HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
29 november 2017
[Aan drie personen]
Beste bahá’í-vrienden,
1. Het Universele Huis van Gerechtigheid heeft uw e-mailbrief van 21 juni 2017 ontvangen waarin u vragen stelt over de betrokkenheid van de bahá’í-gemeenschap bij de aanpak van de kwestie van klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen. U geeft uiting aan uw mening over het hedendaagse discours rond klimaatverandering, waarbij u druk ervaart om een extreem standpunt in te nemen over de oorzaken van klimaatverandering en de voorspelde catastrofale gevolgen ervan, en om daaraan gerelateerd economisch en sociaal beleid te ondersteunen. U deelt ook uw indruk dat sommige bahá’ís een standpunt hebben ingenomen dat sterk overeenkomt met een dergelijk extreem standpunt, de argumenten ervan steunen en de opvattingen van andere gelovigen onderdrukken en, als gevolg daarvan, vreest u dat ze mogelijk de verplichting doen ontstaan om in deze kwestie te handelen op het niveau van een religieus beginsel en de gemeenschap betrekken in een partijpolitiek debat. Er is ons gevraagd om het volgende over te brengen.
2. Het Huis van Gerechtigheid stelt het op prijs dat u zich tot haar wendt voor verheldering van die zaken die u zorgen baren. Het verwelkomt de gelegenheid om niet alleen het probleem van klimaatverandering zelf aan de orde te stellen, maar, meer in het algemeen, om bepaalde ideeën te verduidelijken over de manier waarop bahá’ís de wereld moeten begrijpen en bijdragen aan de verbetering ervan.
3. Uw brief weerspiegelt een diepe bezorgdheid over de praktische beperkingen van wetenschappelijke kennis, de implicaties ervan voor overheidsbeleid en de denkbare verkeerde voorstelling van zaken in een betoog dat waarschuwt voor een catastrofale, door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering, waarvan u vindt dat deze extreem en politiek getint is, en objectief gezien niet gerechtvaardigd. Hoewel u het niet vermeldt, bent u zich er zeker van bewust dat uw weloverwogen scepsis voornamelijk wordt overschaduwd door een ander extreem perspectief in het publieke debat, gepropageerd door politieke en gevestigde belangen, dat zo ver gaat als het ontkennen van klimaatverandering en het proberen om relevante wetenschappelijke bevindingen te verwerpen of te betwisten. Specifieke zorgen over mogelijke uitersten aan de ene kant van het debat moeten daarom aan de orde worden gesteld zonder te willen pleiten voor het andere uiterste. Wat betreft de kwestie van klimaatverandering en andere vitale kwesties met diepgaande implicaties voor het algemeen welzijn, moeten bahá’ís vermijden te worden meegesleept in de veel voorkomende tendensen in het hedendaagse discours om scherpe tweedelingen af te bakenen, en verstrikt te raken in de strijd om de macht en mee te doen in een hardnekkig debat dat het zoeken naar haalbare oplossingen voor de problemen van de wereld belemmert. De mensheid kan het best en effectiefst worden gediend door partijgebonden geschillen opzij te zetten, te streven naar eendrachtige actie die is gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en gegrondvest op geestelijke principes, en door het zorgvuldig heroverwegen van handelen in het licht van ervaring. De onophoudelijke focus op het genereren en vergroten van geschilpunten in plaats van het voortbouwen op punten van overeenstemming leidt tot overdrijving die woede en verwarring opwekt, waardoor de wil en het vermogen afnemen om zaken van essentieel belang te behandelen.
4. Een van de meest urgente vraagstukken van de mensheid in de huidige eeuw is hoe een groeiende, zich snel ontwikkelende en nog niet verenigde wereldbevolking op een rechtvaardige manier in harmonie kan leven met de planeet en zijn eindige hulpbronnen. Bepaalde biologische werkelijkheden komen naar voren wanneer een organisme de capaciteit van zijn ecosysteem negatief beïnvloedt of overschrijdt. De beperkte beschikbaarheid en ongelijke verdeling van middelen hebben op velerlei manieren grote invloed op de sociale verhoudingen binnen en tussen landen, zelfs tot het veroorzaken van oproer en oorlog aan toe. En bepaalde regelingen van menselijke aangelegenheden kunnen verwoestende gevolgen hebben voor het milieu. De kwestie van de gevolgen van klimaatverandering, en de vraag in hoeverre deze door de mens is veroorzaakt en hoe de effecten ervan kunnen worden verzacht, is tegenwoordig een belangrijk aspect van dit omvangrijke probleem. De Openbaring van Bahá’u’lláh raakt direct en indirect een reeks van dergelijke zorgen op een manier die spreekt van een harmonie tussen de samenleving en de natuur. Het is daarom van essentieel belang dat bahá’ís bijdragen aan denken en handelen met betrekking tot dergelijke zaken.
5. De Bahá’í-geschriften bevatten leringen die betrekking hebben op het belang van de wetenschap. “De volkeren van de wereld zijn de wetenschappers […] waarlijk veel verschuldigd”, heeft Bahá’u’lláh gezegd. ‘Abdu’l-Bahá heeft geschreven dat de “hedendaagse wetenschappen bruggen zijn naar de werkelijkheid” en benadrukte herhaaldelijk dat “religie in overeenstemming moet zijn met wetenschap en verstand.” Op een wetenschappelijke vraag die bij een gelegenheid aan Shoghi Effendi werd gesteld, reageerde hij veelbetekenend in een namens hem geschreven brief dat “wij een religie zijn en niet bevoegd om uitspraken te doen over wetenschappelijke zaken.” En als antwoord op, bij verschillende gelegenheden gerezen, wetenschappelijke kwesties, adviseerde hij bahá’ís consequent dat dergelijke kwesties zouden moeten worden onderzocht door wetenschappers.
6. Wetenschappelijk onderzoek naar het vraagstuk van de menselijke bijdrage aan de opwarming van de aarde heeft zich geleidelijk ontvouwd in een eeuw aan research en, vooral de laatste tijd, met grote nauwkeurigheid. Hoewel er uiteraard verschillen van mening zijn tussen individuele wetenschappers, bestaat er momenteel een opvallende mate van overeenstemming tussen deskundigen op relevante gebieden over de oorzaak en gevolgen van klimaatverandering. Overtuigende wetenschappelijke resultaten, verkregen door de toepassing van degelijke wetenschappelijke methoden, brengen kennis voort waarnaar kan worden gehandeld; uiteindelijk moeten de resultaten van actie de toets van verder wetenschappelijk onderzoek en de objectieve feiten van de fysieke wereld doorstaan. In de reeks van onderwerpen die ter discussie staan – waaronder de omvang van het menselijk aandeel, prognoses van de mogelijke toekomstige gevolgen en alternatieve oplossingen – worden sommige aspecten uiteraard door wetenschappelijke bevindingen minder ondersteund dan andere en dus onderworpen aan aanvullende kritische analyse.
7. Een fenomeen dat zo complex is als de klimaatverandering kan niet worden gereduceerd tot simpele stellingen of simplistische beleidsvoorschriften. Zelfs wanneer er overeenstemming bestaat over bepaalde vaststaande feiten, kan er een diversiteit aan opvattingen bestaan over wat te doen in reactie op die feiten, en het probleem wordt groter wanneer er onzekerheid bestaat of wanneer basale feiten om politieke redenen worden betwist. Maar hoewel er inderdaad een lokale en geladen politieke component in de publieke discussie kan bestaan, opmerkelijker is het feit dat in een tijd waarin naties moeite hebben om overeenstemming te bereiken over veel belangrijke kwesties, de regeringen van bijna alle landen op aarde een politieke consensus hebben bereikt in het akkoord van Parijs over een gezamenlijk kader om te reageren op de klimaatverandering op een manier die naar verwachting in de loop van de tijd zal evolueren naarmate de ervaring toeneemt. Meer dan een eeuw geleden sprak ‘Abdu’l-Bahá over “eenheid van denken over mondiale ondernemingen, waarvan de vervulling spoedig zal worden waargenomen.” De onlangs aangenomen internationale overeenkomst over klimaatverandering, ongeacht eventueel daarin voorkomende tekortkomingen en beperkingen, laat een ander opmerkelijk voorbeeld zien van de ontwikkeling die ‘Abdu’l-Bahá voorzag. De overeenkomst vormt een startpunt voor constructief denken en handelen dat op basis van ervaringen en nieuwe bevindingen na verloop van tijd kan worden verfijnd of herzien.
8. Hoewel bahá’ís zich volgens een fundamenteel beginsel niet bezighouden met partijpolitieke aangelegenheden, moet dit niet worden geïnterpreteerd op een manier dat het de vrienden belet om volledig en actief deel te nemen aan het zoeken naar oplossingen voor de dringende problemen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. Aangezien de kwestie van klimaatverandering wereldwijd aanleiding geeft tot maatschappelijke, economische en ecologische zorgen, hebben betrokken bahá’ís en bahá’í-instituten en -instellingen zowel op plaatselijk, regionaal, nationaal als op internationaal niveau hiervoor aandacht gevraagd. Dit betekent echter niet dat conclusies over wetenschappelijke bevindingen over klimaatverandering verbonden met dergelijke initiatieven moeten worden geïnterpreteerd of gepresenteerd als zaken van religieuze overtuiging of verplichting. Verschillende bahá’ís zullen, gezien hun verschillen in achtergrond, denkbeelden over wetenschap en klimaatverandering op verschillende manieren begrijpen en zich gesterkt voelen om verschillend te handelen, er is voor hen geen verplichting om in dergelijke zaken uniformiteit van denken te hebben. Als bahá’ís deelnemen aan activiteiten die verband houden met dit onderwerp in de bredere samenleving, kunnen zij aan een constructief proces bijdragen door het discours boven partijgebonden belangen en eigenbelang te verheffen om te trachten eenheid van denken en handelen te bereiken. Deze inspanningen kunnen door een reeks van bahá’í-concepten worden ondersteund; de brief van het Huis van Gerechtigheid van 1 maart 2017, bijvoorbeeld, behandelt morele kwesties van consumptie en overmatig materialisme die verband houden met de exploitatie en aantasting van het milieu. In het begin zijn er ongetwijfeld veel onbetwiste overlappingsgebieden waar de inspanningen om de door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering aan te pakken overeenkomen met algemeen aanvaarde benaderingen om het milieu te verbeteren. Gebieden voor samenwerking met anderen kunnen breder worden naarmate ervaring en leren zich ontvouwen.
9. In die delen van de wereld waar discussies rond de door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering inderdaad ten prooi zijn gevallen aan een bijna onoverkoombare tweedeling, moeten bahá’ís bedacht zijn op het gevaar dat deze tweedracht zaaiende partijdige benadering zich niet in de gemeenschap wortelt. Dit kan heel goed betekenen dat sommige personen of instanties moeten overwegen in hoeverre hun opvattingen over de te nemen actie, benodigd tegen klimaatverandering, een afspiegeling zijn van een te extreme houding, hetzij in het overdrijven van het probleem of het bagatelliseren ervan. Concepten en principes die horen bij bahá’í-consultatie geven aan hoe de vrienden met elkaar moeten omgaan en hoe zij deelnemen aan de maatschappelijke dialoog en actie. Consultatie biedt een manier om een gemeenschappelijk begrip te bereiken en een gezamenlijke koers van handelen te definiëren. Het impliceert een onafhankelijke, respectvolle, waardige en rechtvaardige inspanning van een groep mensen om standpunten uit te wisselen, waarheid te zoeken en te pogen eensgezindheid te bereiken. Een verschil van mening in het begin is het startpunt voor het onderzoeken van een kwestie om meer begrip en eensgezindheid te bereiken; het mag geen oorzaak van wrok, afkeer of vervreemding worden. Door in eenheid te handelen, kan een conclusie over een bepaalde handelwijze worden getoetst en zo nodig worden herzien door middel van een leerproces. Anders zal, zoals ‘Abdu’l-Bahá uitlegt, “het hardnekkig vasthouden aan eigen inzicht tenslotte tot onenigheid en twist leiden, en de waarheid zal verborgen blijven.”
10. Ook relevant voor deze deelname is grotere waardering en toepassing van Bahá’u’lláh’s inzichten op het gebied van gematigdheid. “In alle aangelegenheden is gematigdheid wenselijk”, verklaart Hij. “Als iets tot het uiterste wordt doorgevoerd, zal het een bron van kwaad blijken te zijn.” Deze roep om matiging omvat met name de manier van spreken om een juiste conclusie te bereiken. “Het spraakvermogen is een essentie die invloed wil uitoefenen en behoefte heeft aan matiging”, schrijft Bahá’u’lláh. “Het ene woord is als de lentetijd, dat maakt dat de tedere jonge boompjes van de rozengaard van kennis groen worden en gaan bloeien, terwijl een ander woord juist als een dodelijk gif is”, legt Hij uit. “Het betaamt een bedachtzaam en wijs mens met de uiterste zachtmoedigheid en verdraagzaamheid te spreken zodat de zoetheid van zijn woorden een ieder er toe moge brengen te bereiken wat ’s mensen staat waardig is.” Met gematigdheid verwijst Bahá’u’lláh in geen geval naar een compromis, de verwatering van de waarheid, of een hypocriete of utopische consensus. De gematigdheid waartoe Hij oproept, vereist een einde aan destructieve uitwassen die de mensheid teisteren en voortdurende conflicten en onrust veroorzaken. Gematigdheid in beraadslaging en handelen staat in contrast met het willekeurig opleggen van opvattingen door macht of aandringen op ideologische doelen, die beide het zoeken naar waarheid belemmeren en de kiem leggen voor voortdurende onrechtvaardigheid. Een gematigd gezichtspunt is een praktisch en principieel standpunt, van waaruit men deugdelijke en inzichtelijke ideeën kan herkennen en aannemen, ongeacht hun herkomst en zonder vooroordeel. “Een ieder die vasthoudt aan gerechtigheid, kan onder geen enkele omstandigheid de grenzen der gematigdheid overschrijden”, verklaart Bahá’u’lláh. “Hij ontwaart in alles de waarheid door de leiding van Hem Die de Alziende is.”
11. Het Huis van Gerechtigheid heeft het vertrouwen dat door het nastreven van de vele facetten van hun werk aan gemeenschapsopbouw, maatschappelijke actie en betrokkenheid bij de discoursen van de samenleving, individuen, gemeenschappen en instellingen voortdurend zullen groeien in hun vermogen om een onderscheidende en effectieve bijdrage te leveren aan het behandelen van de talrijke problemen die de samenleving en de planeet treffen, met inbegrip van de problemen die verband houden met klimaatverandering.
Met liefdevolle bahá’í-groeten,
Afdeling Secretariaat