvaardigheid, kuisheid en reinheid. Zo zullen zij in staat worden gesteld om alles wat zij ondernemen tot een goed einde te brengen.
Laat de moeders bedenken dat alles wat de opvoeding van de kinderen betreft van het hoogste belang is. Laten zij zich in dit opzicht alle moeite getroosten, want als de twijg groen en jong is zal deze groeien zoals u hem leidt. Daarom is het de plicht van de moeders hun kleintjes op te voeden precies zoals een hovenier zijn jonge planten verzorgt. Laat hen zich dag en nacht inspannen om in hun kinderen geloof en zekerheid, de vreze Gods, de liefde voor de Geliefde der werelden en alle goede eigenschappen en karaktertrekken hecht te vestigen. Wanneer ook maar een moeder ziet dat haar kind iets goed heeft gedaan, laat zij het dan prijzen en toejuichen en zijn hart verblijden. En als zich de geringste ongewenste karaktertrek zou vertonen, laat zij het kind dan raad geven en bestraffen en middelen gebruiken die op redelijkheid gebaseerd zijn en zelfs, indien nodig, een lichte berisping. Het is evenwel niet toelaatbaar een kind te slaan of hem uit te schelden, want het karakter van het kind zal volkomen bedorven worden als het onderworpen zou worden aan slaag of beschimpingen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 95.2) [38]
…de vader en moeder moeten hun kinderen oefenen zowel in goed gedrag als in het bestuderen van boeken; dat wil zeggen, studie tot het vereiste niveau, opdat geen enkel kind, of dat nu een jongen of een meisje is, analfabeet zal blijven.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 101) [39]
‘Abdu’l-Bahá’s opperste vreugde is dat hij ziet dat een aantal bladeren onder de dienstmaagden van de Gezegende Schoonheid geschoold werd, dat zij de onthechting zelve zijn en goed op de hoogte zijn van de mysteriën van de wereld van het bestaan; dat zij bij hun verheerlijking en lof van de Grootste Naam een roep doen weerklinken die de bewoners van de Tempels van het Koninkrijk aantrekt en verheugt, en dat zij gebeden in proza en poëzie voordragen en de goddelijke verzen melodieus zingen. Ik koester de hoop dat gij één van hen zult zijn, parels zult uitstrooien, voortdurend bezig zult zijn Zijn lof te zingen en hemelse melodieën zult aanheffen ter verheerlijking van Zijn eigenschappen.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [40]
Gij hebt over de meisjesschool geschreven. Wat voorheen geschreven werd is nog steeds van kracht. Er kan geen vooruitgang geboekt worden tenzij meisjes op scholen en studiecentra worden opgeleid, hun de natuurwetenschappen en andere takken van kennis worden onderwezen en zij zich, voor zover noodzakelijk, de vele takken van kunst eigen maken en een hoogstaande opleiding krijgen. Want de dag zal aanbreken dat deze meisjes moeder worden. Moeders zijn de eerste opvoeders van kinderen, die deugden aankweken in het innerlijk van het kind. Zij moedigen het kind aan voortreffelijke eigenschappen en goede manieren te verwerven, waarschuwen het voor ongepaste eigenschappen en moedigen het aan vastbeslotenheid, standvastigheid en uithoudingsvermogen te tonen bij tegenspoed en te vorderen op de weg naar vooruitgang. Passende aandacht voor de opvoeding van meisjes is daarom noodzakelijk. Dit is een heel belangrijk onderwerp en het moet geregeld en georganiseerd worden onder auspiciën van de Geestelijke Raad…
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [41]
…op de meisjes van dit glorierijke tijdperk rust de verantwoordelijkheid volledig bedreven te zijn in de verschillende takken van kennis, van kunsten en wetenschappen en alle wonderen van deze voortreffelijke tijd, opdat zij hun kinderen dan vanaf hun eerste jaren kunnen opvoeden en oefenen in volmaaktheden.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [42]
Bovendien is de opvoeding van de vrouw noodzakelijker en belangrijker dan die van de man, want de vrouw is degene die het kind vanaf de beginjaren instrueert. Als zij zelf gebrekkig en onvolkomen is, zal het kind noodzakelijkerwijs onvolkomen zijn. Daarom houdt de onvolmaaktheid van de vrouw een toestand van onvolmaaktheid in voor de gehele mensheid, want de moeder brengt het kind groot, voedt het op en leidt zijn groei. Dit is niet de rol van de vader. Als de opvoeder onbekwaam is, zal de opgevoede evenzo gebreken hebben. Dit is duidelijk en onweerlegbaar. Kan de student uitmuntend en bedreven zijn als de leraar ongeletterd en onwetend is? Moeders zijn de eerste opvoeders van de mensheid; als zij onvolmaakt zijn is dat spijtig voor de toestand en de toekomst van het mensenras…
Sommigen hebben de tegenwerping gemaakt dat de vrouw niet even bekwaam is als de man en dat zij onvolkomen geschapen is. Dat is pure verbeelding. Het verschil in bekwaamheid tussen man en vrouw is geheel toe te schrijven aan kansen en onderwijs. Tot nu toe is de vrouw het recht en voorrecht van gelijke ontwikkeling onthouden. Als haar gelijke kansen gegeven zouden worden zou zij zonder twijfel de gelijke van de man zijn. De geschiedenis zal dit bewijzen. In vroeger tijden zijn er vermaarde vrouwen opgestaan in de aangelegenheden van naties en hebben met hun prestaties de mannen overtroffen…
Kortom, dit is de bedoeling: dat als de vrouw volledig wordt geschoold en haar haar rechten worden vergund, zij tot schitterende prestaties zal kunnen komen en zich de gelijke van de man zal tonen. Zij is de helper van de man, zijn aanvulling en zijn levensgezellin. Beiden zijn mensen, beiden zijn begiftigd met vermogen tot intelligentie en belichamen menselijke deugden. Wat betreft alle menselijke vermogens en taken zijn ze deelgenoten en elkaars gelijken. Thans maakt de vrouw op het gebied van menselijke bedrijvigheid haar geboorterechten niet kenbaar ten gevolge van gebrek aan scholing en mogelijkheden. Scholing zal haar gelijkwaardigheid met mannen zonder twijfel tot stand brengen.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 133-137) [43]
Met het verkondigen van de eenheid der mensheid leerde Hij dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn in de ogen van God en dat er geen onderscheid tussen hen gemaakt dient te worden. Het enige verschil dat er nu tussen hen bestaat is te wijten aan gebrek aan opleiding en scholing. Als de vrouw gelijke mogelijkheden tot opleiding krijgt zullen onderscheid en het idee van haar minderwaardigheid verdwijnen…
Hij verkondigde dat man en vrouw dezelfde soort opleiding moeten krijgen. Zoons en dochters moeten hetzelfde leerplan volgen, waarbij eenheid der geslachten wordt bevorderd. Wanneer de gehele mensheid dezelfde kansen voor onderwijs zal krijgen en de gelijkwaardigheid van man en vrouw zal worden verwerkelijkt, zullen de grondslagen voor oorlog volledig worden vernietigd.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 174-175) [44]
Waarom zou een vrouw geestelijk onontwikkeld moeten blijven? Wetenschap is lofwaardig, of zij nu door het verstand van een man of een vrouw wordt nagevorst. Zo is de vrouw stukje bij beetje vooruitgekomen en levert zij nu steeds meer bewijs dat zij dezelfde vermogens heeft als de man – of het nu gaat om wetenschappelijk onderzoek, politieke bekwaamheid of welk ander gebied van de menselijke bedrijvigheid dan ook. De conclusie is duidelijk: dat de vrouw achtergebleven is ten gevolge van gebrek aan scholing en mogelijkheden voor het verstand. Zou zij dezelfde mogelijkheden tot scholing en studie krijgen, dan zou zij dezelfde bekwaamheden en vaardigheden ontwikkelen.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 281) [45]
Bahá’u’lláh heeft verkondigd dat aangezien onwetendheid en gebrek aan scholing obstakels zijn die de mensen van elkaar scheiden, allen scholing en onderwijs moeten krijgen. Door deze voorziening kan het gebrek aan wederzijds begrip verholpen worden en de eenheid van de mensheid bevorderd en gesteund worden. Universele opvoeding en onderwijs is een universele wet. Daarom is iedere vader verplicht zijn kinderen al naar gelang zijn mogelijkheden te onderwijzen en te instrueren. Als hij niet in staat is hen onderwijs te geven moet de staat, de vertegenwoordiger van het volk, voorzien in de middelen voor hun opleiding.
Het onderscheid tussen de geslachten dat in de wereld van de mens bestaat is te wijten aan het gebrek aan scholing voor de vrouw, aan wie een gelijke kans op ontwikkeling en vooruitgang onthouden is. De gelijkwaardigheid van de geslachten zal worden gevestigd evenredig met de toegenomen mogelijkheden die de vrouw in deze tijd verleend worden, want man en vrouw zijn gelijkelijk de ontvangers van vermogens en talenten van God, de Schepper. God heeft in Zijn volmaakte opzet geen onderscheid tussen hen ingesteld.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 300) [46]
Het onderwijzen van ieder kind is verplicht… Naast dit wijdverbreide onderwijs moet ieder kind een beroep, kunst of vak geleerd worden, zodat ieder lid van de gemeenschap in staat zal zijn in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Werk dat gedaan wordt in een geest van dienstbaarheid is de hoogste vorm van aanbidding.
(‘Abdu’l-Bahá on Divine Philosophy, blz. 78) [47]
Besteed bijzondere aandacht aan de school voor meisjes, want de grootheid van dit wonderbaarlijke Tijdperk zal zichtbaar worden ten gevolge van vooruitgang in de vrouwenwereld. Daarom ziet u dat de vrouwenwereld in ieder land in opmars is; dit is te danken aan de invloed van de Allergrootste Manifestatie en de kracht van Gods leringen.
(Opvoeding, een compilatie, blz. 36) [48]
Wij ervoeren diepe vreugde door uw brief over een school voor meisjes.
Geprezen zij God dat er nu een dergelijke school in Teheran is waar jonge meisjes, door Zijn milddadigheid, opgeleid kunnen worden en hun uiterste best kunnen doen zich de menselijke bekwaamheden eigen te maken. Spoedig zullen de vrouwen op elk terrein gelijke tred houden met de mannen.
Tot nu toe bestonden er in Perzië geen voorzieningen voor de vooruitgang van vrouwen. Maar nu boeken zij, God zij gedankt, al sinds het dagen van de Morgen van Verlossing, dagelijks vooruitgang. De verwachting is dat zij het voortouw zullen nemen in deugden en talenten, in het nabij zijn van de Hof van de Almachtige God, in geloof en zekerheid, en dat de vrouwen van het Oosten benijd zullen worden door de vrouwen van het Westen.
(Opvoeding, een compilatie, blz. 46) [49]
Passage uit een brief geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid
De zaak van universele opvoeding, die reeds een leger van toegewijde mensen uit ieder geloof en land heeft aangeworven, verdient de grootst mogelijke ondersteuning die de regeringen van de wereld kunnen verlenen. Want onwetendheid is onbetwistbaar de hoofdoorzaak van het verval en de ondergang van volkeren en van de bestendiging van vooroordelen. Geen enkele natie kan vooruitgang boeken tenzij al haar burgers geschoold worden. Bij veel naties beperkt een gebrek aan middelen de mogelijkheid om aan deze noodzaak te voldoen, waardoor er bepaalde prioriteiten gesteld moeten worden. De hierbij betrokken beslissende instanties zouden er goed aan doen om te overwegen de hoogste prioriteit aan de scholing van vrouwen en meisjes te geven, aangezien de voordelen van kennis het snelst en effectiefst in de samenleving verbreid kunnen worden door ontwikkelde moeders. In overeenstemming met de vereisten van deze tijd zou ook overwogen moeten worden om de idee van wereldburgerschap mee te geven als onderdeel van de standaardopvoeding aan ieder kind.
(oktober 1985, aan de volkeren der wereld, De Belofte van Wereldvrede, §34) [50]
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
Een zeer belangrijk element in het bereiken van die gelijkwaardigheid is Bahá’u’lláh’s voorschrift dat jongens en meisjes op school beslist hetzelfde leerprogramma moeten volgen.
(28 december 1980, aan de Nationale Geestelijke Raad van Nieuw-Zeeland) [51]
Het Huis van Gerechtigheid beschouwt de behoefte om vrouwen op te leiden en te begeleiden bij hun eerste verantwoordelijkheid als moeders als een uitmuntende gelegenheid om activiteiten voor vrouwen te organiseren. Uw inspanningen dienen er op gericht te zijn hen te helpen met hun taak van opvoeders van de komende generatie. Vrouwen zouden ook moeten worden aangemoedigd hun echtgenoten en mannelijke leden van hun familie voor het Geloof te winnen, zodat de bahá’í-gemeenschap representatief wordt voor de samenleving waarvan zij deel uitmaakt. Geleidelijk zal de geest van eenheid en kameraadschap, zoals uiteengezet in onze leringen, worden weerspiegeld in het leven van bahá’í-gezinnen.
(29 februari 1984, aan de Nationale Geestelijke Raad van de Mariana-eilanden) [52]
III. Toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op het gezinsleven
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
In naam van God, de Weergaloze! O dienstmaagd van God! Standvastigheid in de Zaak wordt vermeld in de Tafelen en verkondigd door de Pen van de Aloude van Dagen. Betuig dank aan de Geliefde der wereld dat gij uw hart tot Hem hebt gericht en Zijn lof betuigt. Menig man werd er in deze tijd van weerhouden melding te maken van de Altoereikende Heer en Zijn waarheid te erkennen; en menige vrouw heeft haar blik op de horizon van de Allerhoogste gevestigd en zich getooid met het gewaad van liefde voor het Verlangen der wereld. Dit is Gods genade, die Hij verleent aan al wie het Hem behaagt. Bij de Dagster van aloude geheimen! Het zoetgeurend aroma van iedere ademtocht die wordt geademd uit liefde voor God stijgt op naar de hof van de tegenwoordigheid van de Heer van Openbaring. Geen enkele beloning van een goede daad ging ooit teloor of zal ooit teloorgaan. Gezegend zijt gij, dubbel gezegend zijt gij! Gij wordt gerekend tot die dienstmaagden wier liefde voor hun verwanten hen er niet van weerhouden heeft de kusten van de Zee van Genade en Barmhartigheid te bereiken. Zo God het wil zult gij voor eeuwig onder de schaduw van de gunsten van de Algenadige rusten en verzekerd zijn van Zijn milddadigheden. Houd u bezig met de lof van de Ware en verheug u in Zijn liefdevolle goedheid.
De wereld gaat voorbij en hetgeen eeuwig duurt is de liefde tot God. Zo God het wil zult gij in elke wereld van Zijn werelden rond de Ware schrijden en vrij zijn van alles buiten Hem.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [53]
Allen moeten weten, en wat dit aangaat de schitteringen van de zon van zekerheid bereiken, en daardoor verlicht worden: in Gods ogen zijn vrouwen en mannen gelijkwaardig en zullen dat voor altijd zijn. De Dageraadsplaats van het Licht van God verspreidt zijn glans over allen met dezelfde straling. Voorwaar, God schiep vrouwen voor mannen, en mannen voor vrouwen. De meest geliefde mensen voor God zijn zij die het standvastigst zijn en zij die anderen overtroffen hebben in hun liefde voor God, verheerlijkt zij Zijn glorie.
De vrienden van God moeten getooid zijn met het sieraad van gerechtigheid, rechtvaardigheid, vriendelijkheid en liefde. Daar zij zichzelf niet het doelwit van wreedheid en overtreding laten zijn, moeten zij evenzo niet toestaan dat zulke tirannie de dienstmaagden van God teistert. Hij spreekt voorzeker de waarheid en gebiedt datgene waarbij Zijn dienaren en dienstmaagden baat vinden. Hij is de Beschermer van allen in deze wereld en in de volgende.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [54]
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá
De Heer, weergaloos is Hij, heeft man en vrouw gemaakt om met elkaar in innigste kameraadschap te leven en zelfs als één enkele ziel te zijn. Zij zijn twee levensgezellen, twee intieme vrienden, die zich dienen te bekommeren om elkanders welzijn.
Als zij zo leven, zullen zij in volmaakte tevredenheid, gelukzaligheid en met vrede in hun hart door deze wereld gaan en het voorwerp worden van goddelijke genade en gunst in het hemelse Koninkrijk. Maar als zij anders handelen, zullen zij hun leven in grote bitterheid slijten, elk moment naar de dood verlangen en zich in het hemelse rijk beschaamd voelen.
Streef er daarom met hart en ziel naar met elkaar te vertoeven als twee duiven in hun nest, want dit zal in beide werelden worden gezegend.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 92) [55]
…voed uw kinderen volgens Gods voorschriften en heilige Wet vanaf hun kinderjaren met de melk van een universele opvoeding en breng hen zo groot dat er vanaf hun prilste dagen in het diepst van hun hart, in hun aard, een levenswijze verankerd wordt die zich in alles naar de goddelijke Leringen voegt.
Want moeders zijn de eerste opvoeders, de eerste raadgevers, en waarlijk het zijn de moeders die het geluk, de toekomstige grootheid, de hoffelijke manieren, de kennis en het onderscheidingsvermogen, het begrip en het geloof van hun kleintjes bepalen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 96.1-96.2) [56]
…het is de vader en de moeder als plicht opgelegd er met alle kracht naar te streven de dochter en de zoon op te leiden, hen te zogen aan de borst van kennis en hen groot te brengen in de schoot van kunsten en wetenschappen. Zouden zij deze zaak veronachtzamen, dan zullen zij verantwoordelijk worden gesteld en afkeurenswaardig worden bevonden in de tegenwoordigheid van de strenge Heer.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 98.2) [57]
O gij liefdevolle moeders, weet dat in Gods ogen het opvoeden van kinderen en hen grootbrengen in alle voortreffelijke eigenschappen der mensheid de beste manier is om Hem te aanbidden en men kan zich geen edeler daad dan deze voorstellen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 114) [58]
Merk op hoe gemakkelijk de zaken geregeld worden in een gezin waar eenheid bestaat; hoe de leden ervan vooruitgaan, hoe zij slagen in de wereld. Hun aangelegenheden zijn in orde, zij genieten gemak en rust, ze zijn geborgen, hun positie is verzekerd, zij worden uiteindelijk door allen benijd. Een dergelijk gezin vergroot dag na dag zijn succes en zijn duurzame eer.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 221.9) [59]
U hebt gevraagd of een man in staat zou zijn om zijn echtgenote te verhinderen het goddelijk licht te omhelzen of dat een vrouw haar echtgenoot ervan kan weerhouden toegang te krijgen tot het Koninkrijk van God. In werkelijkheid zou geen van hen de ander het binnengaan van het Koninkrijk kunnen verhinderen, tenzij de man buitensporig gehecht is aan zijn vrouw of de vrouw aan haar man. Het is inderdaad zo dat als een van beiden de ander aanbidt met uitsluiting van God, zij elkaar kunnen verhinderen te streven naar het verkrijgen van toegang tot Zijn Koninkrijk.
(Family Life, a compilation, nr. 15) [60]
Vraag: Wat is de houding van uw geloof ten opzichte van het gezin?
Antwoord: Volgens de leringen van Bahá’u’lláh moet het gezin, dat een menselijke eenheid is, naar de regels van heiligheid worden opgevoed. Het gezin moet in alle deugden worden onderwezen. De integriteit van het gezinsverband moet voortdurend in het oog gehouden worden en de rechten van de individuele leden mogen niet worden overschreden. De rechten van de zoon, de vader, de moeder; geen van deze mag overschreden worden, geen van deze mag willekeurig zijn. Zoals de zoon bepaalde verplichtingen heeft aan zijn vader, zo heeft de vader eveneens bepaalde verplichtingen aan zijn zoon. De moeder, de zuster en de andere leden van het huishouden hebben hun bepaalde voorrechten. Al deze rechten en voorrechten moeten in stand gehouden worden, maar de eenheid van het gezin moet ook hooggehouden worden. De krenking van de één zal beschouwd worden als de krenking van allen; het gemak van de één als het gemak van allen; de eer van de één als de eer van allen.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 168) [61]
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder
Wanneer er zulke verschillen van mening en geloof tussen man en vrouw voorkomen is dat zeer spijtig, want dit doet ongetwijfeld afbreuk aan die geestelijke band die de sterkte vormt van de gezinsband, in het bijzonder in moeilijke tijden. Maar de manier waarop dit echter kan worden hersteld is niet door zodanig te handelen dat men partijen van elkaar vervreemdt. Een van de doelen van de Zaak is juist het vormen van een hechtere band binnen het gezin. Daarom adviseerde de Meester steeds gehoorzaamheid aan de wensen van de andere partij en gebed. Bid dat uw echtgenoot geleidelijk aan het licht mag zien en gedraag u tegelijkertijd zodanig dat u hem nader brengt in plaats van hem bevooroordeeld te maken. Wanneer die harmonie eenmaal is bereikt zult u onbelemmerd kunnen dienen.
(15 juli 1928, aan een individuele gelovige) [62]
Shoghi Effendi vertrouwt erop dat uw vrouw als gevolg van zijn telegram en deze brief wat meer tijd aan haar gezin zal kunnen besteden, maar hij hoopt ook dat u haar kunt helpen de tijd en gelegenheid te vinden om een Zaak te dienen die haar zo na aan het hart ligt, en waarin haar diensten zeer op prijs worden gesteld.
(19 juni 1931, aan een individuele gelovige) [63]
De Behoeder bedoelde met zijn opmerkingen […] over de verhoudingen tussen ouders en kinderen, en tussen echtgenoten in Amerika, dat er in dit land bij kinderen de neiging bestaat te onafhankelijk te zijn van de wensen van hun ouders en tekort te schieten in het respect dat zij hun verschuldigd zijn. Ook hebben vrouwen in sommige gevallen de neiging om hun echtgenoot in onrechtvaardige mate te domineren, hetgeen natuurlijk niet juist is, evenmin als de man zijn vrouw op onrechtvaardige wijze zou mogen domineren.
(22 juli 1943, aan een individuele gelovige) [64]
Het is één van de grondbeginselen van het Geloof dat de eenheid in het gezin moet worden behouden. Dit betekent natuurlijk niet dat een van de gezinsleden het recht heeft het geloof van een ander gezinslid te beïnvloeden; en als alle gezinsleden dit beseffen lijkt eenheid zeker mogelijk.
(6 juli 1952, aan een individuele gelovige) [65]
De Behoeder beseft ten volle uw verlangen om er in deze tijd als pionier op uit te trekken om het Geloof in maagdelijke gebieden te helpen vestigen, maar u moet niet tegen de wensen van uw echtgenoot ingaan en hem dwingen alles op te geven zodat u het Geloof op deze manier kunt dienen. Wij moeten de wensen en rechten van hen die nauw met ons leven verbonden zijn in gedachten houden.
Als uw man wil dat u blijft waar u bent, zijn daar zeker ruime mogelijkheden tot onderricht.
(31 juli 1953, aan een individuele gelovige) [66]
Overal waar een bahá’í-gezin is, daar dienen alle betrokkenen hun uiterste best te doen dit te behouden, want scheiding wordt in de Leringen sterk afgeraden, terwijl harmonie, eenheid en liefde hoog worden gehouden als de hoogste idealen in menselijke relaties. Dit moet altijd gelden voor de bahá’ís, of zij nu als pionier dienen of niet.
(9 november 1956, aan de Nationale Geestelijke Raad van Centraal-Amerika) [67]
Passages uit brieven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
Dat de eerste onderwijzer van het kind de moeder is mag geen verbazing wekken, want het kind richt zich het eerst op de moeder. Door deze bepaling van de natuur wordt de rol van de vader in het bahá’í-gezin geenszins geminimaliseerd. Nogmaals, gelijkwaardigheid in status betekent niet gelijkheid van functies.
(23 juni 1974, aan een individuele gelovige) [68]
Bij het beschouwen van de problemen die u en uw echtgenote ondervinden, wijst het Huis van Gerechtigheid erop dat de eenheid van uw gezin voorrang zou moeten hebben op alle andere overwegingen. Bahá’u’lláh kwam om de wereld eenheid te brengen, en een fundamentele eenheid is die van het gezin. Daarom moeten wij vertrouwen dat het Geloof bedoeld is om het gezin te versterken, niet te verzwakken. Dienstbaarheid aan de Zaak moet bijvoorbeeld niet verwaarlozing van het gezin tot gevolg hebben. Het is belangrijk dat u uw tijd zodanig indeelt dat uw gezinsleven harmonieus is en uw huishouden de aandacht krijgt die het vereist.
Bahá’u’lláh legde ook nadruk op het belang van consultatie. Wij moeten niet denken dat deze waardevolle methode om oplossingen te vinden beperkt is tot de bestuurlijke instellingen van de Zaak. Gezinsconsultatie met volledige en eerlijke discussie, bezield door besef van de noodzaak van gematigdheid en evenwicht, kan het wondermiddel zijn voor huiselijke conflicten. Echtgenotes moeten niet proberen hun echtgenoot te overheersen, noch echtgenoten hun echtgenote.
(1 augustus 1978, aan een individuele gelovige) [69]
In aanmerking genomen dat u en uw echtgenoot over uw gezinsproblemen geconsulteerd hebben met uw Geestelijke Raad, maar geen advies kregen, en dat u uw situatie ook zonder succes hebt besproken met een maatschappelijk werker, vindt het Huis van Gerechtigheid dat het van zeer wezenlijk belang is dat uw echtgenoot en u begrijpen dat het huwelijk een bron van welzijn kan zijn, die een gevoel van veiligheid en geestelijk geluk met zich meebrengt. Dat is echter niet iets wat vanzelf gaat. Om het huwelijk tot een toevluchtsoord van tevredenheid te maken is de samenwerking van de huwelijkspartners zelf nodig en de bijstand van hun families.
(24 juni 1979, aan een individuele gelovige) [70]
De leden van een gezin hebben allen plichten en verantwoordelijkheden jegens elkaar en het gezin als geheel, en deze plichten en verantwoordelijkheden zijn voor elk van de gezinsleden verschillend, vanwege hun natuurlijke verhoudingen tot elkaar. De ouders hebben de onontkoombare plicht hun kinderen op te voeden, maar niet andersom; de kinderen hebben de plicht hun ouders te gehoorzamen, de ouders gehoorzamen niet hun kinderen; de moeder, niet de vader, baart de kinderen, voedt ze als ze nog klein zijn en is zodoende hun eerste opvoeder, en daarom hebben dochters eerder recht op onderwijs dan zoons, en zoals de secretaris van de Behoeder namens hem heeft geschreven: “De taak van het grootbrengen van een bahá’í-kind is, zoals steeds weer in Bahá’í-geschriften wordt benadrukt, de eerste verantwoordelijkheid van de moeder, wier unieke voorrecht het is in haar huis die omstandigheden te scheppen die het meest bevorderlijk zijn voor zowel zijn materiële als zijn geestelijke welzijn en vooruitgang. De vorming die een kind aanvankelijk van zijn moeder krijgt vormt de sterkste grondslag voor zijn toekomstige ontwikkeling.” Een logisch gevolg van deze verantwoordelijkheid van de moeder is haar recht om door haar man onderhouden te worden, een echtgenoot heeft geen expliciet recht om door zijn vrouw te worden onderhouden…
In elke groep, hoe liefdevol het overleg ook verloopt, zijn er niettemin punten waarover van tijd tot tijd geen overeenstemming kan worden bereikt. In een Geestelijke Raad wordt dit dilemma opgelost door meerderheid van stemmen. Er kan echter geen meerderheid zijn wanneer het slechts om twee partijen gaat, zoals in geval van een echtpaar. Daarom zijn er momenten waarop een vrouw aan haar man moet toegeven, en momenten waarop een man aan zijn vrouw moet toegeven, maar geen van beiden mag de ander ooit onrechtvaardig domineren. Kortom, de verhouding tussen man en vrouw moet zo zijn als ons wordt voorgehouden in het door ‘Abdu’l-Bahá geopenbaarde gebed dat vaak gelezen wordt bij bahá’í-huwelijksplechtigheden: “Waarlijk, zij zijn in de echt verbonden in gehoorzaamheid aan Uw gebod. Laat hen tot het einde der tijden tekenen worden van harmonie en eenheid.”
Dit zijn allemaal verhoudingen binnen het gezin, maar er is een veel bredere kring van verhoudingen tussen mannen en vrouwen dan in huis, en dit moeten wij ook beschouwen in de context van de bahá’í-samenleving, niet in die van vroegere of huidige maatschappelijke normen. Hoewel bijvoorbeeld de moeder de eerste opvoeder van het kind is, en de belangrijkste vormende invloed op zijn ontwikkeling, heeft ook de vader de verantwoordelijkheid zijn kinderen te onderwijzen, en deze verantwoordelijkheid is zo zwaarwegend dat Bahá’u’lláh gesteld heeft dat een vader die deze niet uitoefent zijn recht op het vaderschap verspeelt. Evenzo betekent het feit dat de eerste verantwoordelijkheid om het gezin financieel te onderhouden aan de echtgenoot is opgelegd, geenszins dat de plaats van vrouwen beperkt is tot het huis.
(28 december 1980, aan de Nationale Geestelijke Raad van Nieuw-Zeeland) [71]
U heeft echter gevraagd om specifieke gedragsregels voor de betrekkingen tussen huwelijkspartners. Het Huis van Gerechtigheid wenst die niet te geven en is van mening dat er al voldoende advies te vinden is in de compilatie over dit onderwerp. Bijvoorbeeld het beginsel dat ieders rechten in de gezinseenheid moeten worden geëerbiedigd, en het advies dat liefdevolle consultatie het leidend beginsel zou moeten zijn, dat alle zaken in harmonie en liefde dienen te worden geregeld en dat er gelegenheden zijn waarbij man en vrouw aan elkaars wensen zouden moeten toegeven. Onder welke omstandigheden precies zulk toegeven moet plaatsvinden is iets wat elk paar zelf moet vaststellen.
(16 mei 1982, aan een individuele gelovige) [72]
U stelt een vraag over de aansporing dat iedereen moet werken, en wilt weten of dit betekent dat u, als echtgenote en moeder, moet werken om de kost te verdienen zoals uw man. Wij kregen het verzoek een aanhaling bij te sluiten, voor u ter bestudering, “De Twaalfde Blijde Tijding” uit Bahá’u’lláh’s “Tafel van Bishárát”. U zult zien dat de vrienden wordt opgedragen zich bezig te houden met zaken die de mensheid ten goede komen. Thuis een goede sfeer te scheppen is een uiterst eervol en verantwoordelijk werk van fundamenteel belang voor de mensheid.
(16 juni 1982, aan een individuele gelovige) [73]
Wat betreft uw vraag of moeders buitenshuis moeten werken is het nuttig dit te beschouwen vanuit het begrip van een bahá’í-gezin. Dit begrip is gebaseerd op het beginsel dat de man de eerste verantwoordelijkheid heeft voor het financiële onderhoud van het gezin en dat de vrouw de belangrijkste en eerste opvoeder van de kinderen is. Dit betekent geenszins dat deze taken strikt zijn vastgelegd en niet kunnen worden veranderd en aangepast om aan bepaalde gezinsomstandigheden tegemoet te komen, noch betekent het dat de plaats van de vrouw tot het huis beperkt is. Het is eerder zo dat, hoewel er bepaalde verantwoordelijkheden zijn toegekend, er rekening mee gehouden wordt dat vaders een rol van betekenis kunnen spelen in de opvoeding van de kinderen en dat vrouwen ook kostwinners kunnen zijn. Zoals u terecht aangaf, moedigde ‘Abdu’l-Bahá vrouwen aan om “ten volle en gelijkwaardig deel te nemen aan de zaken van de wereld.”
Met betrekking tot uw specifieke vragen: de beslissing over hoeveel tijd een moeder mag besteden aan werk buitenshuis hangt af van de gezinsomstandigheden die van tijd tot tijd kunnen verschillen. Consultatie binnen het gezin zal helpen de antwoorden te vinden.
(9 augustus 1984, aan een individuele gelovige) [74]
Het grote belang dat aan de rol van de moeder wordt gehecht vloeit voort uit het feit dat zij de eerste opvoeder van het kind is. Haar gedrag, haar gebeden, zelfs wat zij eet en haar lichamelijke conditie hebben grote invloed op het kind wanneer het zich nog in de moederschoot bevindt. Als het kind geboren wordt, is zij het die door God begiftigd is met de melk die bestemd is het eerste voedsel te zijn, en het is de bedoeling dat zij, indien mogelijk, bij de baby is om hem in zijn eerste dagen en maanden te vormen en te verzorgen. Dit betekent niet dat de vader niet ook van zijn baby houdt, voor hem bidt en om hem geeft, maar omdat hij de eerste verantwoordelijkheid heeft om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien, is zijn tijd met het kind gewoonlijk beperkt, terwijl de moeder meestal nauw verbonden is met de baby tijdens deze sterk vormende periode waarin hij sneller groeit en zich ontwikkelt dan hij ooit nog zal doen tijdens zijn hele leven. Naarmate het kind ouder en onafhankelijker wordt, verandert de aard van zijn relatie tot zijn moeder en vader en kan de vader een grotere rol spelen.
(23 augustus 1984, aan twee individuele gelovigen) [75]
IV. De vrouw in de wereld
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
Op een ieder van u rust de plicht een of ander beroep uit te oefenen, zoals ambachten, handel en dergelijke. Wij hebben het bezig zijn met zulk werk verheven tot de rang van aanbidding tot God, de Ware. Overweeg in uw hart de genade en de zegeningen van God en betuig Hem dank in de avondstond en bij het aanbreken van de dag. Verspil uw tijd niet in luiheid en ledigheid. Houd u bezig met datgene wat uzelf en anderen tot voordeel strekt. Aldus is bevolen in deze Tafel van welks horizon de dagster van wijsheid en uitspraken schitterend schijnt.
In de ogen van God zijn zij de meest verachtelijke mensen die niets doen en bedelen. Houd vast aan het koord van bestaansmiddelen, terwijl gij uw volle vertrouwen stelt op God, de Voorziener van alle middelen. Wanneer iemand zich bezighoudt met een ambacht of vak wordt zulk een bezigheid op zichzelf naar het oordeel van God als een daad van aanbidding beschouwd, en dit is niet anders dan een teken van Zijn oneindige en aldoordringende milddadigheid.
(De “Twaalfde Blijde Tijding”, Tafelen van Bahá’u’lláh, blz. 13) [76]
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá
De dienstmaagden van God en de slavinnen in Zijn hemels Hof dienen onder de vrouwen van de wereld zulke eigenschappen en een zodanige houding te tonen, dat zij zich daardoor onderscheiden en faam verwerven in vrouwenkringen. Dat betekent dat zij met hen dienen om te gaan met uiterste zuiverheid en onwrikbaar fatsoen, met onwankelbaar geloof, duidelijke taal, met welsprekendheid, met een onweerlegbare getuigenis en sterke vastberadenheid. Smeek God dat u al deze milddadigheden mag verkrijgen.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [77]
Pas wanneer de werkelijkheid van gelijkwaardigheid tussen man en vrouw geheel tot stand is gebracht, zal de hoogste sociale ontwikkeling van het mensdom mogelijk zijn. Zelfs gesteld dat de vrouw in enigermate van bekwaamheid of prestatie inferieur is aan de man, dan zou dit, of enig ander onderscheid, toch onrust en problemen teweeg blijven brengen. De enige remedie is opleiding en kansen, want gelijkwaardigheid betekent gelijke kwalificatie…
En laat het eens te meer duidelijk zijn dat sociale en politieke vooruitgang hier, of waar dan ook, pas mogelijk zal zijn als vrouw en man gelijkwaardigheid erkennen en verwezenlijken.
(Promulgation of Universal Peace, blz. 76-77) [78]
[…] Bahá’u’lláh heeft het geloofsbeginsel geopenbaard dat vrouwen het voorrecht moeten krijgen van gelijke opleiding als de man en het volledige recht op zijn privileges. Dat wil zeggen, er moet geen verschil in opleiding van man en vrouw zijn, opdat de vrouw in het maatschappelijke en economische stelsel evenveel bekwaamheid en belang als de man kan ontwikkelen. Dan zal de wereld eenheid en harmonie bereiken. In voorbije tijden was de mensheid gebrekkig en inefficiënt omdat zij onvolledig was. Oorlog en zijn verwoestingen hebben de wereld geteisterd; de opleiding van de vrouw zal een grote stap zijn naar het afschaffen en beëindigen ervan, want zij zal haar gehele invloed aanwenden tegen oorlogvoering. De vrouw brengt het kind groot en voedt de jeugd op tot volwassenheid. Zij zal weigeren haar zonen te offeren op het slagveld. Zij zal waarlijk de voornaamste factor zijn in het vestigen van universele vrede en internationale arbitrage. Zonder enige twijfel zal de vrouw oorlogvoering onder de mensheid afschaffen.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 108) [79]
Nogmaals, de geschiedenis toont duidelijk aan dat waar de vrouw niet heeft deelgenomen aan menselijke aangelegenheden de resultaten nooit een staat van voltooiing en volmaaktheid hebben bereikt. Anderzijds hebben alle invloedrijke ondernemingen in de mensenwereld waaraan de vrouw heeft deelgenomen betekenis verworven. Dit is historisch gezien waar en zelfs op het gebied van de godsdienst is dit niet te weerleggen. Jezus Christus had twaalf discipelen en onder zijn volgelingen was een vrouw die bekend staat als Maria Magdalena. Judas Iskariot was een verrader en een huichelaar geworden en na de kruisiging waren de overige elf discipelen onzeker en besluiteloos. De evangeliën tonen duidelijk aan dat Maria Magdalena degene was die hen troostte en hun geloof herstelde…
De gewichtigste kwestie van deze tijd is internationale vrede en arbitrage, en universele vrede is onmogelijk zonder algemeen stemrecht.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 134-135) [80]
Vraag: Is het niet een feit dat universele vrede niet bereikt kan worden voordat er in alle landen van de wereld politieke democratie is?
Antwoord: Het is heel duidelijk dat er in de toekomst geen centralisatie in de landen van de wereld zal plaatshebben, of ze nu een constitutionele regering hebben of republikeins of democratisch naar vorm zijn. De Verenigde Staten kunnen als het voorbeeld van toekomstig bestuur gesteld worden; dat wil zeggen, iedere provincie zal op zichzelf onafhankelijk zijn, maar er zal een federale eenheid zijn ter bescherming van de belangen van de verschillende onafhankelijke staten. Het hoeft geen republikeinse of democratische vorm te zijn. Centralisatie die despotisme bevordert af te danken, dat is de dringende noodzaak van deze tijd. Dit zal internationale vrede tot stand brengen. Nog een feit dat even belangrijk is voor het bewerkstelligen van internationale vrede is het vrouwenkiesrecht. Dat wil zeggen dat wanneer volkomen gelijkwaardigheid tussen man en vrouw gevestigd zal zijn, vrede verwezenlijkt kan worden om de eenvoudige reden dat vrouwen over het algemeen nooit voor oorlog zullen zijn. Vrouwen zullen niet bereid zijn degenen voor wie zij zo liefderijk gezorgd hebben naar het slagveld te laten gaan. Als zij stemrecht zullen hebben, zullen zij zich tegen elke reden voor oorlogvoering verzetten. Nog een factor waardoor universele vrede tot stand zal komen is het zich verbinden van het Oosten en het Westen.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 167) [81]
Wanneer de gehele mensheid dezelfde gelegenheid tot onderwijs krijgt en de gelijkwaardigheid van man en vrouw wordt verwezenlijkt, zal de basis voor oorlogvoering volledig worden vernietigd. Zonder gelijkwaardigheid zal dit onmogelijk zijn, omdat door alle verschil en onderscheid tweedracht en strijd worden bevorderd. Gelijkwaardigheid van man en vrouw bevordert de afschaffing van oorlogvoering omdat de vrouwen nooit bereid zullen zijn die goed te keuren.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 175) [82]
De vrouw moet haar krachten en vermogens vooral wijden aan de industriële en agrarische wetenschappen en er naar streven de mensheid te helpen bij hetgeen het meest nodig is. Op deze manier zal zij kundigheid tonen en zorgen voor erkenning van gelijkwaardigheid in het maatschappelijke en economische bestel.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 283) [83]
Span u derhalve in om de mensenwereld te tonen dat vrouwen zeer bekwaam en efficiënt zijn, dat hun hart grotere tederheid en ontvankelijkheid kent dan het hart van de man, dat ze menslievender zijn en behulpzamer voor de behoeftigen en hen die lijden, dat zij onverzettelijk gekant zijn tegen oorlog en de vrede beminnen. Streef ernaar dat het ideaal van internationale vrede verwezenlijkt wordt door de inspanningen van de vrouwen, want de man is meer tot oorlog geneigd dan de vrouw, en een waar bewijs van vrouwelijke superioriteit zal haar dienstbaarheid en doeltreffendheid bij het vestigen van de universele vrede zijn.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 284) [84]
…doortrokken van dezelfde deugden als de man, zich verheffend via alle stadia van menselijke verworvenheid, zullen vrouwen de gelijke van de man worden, en pas als deze gelijkwaardigheid gevestigd is zal ware vooruitgang van het menselijk ras bevorderd worden.
Klaarblijkelijke redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn de volgende: van nature verzet de vrouw zich tegen oorlog; zij is een pleitbezorger voor vrede. Kinderen worden opgevoed en grootgebracht door de moeders die hun de eerste beginselen van onderwijs bijbrengen en onverdroten voor hen werken. Denk bijvoorbeeld aan een moeder die twintig jaar lang een zoon liefhebbend heeft grootgebracht tot aan zijn volwassenheid. Zij zal er zeker niet in toestemmen dat die zoon op het slagveld uiteengerukt en gedood wordt. Naarmate de vrouw derhalve het niveau van de man benadert wat betreft vermogens en voorrechten, met stemrecht en toezicht bij het regeren, zal oorlogvoering stellig ophouden, want de vrouw is van nature de meest toegewijde en vastberaden voorstander van internationale vrede.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 375) [85]
Naar de geest van dit tijdperk moet de vrouw zich ontwikkelen, op alle levensgebieden haar roeping vervullen en de gelijkwaardige van de man worden. Zij moet op gelijke hoogte met de man staan en gelijke rechten genieten. Dit is mijn vurigste bede en één van de grondbeginselen van Bahá’u’lláh.
(Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk, blz. 162) [86]
De vrouw is inderdaad van groter belang voor het ras. Zij heeft de zwaarste last en het belangrijkste werk. Kijk naar de planten- en dierenwereld. De palm die vrucht draagt is de boom waar de dadelkweker het meeste prijs op stelt. De Arabier weet dat voor een lange reis de merrie de langste adem heeft. Vanwege haar grotere kracht en felheid wordt door de jager de leeuwin meer gevreesd dan de leeuw…
De vrouw heeft grotere morele moed dan de man; zij heeft ook bijzondere gaven die haar in staat stellen in ogenblikken van gevaar en crisis leiding te geven…
(‘Abdu’l-Bahá in London, blz. 102-103) [87]
Passages uit brieven geschreven namens de Behoeder
Wat bahá’í-vertegenwoordiging op de Pan-Aziatische Vrouwenconferentie betreft, het is zonder twijfel zeer aanbevelenswaardig om daar aan deel te nemen, in het bijzonder daar de Zaak zo veel bij te dragen heeft betreffende de positie van de vrouw in de maatschappij. Shoghi Effendi hoopt dat de Nationale Raad zijn best zal doen om op die manier het respect van alle samengekomen gedelegeerden te winnen voor de Leringen van de Zaak op dat gebied. Wij moeten zulke kansen die zich voordoen altijd aangrijpen. Misschien slagen wij er in de maatschappij een dienst te bewijzen en haar kwalen te verlichten.
(10 november 1930, aan de Nationale Geestelijke Raad van India en Birma) [88]
Wat ‘Abdu’l-Bahá bedoelde met de uitspraak dat de vrouwen opstaan voor vrede is dat dit een zaak is die vrouwen wezenlijk aangaat en dat als zij een bewuste en overweldigend massale publieke opinie tegen de oorlog vormen, er geen oorlog kan zijn. De bahá’í-vrouwen zijn reeds georganiseerd doordat zij lid zijn van het Geloof en het Bestuursstelsel. Er is geen verdere organisatie nodig. Maar zij zouden moeten proberen om met betrekking tot deze essentiële kwestie door onderricht en door de actieve morele ondersteuning van elke beweging die op vrede is gericht, een krachtige invloed uit te oefenen op het denken van andere vrouwen.
(24 maart 1945, aan een individuele gelovige) [89]
Passage uit een brief van het Universele Huis van Gerechtigheid
De emancipatie van de vrouw, het verwerven van volledige gelijkwaardigheid tussen de geslachten, is één van de belangrijkste, doch minder erkende voorwaarden voor vrede. Door de ontkenning van deze gelijkwaardigheid wordt de helft van de wereldbevolking onrecht aangedaan en worden in de mannen schadelijke houdingen en gewoonten bevorderd, die vanuit het gezin naar het werk, naar het politieke leven en uiteindelijk tot in internationale verhoudingen worden meegedragen. Er zijn geen morele, praktische of biologische argumenten op basis waarvan een dergelijke ontkenning kan worden gerechtvaardigd. Eerst wanneer vrouwen volledig deelgenoot worden gemaakt op alle gebieden van menselijk streven, zal het morele en psychologische klimaat worden geschapen waarin internationale vrede kan ontstaan.
(oktober 1985, aan de volkeren der wereld, De Belofte van Wereldvrede, §33) [90]
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
…er is een veel bredere kring van verhoudingen tussen mannen en vrouwen dan in huis, en dit moeten wij ook beschouwen in de context van de bahá’í-samenleving, niet in die van vroegere of huidige maatschappelijke normen. Hoewel bijvoorbeeld de moeder de eerste opvoeder van het kind is, en de belangrijkste vormende invloed op zijn ontwikkeling, heeft ook de vader de verantwoordelijkheid zijn kinderen te onderwijzen en deze verantwoordelijkheid is zo zwaarwegend dat Bahá’u’lláh gesteld heeft dat een vader die deze niet uitoefent zijn recht op het vaderschap verspeelt. Evenzo betekent het feit dat de eerste verantwoordelijkheid om het gezin financieel te onderhouden aan de echtgenoot is opgelegd, geenszins dat de plaats van vrouwen beperkt is tot het huis. Integendeel, ‘Abdu’l-Bahá heeft verklaard:
“In deze Openbaring van Bahá’u’lláh gaan vrouwen gelijk op met mannen. In geen enkele aangelegenheid zullen zij achterblijven. Hun rechten staan op gelijk niveau met die van de man. Zij zullen zich in de toekomst in alle bestuurlijke takken van de samenleving begeven. Zij zullen op elk terrein van streven een niveau bereiken dat tot de hoogste rangen in de wereld der mensheid behoort en zij zullen deelnemen aan alle aangelegenheden.”
en opnieuw:
“Zo zal verwezenlijkt worden dat als vrouwen volledig en in gelijke mate deelnemen aan de aangelegenheden van de wereld, bekwaam en vol vertrouwen de belangrijke arena van wetgevingen politiek binnengaan, oorlog zal ophouden…”
In de “Tafel van de Wereld” heeft Bahá’u’lláh Zelf voorzien dat vrouwen zowel als mannen kostwinner zouden zijn, door te verklaren:
“Eenieder, hetzij man of vrouw, moet een gedeelte van wat hij of zij door handel, landbouw of een ander beroep verdient aan een vertrouwd persoon overhandigen voor de opleiding van en het onderricht aan kinderen, voor dit doel te besteden met medeweten van de Gevolmachtigden van het Huis van Gerechtigheid.”
(28 december 1980, aan de Nationale Geestelijke Raad van
Nieuw-Zeeland) [91]
De plicht van vrouwen om de eerste opvoeders van de mensheid te zijn wordt in de Geschriften duidelijk naar voren gebracht. Elke vrouw moet, indien en wanneer zij moeder wordt, voor zichzelf vaststellen hoe zij enerzijds het beste aan haar eerste verantwoordelijkheid als moeder kan voldoen en anderzijds zoveel mogelijk kan deelnemen aan andere aspecten van de activiteiten van de samenleving waarvan zij deel uitmaakt.
(22 april 1981, aan een individuele gelovige) [92]
V. Het bevorderen van de ontwikkeling van vrouwen
Passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
Hij is het Licht dat schijnt vanuit de Horizon van Openbaring! In deze Dag spreekt de Gezegende Boom van Gedachtenis in het Koninkrijk van Uiting, zeggende: Wel ga het de dienaar die zijn gelaat naar Hem heeft gekeerd en Zijn waarheid heeft omhelsd en de dienstmaagd die geluisterd heeft naar Zijn Stem en tot de gelukzaligen is gaan behoren. Voorwaar, zij is een voorvechtster in het veld van waar begrip. Hiervan legt de Tong van Waarheid getuigenis af vanuit Zijn verheven Staat.
O Mijn blad, gezegend zijt gij dat gij op Mijn roep hebt geantwoord toen deze in de naam van de Ware werd aangeheven. Gij hebt Mijn Openbaring erkend toen mannen van faam verdiept waren in klaarblijkelijke waandenkbeelden. Gij hebt waarlijk telkens weer de genade van uw Heer verkregen. Betuig Hem dank en verheerlijk Hem met uw lof. Hij is, waarlijk, met Zijn dienstmaagden en dienaren die zich tot Hem hebben gekeerd. De stralende heerlijkheid vanuit de horizon van Mijn Koninkrijk zij met u en met degeen die u naar Mijn rechte pad heeft geleid.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [93]
Wij smeken de Ware Zijn dienstmaagden te sieren met het ornament van kuisheid, van betrouwbaarheid, van rechtschapenheid en van zuiverheid. Voorwaar, Hij is de Alschenkende, de Almilddadige. Bij deze gelegenheid gewagen Wij van de dienstmaagden van God en verkondigen hen de blijde tijding van de tekenen van de genade en het erbarmen van God en Zijn achting voor hen, verheerlijkt zij Hij, en Wij smeken Hem om al Zijn hulp, teneinde daden te verrichten die leiden tot de verheerlijking van Zijn Woord. Hij spreekt voorwaar de waarheid en legt Zijn dienaren en Zijn dienstmaagden datgene op wat hen in elk van Zijn werelden zal baten. Hij is, voorwaar, de Alvergevende, de Algenadige.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [94]
Passages uit de Geschriften en uitspraken van ‘Abdu’l-Bahá
De stralen van de Zon der Waarheid schitteren uitbundig en de gunsten van de Gezegende Schoonheid omringen de vrouwelijke gelovigen en de dienstmaagden die tot zekerheid gekomen zijn. Ieder ogenblik wordt er een milddadige gave geopenbaard. De dienstmaagden van de Genadige dienen de mogelijkheden die zich dezer dagen voordoen aan te grijpen. Elk moet er naar streven de goddelijke Drempel te naderen en trachten milddadigheden te verkrijgen uit de Bron van het bestaan. Zij moet zulk een staat bereiken en met zulk een kracht gesterkt worden dat zij door het uiten van slechts één woord in staat zal zijn achting te doen ontstaan voor een onaanzienlijk persoon, de misdeelde in te wijden in de wereld van de geest, de moedeloze hoop te geven, de minst bedeelde te begiftigen met een deel van het grote geschenk, kennis en inzicht te verlenen aan de onwetende en de blinde, en opmerkzaamheid en waakzaamheid aan de trage en onachtzame. Dit is kenmerkend voor het karakter van de dienstmaagden van de Barmhartige. Dit is het kenmerk van de dienaressen van Gods Drempel.
O gij bladeren die tot zekerheid gekomen zijt! In de landen van Europa en Amerika hebben de dienstmaagden van de Barmhartige in de arena der mannen de prijs voor uitmuntendheid en vooruitgang gewonnen, en op het gebied van onderricht en het verspreiden van de goddelijke geuren hebben zij een enorme vaardigheid getoond. Spoedig zullen zij zich als de vogels van de Scharen in den Hoge in de uithoeken van de wereld verheffen en de mensen leiden en hen de goddelijke mysteriën onthullen. Gij, die de gezegende bladeren van het Oosten zijt, moet helderder branden en u bezighouden met het verspreiden van de zoete geuren van de Heer en met het reciteren van de verzen Gods. Verhef u daarom en span u in om de aansporingen en raadgevingen van de Gezegende Schoonheid ten uitvoer te brengen, opdat alle hoop verwezenlijkt moge worden en opdat de vlakte met beken en boomgaarden de tuin van eenheid moge worden.
Met u, mannen en vrouwen, zij de heerlijkheid der heerlijkheden.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [95]
In deze grootse Cyclus en wonderbaarlijke Beschikking zijn enkele vrouwen opgestaan die de zinnebeelden van eenheid en de tekenen van eendracht waren, want mannen en vrouwen ontvangen de goddelijke gaven in gelijke mate. “Voorwaar, de meest eervolle voor God is degene die het meest godvrezend is” is van toepassing op zowel mannen als vrouwen, op dienaren en dienstmaagden. Allen bevinden zich onder de schaduw van Gods Woord en allen putten hun kracht uit de milddadigheden van de Heer. Beschouw uzelf daarom niet als onbeduidend door te twijfelen over wat een dienstmaagd die achter een sluier leeft kan doen…
Sta op om met een standvastig hart, een vaste tred en een welsprekende tong Gods Woord te verspreiden en zeg: “O God, hoewel ik verborgen ben achter het scherm van kuisheid en beperkt word door de sluier en de vereisten van ingetogenheid, koester ik de hoop het banier van dienstbaarheid te heffen en een dienstmaagd te worden aan Uw Heilige Drempel; gedragen op een strijdros het leger der onwetenden binnen te dringen, de machtige regimenten te verslaan en de grondslagen van dwaling en schending te vernietigen. Gij zijt de Helper van de zwakken, Gij zijt de Ondersteuner van de armen, Gij zijt de Toevlucht van de dienstmaagden. Voorwaar, Gij zijt de Almachtige en de Almogende.”
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [96]
Bekrachtigingen uit Gods koninkrijk zullen voorzeker worden ontvangen en enkele stralende bladeren in staat stellen luisterrijk in wereldsamenkomsten te verschijnen met duidelijke bewijzen en overtuigende redenen, die de zaak der vrouwen zullen sieren. Zij zullen bewijzen dat vrouwen in deze cyclus gelijkwaardig zijn aan mannen, hen zelfs in bepaalde opzichten overtreffen. Overweeg: in deze wonderbaarlijke Zaak waren talrijke mannen die de hoogten van kennis beklommen; zij hadden schitterende uitspraken, een overtuigend bewijs, waren welbespraakt, met een indrukwekkende voordracht, maar het gezegende blad Jináb-i-Ṭáhirih kwam, omdat zij een vrouw was, tevoorschijn met geweldige luister en deed alle mensen verstomd staan. Zou zij een man geweest zijn, dan zou dit geenszins zo gebeurd zijn. U moet daarom weten dat de grootheid van de Zaak zozeer in de zenuwen en aderen van de wereld is doorgedrongen dat ingeval een van de bladeren wordt aangetrokken en meesterschap verwerft in het aantonen van redenen en bewijzen en het geven van overtuigende getuigenissen, zij luisterrijk zal stralen. O stralende bladeren, ik zweer bij de Schoonheid van de Begeerde en bij het Mysterie van het Bestaan dat, als u actief bent op dit terrein, de uitstortingen van de Gezegende Schoonheid als de zon zullen weerkaatsen in de spiegels der harten. Uw vooruitgang zal allen verbazen.
De aangetrokken bladeren moeten als zij met elkaar omgaan niet alleen maar spreken over hoe warm of koud het is, de koelheid van het water, de schoonheid van de bloemen en tuinen, de frisheid van het gras en het stromende water. Zij moeten hun gesprekken liever beperken tot verheerlijking en lof en het noemen van bewijzen en redenen, het citeren van verzen en overleveringen en duidelijke getuigenissen naar voren brengen, zodat alle huizen van de geliefden zullen veranderen in ontmoetingsplaatsen voor lessen in het onderrichten van de Zaak.
Als u dat doet, zullen de uitstortingen van het Koninkrijk in korte tijd zo duidelijk zichtbaar zijn dat een ieder van de dienstmaagden van de Barmhartige een helder boek zal worden dat de mysteriën van de Heer van Barmhartigheid onthult.
De Heerlijkheid der Heerlijkheden zij met u.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [97]
In deze wonderbaarlijke Beschikking zijn de gunsten van de Glorierijke Heer genadig verleend aan de dienstmaagden van de Barmhartige. Daarom moeten zij, evenals de mannen, de prijs bemachtigen en in het veld uitblinken, zodat wordt bewezen en zichtbaar gemaakt dat de doordringende invloed van het Woord van God in deze nieuwe Beschikking bewerkstelligd heeft dat vrouwen gelijkwaardig zijn aan mannen en dat zij in de arena van beproevingen anderen zullen overtreffen. Daarom moeten de ware dienaressen van de Gezegende Schoonheid weer opgewekt worden door de geest van onthechting en, verfrist door de bries van aantrekkingskracht, met het hart overvloeiend van de liefde voor God, de ziel verblijd door de hemelse blijde tijdingen, in uiterste nederigheid en ootmoed vrijuit spreken in welsprekende taal en de Grote Heer loven en verheerlijken, want zij zijn de openbaringen van die milddadigheid en gesierd met de kroon van zulk een pracht.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [98]
Gezegend, gezegend bent u, want u hebt geestelijke bijeenkomsten belegd en u beziggehouden met het voorleggen van goddelijke bewijzen en getuigenissen. U bent vastbesloten de waarheid aan te tonen ter ondersteuning van het duidelijke Licht van de Zaak, door middel van sluitende argumenten en bewijzen die gebaseerd zijn op de heilige geschriften van het verleden. Dit is een zeer nobel doel en deze gekoesterde hoop is een reden tot de verlichting van alle volkeren en naties.
Vanaf het begin van het bestaan tot op de dag van vandaag zijn er in geen van de vroegere cycli en beschikkingen ooit raden voor vrouwen ingesteld en er werden door hen nooit lessen gegeven met het doel de leringen te verspreiden. Dit is een van de kenmerken van deze glorierijke Beschikking en deze belangrijke eeuw. U moet zich zeer zeker inspannen deze samenkomst te vervolmaken en uw kennis over de werkelijkheden van hemelse mysteriën uitbreiden, zodat vrouwen, als God het wil, in korte tijd net als de mannen worden; zij zullen een vooraanstaande positie innemen onder de geleerden, ieder zal welbespraakt zijn en over de hele wereld als licht van leiding de weg wijzen. In sommige opzichten hebben vrouwen verbazingwekkende vermogens, door God aangetrokken spoeden zij zich tot Hem en zij zijn gedreven in hun vurige ijver voor Hem.
Kortom, breng uw dagen en nachten door met de bestudering van de heilige Uitspraken en met het verwerven van voortreffelijkheid. Houd u altijd bezig met het bespreken van deze zaken. Als u elkaar ontmoet, breng dan de blijde tijding over en geef elkaar hoop vanwege de bekrachtigingen en milddadigheden van de Aloude en Immerlevende Heer. Laat een ieder bewijzen en getuigenissen naar voren brengen en spreken over de mysteriën van het Koninkrijk, zodat de ware en goddelijke Geest het lichaam van de vergankelijke wereld kan doordringen en de geheimen van alle dingen, uit het verleden of van de toekomst, onverholen duidelijk en stralend aan het licht mogen komen.
O geliefde dienstmaagden van God! Denk niet aan uw huidige verdiensten en bekwaamheden, richt uw blik liever op de gunsten en bekrachtigingen van de Gezegende Schoonheid, want Zijn eeuwigdurende genade zal de onbeduidende plant tot een gezegende boom maken, zal de luchtspiegeling veranderen in koel water en wijn, zal het veronachtzaamde atoom tot de essentie van het bestaan maken, de nietige mens erudiet in de school van kennis. Zij maakt het mogelijk dat een doornstruik bloesems geeft, dat de donkere aarde welriekende en volle hyacinten voortbrengt. Zij zal de steen veranderen in een zeer waardevolle robijn en de zeeschelpen vullen met glanzende parels. Zij zal een onervaren schoolkind helpen een geleerd leraar te worden en een broos embryo in staat stellen de werkelijkheid te onthullen van het vers: “Gezegend is God, Hij is het beste als schepper.” Voorwaar, mijn Heer heeft macht over de dingen.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [99]
In deze dag is het de plicht van een ieder, man of vrouw, om de Zaak te onderrichten. In Amerika hebben de vrouwen de mannen in dit opzicht overtroffen en op dit terrein de leiding genomen. Zij streven krachtiger bij het leiden van de volkeren der wereld en hun inspanningen zijn groter. Zij worden bekrachtigd door goddelijke gaven en zegeningen. Ik hoop dat ook in het Oosten de dienstmaagden van de Barmhartige een dergelijke prestatie zullen leveren, hun krachten zullen tonen en blijk zullen geven van hun bekwaamheden.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [100]
Nu is het tijd om te spreken en voordrachten te houden, de tijd om te onderrichten en getuigenis af te leggen. Verhef uw stem, zet de waarheden uiteen en bewijs de geldigheid van het vers: “De Barmhartige heeft de Qur’án doen kennen.” De Heilige Geest spreekt door de meest innerlijke essentie van de menselijke taal, Gods Geest die gemeenschap wenst met de menselijke ziel ontvouwt de waarheden, de Getrouwe Geest tekent het op, en de Geest van de Aloude der Dagen bevestigt het.
Ik zweer bij die Weergaloze Schoonheid, Die in het Ongeziene Koninkrijk is, dat wanneer de bladeren hun tong losmaken in lof en verheerlijking van de Liefdevolle Heer en voor het onderrichten van de Zaak van de Vriendelijke Heer, de schare van het Koninkrijk en de bewoners van de Ongeziene Rijken gehoor zullen geven en kreten van uiterste vreugde en vervoering zullen slaken.
De heerlijkheid zij met u en met iedere dienstmaagd die standvastig is in het Verbond.
(Uit een niet-gepubliceerde Tafel) [101]
O dienstmaagd van God! […] De goddelijke Leringen moeten aan de moeders doorgegeven worden, en zij moeten doeltreffend advies krijgen en aangemoedigd en enthousiast gemaakt worden om hun kinderen op te leiden, want de moeder is de eerste opvoeder van het kind. Zij is degene die de pasgeborene vanaf het begin moet zogen aan de borst van Gods Geloof en Gods Wet, opdat goddelijke liefde tegelijk met zijn moeders melk deel van hem gaat uitmaken en bij hem blijft tot aan zijn laatste ademtocht.
Als de moeder nalaat haar kinderen op te voeden en hen op een juiste levensweg te zetten, dan zal de scholing die zij naderhand ontvangen niet haar volle werking hebben. Het is de plicht van de Geestelijke Raden om de moeders te voorzien van een goed uitgewerkt programma voor de opvoeding van kinderen, dat laat zien hoe het kind van kleins af aan moet worden begeleid en onderricht. Deze instructies moeten aan iedere moeder gegeven worden om haar als leidraad te dienen, zodat elke moeder haar kinderen in overeenstemming met de Leringen zal opvoeden en onderwijzen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 113.1-113.2) [102]
…wij moeten geen onderscheid maken tussen de afzonderlijke leden van de menselijke familie. Wij moeten geen enkele ziel als onvruchtbaar of misdeeld beschouwen. Onze plicht is er in gelegen zielen op te voeden opdat de Zon van de gaven Gods in hen zal stralen, en dit is mogelijk door de kracht van de eenheid der mensheid. Hoe meer liefde onder de mensen tot uitdrukking zal komen en hoe sterker de kracht van eenheid is, hoe groter deze weerspiegeling en openbaring zullen zijn, want Gods grootste gave is liefde. Liefde is de bron van alle gaven Gods. Pas wanneer liefde bezit neemt van het hart kunnen er andere goddelijke milddadigheden in geopenbaard worden.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 15) [103]
Kortom, de veronderstelling van de man dat hij superieur is zal de ambities van de vrouw blijven fnuiken, alsof het bereiken van gelijkwaardigheid op grond van de schepping voor haar onmogelijk zou zijn; het streven van de vrouw naar vooruitgang zal er door belemmerd worden en zij zal gaandeweg wanhopig worden. Integendeel, wij moeten verklaren dat haar bekwaamheid gelijk is aan die van de man, zelfs groter. Dit zal haar bezielen met hoop en ambitie en haar ontvankelijkheid voor vooruitgang zal voortdurend toenemen. Haar moet niet verteld en geleerd worden dat zij zwakker is en de mindere is in bekwaamheid en verdienste. Als een leerling verteld wordt dat hij minder intelligent is dan zijn medeleerlingen, is dat een zeer grote belemmering en hindernis voor zijn vooruitgang. Hij moet tot vooruitgang worden aangemoedigd met de opmerking: “Je bent heel capabel, en als je je best doet zul je een zeer hoge graad bereiken.”
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 76-77) [104]
Kortom, de bedoeling is deze: als de vrouw volledig wordt onderwezen en haar haar rechten worden vergund, dan zal zij de bekwaamheid verkrijgen om prachtige prestaties te leveren en bewijzen de gelijke van de man te zijn. Zij is de helper van de man, zijn aanvulling en zijn levensgezellin.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 136) [105]
In deze stralende eeuw is de werkelijkheid der dingen geopenbaard, en wat waar is moet aan de oppervlakte komen. Tot deze werkelijkheid behoort het beginsel van de gelijkwaardigheid van man en vrouw, gelijke rechten en privileges in alle dingen die op de mensheid betrekking hebben. Bahá’u’lláh verkondigde deze werkelijkheid meer dan vijftig jaar geleden. Maar terwijl dit beginsel van gelijkwaardigheid waar is, is het evenzo waar dat de vrouw haar bekwaamheid en aanleg moet aantonen en de bewijzen van gelijkwaardigheid moet tentoonspreiden. Zij moet vaardig worden in kunsten en wetenschappen en door haar prestaties bewijzen dat haar bekwaamheden en krachten slechts verborgen zijn geweest. Betogingen met geweld, zoals nu in Engeland plaatsvinden, zijn noch betamelijk, noch doeltreffend voor de zaak van de vrouw en gelijkwaardigheid. De vrouw moet haar energie en vermogens in het bijzonder wijden aan hetgeen de mensheid helpt bij wat het meest nodig is. Op deze manier zal zij kundigheid tonen en de erkenning van gelijkwaardigheid in het sociale en economische bestel verzekeren. Ongetwijfeld zal God haar in haar inspanningen en pogingen bekrachtigen, want in deze glansrijke eeuw heeft Bahá’u’lláh de werkelijkheid van de eenheid van de wereld der mensheid verkondigd en bekendgemaakt dat alle naties, volkeren en rassen één zijn.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 283-284) [106]
De gelijkwaardigheid van de geslachten zal worden gevestigd in verhouding tot de toegenomen mogelijkheden die de vrouw in deze tijd krijgt toebedeeld, want man en vrouw zijn gelijkelijk de ontvangers van vermogens en gaven van God, de Schepper. God heeft in Zijn volmaakte opzet geen onderscheid tussen hen ingesteld.
(The Promulgation of Universal Peace, blz. 300) [107]
De vrouw moet daarom trachten een grotere perfectie te bereiken om in ieder opzicht de gelijke van de man te zijn en vooruitgang te boeken in alles waarin zij de mindere was, zodat de man gedwongen wordt haar gelijkwaardigheid in capaciteit en kundigheid te erkennen.
In Europa hebben de vrouwen grotere vooruitgang geboekt dan in het Oosten, maar er moet nog veel worden gedaan! Wanneer leerlingen aan het eind van hun schooltijd zijn gekomen moeten zij een examen afleggen en het resultaat hiervan bepaalt de kennis en de capaciteit van iedere leerling. Zo zal het ook met de vrouw zijn; haar daden zullen haar kracht tonen en het zal niet langer nodig zijn om die met woorden te verkondigen.
Ik hoop dat zowel de vrouwen in het Oosten als hun Westerse zusters snel vooruit zullen gaan totdat de mensheid volmaaktheid zal bereiken.
Gods milddadigheid is voor allen en geeft kracht voor alle vooruitgang. Wanneer de mannen de gelijkwaardigheid van de vrouwen erkennen, hoeven zij niet meer voor hun rechten te strijden! Eén van de beginselen van Bahá’u’lláh is dus de gelijkwaardigheid van man en vrouw.
Vrouwen moeten hun uiterste best doen om geestelijke kracht te verwerven en te groeien in wijsheid en toewijding, totdat door hun verlichting en inspanning de eenheid der mensheid tot stand wordt gebracht. Zij moeten met laaiend enthousiasme werken aan het verspreiden van de Leer van Bahá’u’lláh onder de mensen, zodat het stralende licht van Gods milddadigheid de mensen van alle natiën der wereld zal omvatten!
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 183-184) [108]
Passages uit brieven geschreven door de Behoeder
Wat betreft de positie van de bahá’í-vrouwen in India en Birma en hun toekomstige samenwerking met de mannen bij de bestuurlijke taken van de Zaak, ben ik van mening dat de tijd nu rijp is dat die vrouwen die zich reeds aan het heersende gebruik in India en Birma hebben aangepast door hun sluiers af te leggen, niet alleen het recht moeten krijgen om te stemmen bij de verkiezing van hun plaatselijke en nationale vertegenwoordigers, maar zelf ook verkiesbaar moeten zijn voor het lidmaatschap van alle bahá’í-raden over heel India en Birma, zowel plaatselijk als nationaal.
Deze duidelijke en zeer belangrijke stap moet echter met de grootste zorg en behoedzaamheid, en voorzichtig en bedachtzaam genomen worden. Hun feitelijke capaciteiten en hun huidige prestaties moeten goed in ogenschouw worden genomen en alleen degenen die het best voor het lidmaatschap zijn gekwalificeerd moeten voor de uiterst verantwoordelijke positie van lid van de bahá’í-raad worden gekozen, of zij nu man of vrouw zijn, en zonder hun maatschappelijke status in acht te nemen.
Ik vertrouw erop dat deze gewichtige beslissing een grote aansporing zal blijken voor de bahá’í-vrouwen in heel India en Birma die zich, naar ik hoop, nu zullen inspannen en naar hun beste kunnen zullen proberen betere en meer diepgaande kennis van de Zaak te verwerven, actiever en regelmatiger deel te nemen aan de algemene zaken van de Beweging en hun mannelijke medegelovigen te tonen dat zij in elk opzicht verlichte, verantwoordelijke en efficiënte medewerksters zijn in hun gemeenschappelijke taak om de Zaak in hun gehele land bevorderen.
Mogen zij hun verantwoordelijkheden in deze tijd ten diepste beseffen, mogen zij alles doen wat in hun macht ligt om de hoge verwachting die wij voor hun toekomst koesteren te rechtvaardigen en mogen zij bewijzen de eervolle zending die de bahá’í-wereld nu aan hen toevertrouwt in elk opzicht waardig te zijn.
(27 december 1923, aan de Nationale Geestelijke Raad van India en Birma) [109]
Aan de bahá’í-vrouwen die in de bakermat van het Geloof wonen zijn de volledige rechten toegekend om deel te hebben aan het lidmaatschap van zowel Nationale als Plaatselijke Bahá’í-geestelijke Raden, waarmee de laatste hinderpaal is weggenomen voor het genieten van volledige gelijkheid van rechten in de uitvoering van de bestuurlijke zaken van de Perzische Bahá’í-gemeenschap.
(april 1954, Messages to the Bahá í World, 1950-1957, blz. 65) [110]
Dat de leden van deze (Amerikaanse) gemeenschap, van beide geslachten en van alle leeftijden, van welk ras of welke achtergrond ook, hoe beperkt ook in ervaring, bekwaamheid en kennis, als één man mogen opstaan en met beide handen de door God gegeven mogelijkheden aangrijpen die hen nu worden geboden door de beschikkingen van een al-liefhebbende, immer waakzame, immer schragende Voorzienigheid, en daarmee een enorme impuls geven aan de voortstuwende krachten waardoor de acties van deze pas gelanceerde, onzegbaar machtige wereldomvattende Kruistocht op mysterieuze wijze worden geleid, dat is een van de dierbaarste wensen die een liefdevol en verlangend hart voor hen koestert op dit grootse keerpunt in het lot van het Geloof van Bahá’u’lláh op het Amerikaanse continent.
(28 juli 1954, Citadel of Faith: Messages to America, 1947-1957, blz. 132) [111]
Passages uit brieven en een telex, geschreven door het Universele Huis van Gerechtigheid
Wat betreft het punt dat u in uw brief […] naar voren bracht dat de vrouwenemancipatiebeweging in […] extreme standpunten inneemt die een zekere invloed hebben op beïnvloedbare jonge bahá’í-vrouwen, menen wij dat het zou helpen als uw Raad de unieke positie zou benadrukken die vrouwen innemen door lid te zijn van het Bahá’í-geloof, in het bijzonder door deelname aan het besturen van de zaken van het Geloof op zowel plaatselijke als nationale schaal.
(9 april 1971, aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten) [112]
‘Abdu’l-Bahá heeft erop gewezen dat “een van de wonderen die deze heilige Beschikking onderscheiden is dat vrouwen een grotere stoutmoedigheid aan de dag leggen dan mannen wanneer zij worden opgenomen in de gelederen van het Geloof.” Shoghi Effendi heeft verder verklaard dat deze “stoutmoedigheid” in de loop der tijd overtuigender moet worden getoond en voor de geliefde Zaak overwinningen moet behalen die bezielender zijn dan alle die tot nu toe zijn behaald. Hoewel uiteraard de gehele bahá’í-wereld zich inzet om de essentiële rol van vrouwen zowel in de bahá’í-gemeenschap alsook in de maatschappij te bemoedigen en te stimuleren, doet het Vijfjarenplan een speciaal beroep op tachtig Nationale Geestelijke Raden om bahá’í-activiteiten voor vrouwen te organiseren. In de loop van het huidige jaar, dat als een wereldwijde activiteit van de Verenigde Naties is aangewezen als “Internationaal Jaar van de Vrouw”, moeten de bahá’ís, in het bijzonder in deze tachtig nationale gemeenschappen, programma’s initiëren en uitvoeren die de volledige en gelijke deelname van vrouwen aan alle aspecten van het bahá’í-gemeenschapsleven zullen stimuleren en bevorderen, zodat de vrienden, door hetgeen zij bereiken, de uitnemendheid van de Zaak van God op dit gebied van menselijk streven zullen tonen.
(25 mei 1975, aan alle Nationale Geestelijke Raden) [113]
DOEN IN BIJZONDER BEROEP BAHA’I-VROUWEN, WIER CAPACITEITEN IN VEEL LANDEN NOG GROTENDEELS ONGEBRUIKT EN WIER POTENTIEEL VOOR DIENSTBAARHEID ZAAK ZO GROOT, OP TE STAAN EN BELANG AAN TE TONEN VAN ROL DIE ZIJ MOETEN SPELEN ALLE GEBIEDEN DIENSTBAARHEID GELOOF.
(24 maart 1977, aan alle Nationale Geestelijke Raden) [114]
De jongeren staan reeds lange tijd in de voorste gelederen van het onderrichtswerk en nu wordt ons hart verblijd te zien dat de vrouwen, in zoveel landen waar voorheen hun capaciteiten grotendeels onbenut bleven, hun kundigheid wijden aan het dienen van de bahá’í-gemeenschap.
(Riḍván 1978, aan de Internationale Bahá’í-conventie) [115]
Bij alle activiteiten dient het geestelijke, intellectuele en gemeenschapsleven van de gelovigen ontwikkeld en aangemoedigd te worden. Daarvoor is nodig: het krachtiger voortzetten van de ontwikkeling van Plaatselijke Geestelijke Raden, zodat zij hun weldadige invloed uitoefenen op en leiding geven aan het leven van bahá’í-gemeenschappen; het bevorderen van een dieper inzicht in het bahá’í-gezinsleven; de bahá’í-opvoeding van kinderen, inclusief het houden van geregelde bahá’í-klassen en waar nodig het oprichten van scholen om in het elementaire onderwijs te voorzien; het aanmoedigen van bahá’í-jongeren om te studeren en te dienen; en het aanmoedigen van bahá’í-vrouwen om hun voorrechten en verantwoordelijkheden volledig uit te oefenen in het werk van de gemeenschap – mogen zij een passend getuigenis vormen van de nagedachtenis van het Grootste Heilige Blad, de onsterfelijke heldin van de Bahá’í-beschikking, nu wij binnenkort haar vijftigste sterfdag herdenken.
(Naw-Rúz 1979, aan de bahá’ís van de wereld) [116]
De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen wordt in de huidige tijd niet overal toegepast. In die gebieden waar traditionele ongelijkheid deze vooruitgang nog steeds bemoeilijkt, moeten wij vooropgaan bij het in de praktijk brengen van dit bahá’í-beginsel. Bahá’í-vrouwen en -meisjes moeten worden aangemoedigd deel te nemen aan de maatschappelijke, geestelijke en bestuurlijke activiteiten van hun gemeenschappen.
(Riḍván 1984, aan de bahá’ís van de wereld) [117]
Doen een beroep op plaatselijke en nationale bahá’í-gemeenschappen om een uitgebreide reeks activiteiten te organiseren die de aandacht van mensen uit alle lagen van de samenleving zal vestigen op verschillende onderwerpen die met vrede te maken hebben, zoals: de rol van de vrouw…
(23 januari 1985, aan alle Nationale Geestelijke Raden) [118]
Passages uit brieven geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
Het Huis van Gerechtigheid beschouwt de noodzaak om vrouwen te onderwijzen en te begeleiden in hun eerste verantwoordelijkheid als moeders als een uitstekende gelegenheid om activiteiten voor vrouwen te organiseren. Uw inspanningen moeten erop gericht zijn hen te helpen in hun hoedanigheid van opvoeders van de aankomende generatie.
(29 februari 1984, aan de Nationale Geestelijke Raad van
de Mariana-eilanden) [119]
Het beginsel van gelijkwaardigheid van man en vrouw kan, evenals de andere leringen van het Geloof, effectief en alomvattend onder de vrienden worden gevestigd als het wordt nagestreefd in samenhang met alle andere aspecten van het bahá’í-leven. Verandering is een evolutionair proces dat geduld vergt met zichzelf en met anderen, liefdevolle opvoeding en het verstrijken van de tijd naarmate de gelovigen hun kennis van de beginselen van het Geloof verdiepen, geleidelijk langgekoesterde traditionele houdingen afleggen en hun leven stap voor stap in overeenstemming brengen met de verenigende leringen van de Zaak.
(25 juli 1984, aan een individuele gelovige) [120]
VI. Literatuuropgave
Bahá’u’lláh. De Verborgen Woorden, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1994.
Bahá’u’lláh. Tafelen van Bahá’u’lláh, geopenbaard na de Kitáb-i-Aqdas, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, digitale editie 1-8-2020.
‘Abdu’l-Bahá. De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1984.
‘Abdu’l-Bahá. The Promulgation of Universal Peace, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1982.
‘Abdu’l-Bahá. Selections from the Writings of `Abdu’l-Bahá, Bahá’í World Centre, Haifa, 1978.
‘Abdu’l-Bahá. ‘Abdu’l-Bahá in London, Bahá’í Publishing Trust, Londen, 1982.
Shoghi Effendi. Messages to the Bahá’í World, 1950-1957, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1971.
Shoghi Effendi. Citadel of Faith, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1980.
Het Universele Huis van Gerechtigheid, De Belofte van Wereldvrede, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1985.
Bahá’í World Centre. Family Life, a compilation, Bahá’í Reference Library, Haifa, maart 2008.
Bahá’í World Centre. Opvoeding, een compilatie, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1991.
J.E. Esslemont, J.E. Bahá’u’lláh en Het Nieuwe Tijdperk, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 2010.
Chamberlain, I.F. Abdul-Baha on Divine Philosophy, The Tudor Press, Boston, 1917.