1 In een mate die tien jaar geleden nog ondenkbaar was, begint het ideaal van wereldvrede nu werkelijk gestalte te krijgen. Hindernissen die de mensheid op haar weg tegenkwam en die lange tijd onoverkomelijk leken, zijn omvergeworpen; schijnbaar onoplosbare conflicten beginnen plaats te maken voor processen van beraadslaging en besluitvorming en er is een groeiende bereidheid om met gezamenlijke internationale acties te reageren op militaire agressie. Dit alles heeft tot gevolg dat zowel bij het gewone volk als bij veel wereldleiders een zekere mate van hoop opleeft voor de toekomst van onze planeet, een hoop die bijna uitgedoofd was.
2 In de gehele wereld proberen immense intellectuele en geestelijke krachten door te breken, krachten waarvan de gezamenlijke druk in directe verhouding staat tot de frustraties van recente decennia. Overal nemen de tekenen toe dat de wereldbevolking reikhalzend uitziet naar een einde aan strijd, lijden en verwoesting waarvan geen enkel land nog langer gevrijwaard is. Deze opkomende impulsen tot verandering moeten aangegrepen en in banen geleid worden om de nog aanwezige barrières te overwinnen die de verwezenlijking van de eeuwenoude droom van een wereldomvattende vrede in de weg staan. De wilsinspanning, vereist voor een dergelijke taak, kan niet alleen opgebracht worden door de roep om actie tegen de talloze kwalen die de samenleving teisteren. Deze moet opgewekt worden door een visie op menselijke welvaart in de ruimste zin van het woord – een bewustwording van de mogelijkheden van het geestelijke en materiële welzijn dat nu binnen bereik is gebracht. Alle bewoners van de planeet dienen de vruchten ervan te plukken, zonder onderscheid, zonder het opleggen van voorwaarden die vreemd zijn aan de fundamentele doelen van een dergelijke reorganisatie van menselijke aangelegenheden.
3 De geschiedenis heeft tot dusverre hoofdzakelijk het wedervaren van stammen, culturen, klassen en naties vastgelegd. Met de fysieke eenwording van de planeet in deze eeuw en de erkenning van de onderlinge afhankelijkheid van allen die erop leven, begint nu de geschiedenis van de mensheid als één volk. De lange, langzame beschaving van het menselijk karakter kwam op verschillende plaatsen en ongelijkmatig tot ontwikkeling en was vaak onrechtvaardig in het verdelen van de materiële voordelen die zij bood. Niettemin staan de bewoners van de aarde, begiftigd met de rijkdom van alle genetische en culturele verscheidenheid die zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld, nu voor de uitdaging om te putten uit hun collectieve erfenis om, bewust en systematisch, de verantwoordelijkheid op zich te nemen hun toekomst vorm te geven.
4 Het is niet realistisch om te denken dat de visie met betrekking tot het volgende stadium in de vooruitgang van de beschaving geformuleerd kan worden zonder het opnieuw grondig onderzoeken van de standpunten en veronderstellingen waar men thans van uitgaat bij de aanpak van sociale en economische ontwikkeling. Het is het meest voor de hand liggend dat een dergelijke heroverweging zich bezig zal moeten houden met praktische beleidskwesties, gebruik van hulpbronnen, planningsprocedures, uitvoeringsmethoden en organisatie. Gaandeweg zal men echter spoedig stuiten op fundamentele kwesties, gerelateerd aan de langlopende doelen die dienen te worden nagestreefd, de sociale structuren die nodig zijn, de implicaties voor de ontwikkeling van principes van sociale rechtvaardigheid en de aard en rol van kennis om duurzame verandering te bewerkstelligen. Zeker, bij een dergelijk hernieuwd onderzoek zal men genoodzaakt zijn om op grote schaal consensus te bereiken in het begrijpen van de menselijke natuur zelf.
5 Er liggen twee wegen voor discussie open, die rechtstreeks tot al deze conceptuele dan wel praktische kwesties leiden, en langs deze twee wegen willen wij op de volgende bladzijden de mogelijkheid van een strategie voor een wereldwijde ontwikkeling nauwkeurig bekijken. De eerste omvat de heersende overtuigingen omtrent de aard en het doel van het ontwikkelingsproces; de tweede heeft betrekking op de rollen die in dit proces aan de diverse hoofdfiguren zijn toebedeeld.
6 De voorwaarden waardoor de meest gangbare ontwikkelingsplannen worden geleid zijn in wezen materialistisch van aard. Dat wil zeggen, dat het doel van ontwikkeling wordt gedefinieerd in termen van het in alle gemeenschappen met succes tot ontwikkeling brengen van dié middelen voor het verkrijgen van materiële welvaart die bepaalde delen van de wereld met vallen en opstaan nu al zijn gaan kenmerken. Er vinden in de ontwikkelingsdialoog wel wijzigingen plaats om in te spelen op de verschillen in cultuur en politiek, en om gehoor te geven aan de alarmerende gevaren die veroorzaakt worden door de achteruitgang van het milieu, maar de onderliggende materialistische veronderstellingen blijven feitelijk onbetwist.
7 Nu de twintigste eeuw ten einde loopt is het niet langer mogelijk om vast te houden aan de overtuiging, dat de benadering van sociale en economische ontwikkeling waartoe de materialistische opvatting over het leven heeft geleid, in staat is tegemoet te komen aan de noden van de mensheid. Optimistische voorspellingen met betrekking tot de veranderingen die deze overtuiging zou genereren zijn verdwenen in de al maar wijder wordende kloof die de levensstandaard van een kleine en relatief kleiner wordende minderheid van de wereldbevolking scheidt van de armoede, ervaren door de grote meerderheid van haar bewoners.
8 Deze ongekende economische crisis, tezamen met de sociale afbraak die deze heeft helpen voortbrengen, weerspiegelt een grondige misvatting over de menselijke natuur zelf. Want de mate waarin respons wordt opgewekt onder de mensen door de impulsen van de heersende orde is niet alleen ontoereikend, maar schijnt haast geen betekenis te hebben in vergelijking met de gebeurtenissen in de wereld. Wij zien dat, tenzij het oogmerk van maatschappelijke ontwikkeling verder gaat dan slechts de verbetering van materiële omstandigheden, zelfs dit doel niet bereikt wordt. Dat oogmerk moet gezocht worden in geestelijke dimensies van leven en streven, die een steeds weer veranderend economisch landschap en een kunstmatig opgelegde scheiding van menselijke gemeenschappen in “ontwikkeld” en “in ontwikkeling” overstijgen.
9 Terwijl het doel van ontwikkeling opnieuw wordt gedefinieerd, zal het tevens noodzakelijk worden om de vooronderstellingen opnieuw te bezien met betrekking tot de gepaste rol die door de hoofdfiguren in het proces vervuld dient te worden. De cruciale rol van bestuur, op welk niveau dan ook, behoeft geen betoog. Toekomstige generaties zullen het echter als een bijna onbegrijpelijk feit beschouwen dat, in een eeuw die een filosofie van gelijkheid en daaraan gerelateerde democratische principes vereert, het overgrote deel van de mensheid beschouwd wordt als niet meer dan de ontvangers van de voordelen van hulp en scholing. In weerwil van de erkenning van deelname als principe, is deelname op het gebied van besluitvorming voor het grootste deel van de wereldbevolking in het gunstigste geval secundair, beperkt als het is door een reeks van keuzes die geformuleerd zijn door voor hen ontoegankelijke instanties en die bepaald worden door doelen die vaak onverenigbaar zijn met hun voorstelling van de werkelijkheid.
10 Door de gevestigde religie wordt deze benadering impliciet en expliciet onderschreven. Gehinderd door paternalistische tradities lijkt de heersende religieuze gedachte niet in staat te zijn een uitgesproken geloof in de geestelijke dimensies van de menselijke natuur te vertalen in vertrouwen in het collectieve vermogen van de mensheid om boven materiële omstandigheden uit te stijgen.
11 Een dergelijke houding mist de invloed van wat waarschijnlijk het belangrijkste sociale fenomeen van onze tijd is. Als het waar is, dat de regeringen van de wereld door middel van de organisatie der Verenigde Naties een nieuwe wereldorde trachten te vormen, dan is het een even grote waarheid dat de wereldbevolking door eenzelfde visie tot actie wordt aangespoord. Hun reactie heeft vorm gekregen in een plotselinge bloei van bewegingen en organisaties voor sociale verandering op lokaal, regionaal en internationaal niveau. Mensenrechten, de vooruitgang van vrouwen, de sociale behoefte aan duurzame economische ontwikkeling, het overwinnen van vooroordelen, de morele opvoeding van kinderen, het leren lezen en schrijven, basisgezondheidszorg en een veelvoud van andere vitale belangen doen alle een dringend beroep op de voorspraak van organisaties die in alle delen van de wereld steeds meer steun krijgen van de bevolking.
12 Deze reactie van de wereldbevolking zelf op de schreeuwende behoeften van de tijd weerklinkt in de roep die Bahá’u’lláh meer dan honderd jaar geleden liet horen: “Houdt u zich vol zorg bezig met de noden van de tijd waarin gij leeft, maak zijn noden en behoeften het middelpunt van uw overwegingen.” De verandering in de manier waarop heel veel gewone mensen zichzelf beginnen te bezien – een verandering die dramatisch abrupt is in het licht van de geschiedenis van de beschaving – roept fundamentele vragen op over de rol die bij de planning van de toekomst van onze planeet aan de gehele mensheid is toebedeeld.
– I –
Eenheid in verscheidenheid
13 De grondslag van een strategie die de wereldbevolking kan aanzetten om de verantwoordelijkheid voor haar collectieve bestemming op zich te nemen, moet het besef van de eenheid van de mensheid zijn. Hoewel bedrieglijk eenvoudig in gangbare dialogen, biedt het concept dat de mensheid bestaat uit één volk wezenlijke uitdagingen voor de manier waarop de meeste instituten van de hedendaagse maatschappij hun functies uitoefenen. Of het nu in de vorm is van de antagonistische structuur van het burgerlijk bestuur, het verdedigingsprincipe waarop het grootste deel van het civiele recht berust, de verheerlijking van strijd tussen klassen en andere sociale groeperingen, of de competitieve geest die zoveel van het moderne leven beheerst, overal wordt conflict geaccepteerd als de drijfveer van menselijke interactie. Het is de zoveelste uiting in de maatschappelijke organisatie van de materialistische levensopvatting die zich in de afgelopen twee eeuwen geconsolideerd heeft.
14 In een brief, die ruim een eeuw geleden aan Koningin Victoria werd gericht en waarin gebruik wordt gemaakt van een analogie die verwijst naar het enige model dat een overtuigende belofte inhoudt voor de organisatie van een planetaire samenleving, vergeleek Bahá’u’lláh de wereld met het menselijk lichaam. Er is inderdaad geen enkel ander model in het waarneembare bestaan waarnaar wij redelijkerwijs kunnen kijken. De menselijke samenleving is niet slechts opgebouwd uit een grote hoeveelheid cellen die zich verschillend ontwikkelen, maar uit relaties tussen individuen die elk begiftigd zijn met intelligentie en wil, desalniettemin illustreert de manier van functioneren die kenmerkend is voor de biologische aard van de mens de fundamentele principes van het bestaan. Het voornaamste hiervan is het principe van eenheid in verscheidenheid. Paradoxaal genoeg zijn het juist de volmaaktheid en de complexiteit van de orde die het menselijk lichaam vormt, en de perfecte integratie daarin van de lichaamscellen, die de volledige verwezenlijking mogelijk maken van de kenmerkende capaciteiten die eigen zijn aan elk van deze samenstellende elementen. Geen enkele cel leeft los van het lichaam, of hij nu bijdraagt aan de functie ervan, of als deel betrokken is bij het welzijn van het geheel. Het aldus bereikte fysieke welzijn heeft tot doel de expressie van het menselijk bewustzijn mogelijk te maken. Dat wil zeggen, het doel van de biologische ontwikkeling overstijgt het louter bestaan van het lichaam en zijn onderdelen.
15 Wat geldt voor het leven van het individu geldt op gelijke wijze voor de menselijke samenleving. De menselijke soort is een organisch geheel, de hoogste schakel in het evolutieproces. Het feit dat het menselijk bewustzijn noodzakelijkerwijs werkt door middel van een oneindige verscheidenheid aan individuele denkwijzen en motiveringen doet op geen enkele wijze afbreuk aan zijn wezenlijke eenheid. Het is juist een inherente verscheidenheid die eenheid onderscheidt van homogeniteit of uniformiteit. Dat wat de volkeren van de wereld vandaag de dag doormaken, zei Bahá’u’lláh, is hun collectieve volwassenwording en het is middels deze groeiende volwassenheid van de mensheid dat het principe van eenheid in verscheidenheid ten volle tot uitdrukking zal komen. Vanaf het prille begin in de consolidatie van het gezinsleven heeft het proces van sociale organisatie zich achtereenvolgens bewogen van de eenvoudige structuren van clan en stam, via talloze vormen van stedelijke samenleving, naar de uiteindelijke opkomst van de natiestaat, waarbij elke fase een schat aan nieuwe mogelijkheden opleverde voor de uitoefening van menselijke capaciteiten.
16 Zeer zeker heeft de vooruitgang van de mensheid niet ten koste van de menselijke individualiteit plaatsgevonden. Terwijl de organisatie van de samenleving is gegroeid, is ook de ruimte voor expressie van de vermogens die in ieder mens latent aanwezig zijn op overeenkomstige wijze vergroot. Aangezien de relatie tussen het individu en de samenleving wederkerig is, dient de nu de vereiste transformatie tegelijkertijd plaats te vinden in zowel het menselijk bewustzijn als in de structuur van maatschappelijke instellingen. Het is in de mogelijkheden die door dit tweeledige veranderingsproces worden geboden dat een strategie van mondiale ontwikkeling haar doel zal vinden. Op dit cruciale punt in de geschiedenis moet dat doel het leggen van duurzame fundamenten zijn, waarop de wereldwijde beschaving geleidelijk vorm kan aannemen.
17 Het leggen van de basis voor een wereldbeschaving vraagt om het opstellen van wetten en het in het leven roepen van instituten die zowel in aard als in autoriteit universeel zijn. Deze inspanning kan alleen aanvangen wanneer het concept van de eenheid van de mensheid van ganser harte wordt omhelsd door diegenen in wier handen de verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen rust, en wanneer de eraan gerelateerde principes verspreid worden via zowel de onderwijssystemen als de media voor massacommunicatie. Wanneer deze drempel is overschreden zal een proces in gang worden gezet waardoor de volkeren der wereld betrokken kunnen worden bij de taak om gemeenschappelijke doelen te formuleren en zich te verplichten om deze te behalen. Slechts een zo grondige heroriëntatie kan hen tevens beschermen tegen de eeuwenoude demonen van etnische en religieuze strijd. Alleen door een ontwakend bewustzijn dat zij één enkel volk vormen, zullen de bewoners van de planeet in staat zijn zich af te keren van de wetmatigheid van conflicten die de georganiseerde samenleving in het verleden hebben gedomineerd en zullen zij in staat zijn een begin te maken met het volgen van de wegen van samenwerking en verzoening. “Het welzijn der mensheid,” schreef Bahá’u’lláh, “haar vrede en veiligheid zijn onbereikbaar, tenzij haar eenheid blijvend tot stand is gebracht.”
– II –
Rechtvaardigheid en mensenrechten
18 Gerechtigheid is de enige macht die het ontluikende bewustzijn van de eenheid van de mensheid kan vertalen naar een collectieve wil, waarop de noodzakelijke structuren van een wereldwijd gemeenschapsleven vol vertrouwen kan worden opgebouwd. In een tijdperk waarin de mensen van de wereld steeds meer toegang krijgen tot informatie van allerlei aard en tot een verscheidenheid van ideeën, zal rechtvaardigheid zich doen gelden als leidend beginsel voor een succesvolle sociale organisatie. Steeds vaker zullen voorstellen die de ontwikkeling van de wereld beogen, moeten worden onderworpen aan het onbevangen licht van de normen die zij vereist.
19 Op individueel niveau is rechtvaardigheid dat vermogen van de menselijke ziel dat ieder mens in staat stelt waarheid van onwaarheid te onderscheiden. In de ogen van God, zo zegt Bahá’u’lláh, is rechtvaardigheid ‘het meest geliefde van alle dingen’, omdat het ieder individu in staat stelt met zijn eigen ogen te zien in plaats van met de ogen van anderen, te weten door zijn eigen kennis in plaats van door de kennis van zijn naaste of zijn groep. Het roept op tot rechtvaardigheid in zijn oordelen, tot billijkheid in zijn behandeling van anderen, en is dus een constante, zij het veeleisende metgezel in de dagelijkse gelegenheden van het leven.
20 Op groepsniveau is de zorg voor rechtvaardigheid het onontbeerlijke kompas in de collectieve besluitvorming, omdat het de enige manier is waarop eenheid van denken en handelen kan worden bereikt. Verre van het aanmoedigen van de bestraffende geest die zich in voorbije tijden vaak onder deze naam heeft gemaskeerd, is rechtvaardigheid de praktische uitdrukking van het besef dat, bij de verwezenlijking van de menselijke vooruitgang, de belangen van het individu en die van de maatschappij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. In de mate dat rechtvaardigheid een leidende zorg wordt in de menselijke interactie, wordt een klimaat van consultatie aangemoedigd dat het mogelijk maakt opties onpartijdig te onderzoeken en passende handelwijzen te kiezen. In een dergelijk klimaat is het veel minder waarschijnlijk dat de eeuwige neiging tot manipulatie en partijdigheid het besluitvormingsproces afleidt.
21 De implicaties voor de sociale en economische ontwikkeling zijn diepgaand. Bezorgdheid om rechtvaardigheid beschermt de taak om vooruitgang te definiëren tegen de verleiding om het welzijn van de mensheid in het algemeen en zelfs van de planeet zelf op te offeren aan de voordelen die technologische doorbraken beschikbaar kunnen maken voor bevoorrechte minderheden. Bij het ontwerp en de planning zorgt het ervoor dat beperkte middelen niet worden besteed aan projecten die vreemd zijn aan de essentiële sociale of economische prioriteiten van een gemeenschap. Bovenal kunnen alleen ontwikkelingsprogramma’s die worden gezien als programma’s die in hun behoeften voorzien en als programma’s met een rechtvaardige en billijke doelstelling, hopen op de inzet van de massa’s van de mensheid, van wie de uitvoering afhangt. De relevante menselijke kwaliteiten zoals eerlijkheid, de bereidheid om te werken en een geest van samenwerking worden met succes ingezet voor de verwezenlijking van enorm veeleisende collectieve doelstellingen wanneer ieder lid van de samenleving – en iedere groep binnen de samenleving – erop kan vertrouwen dat hij wordt beschermd door normen en verzekerd is van voordelen die voor iedereen in gelijke mate gelden.
22 Centraal in de discussie over een strategie voor sociale en economische ontwikkeling staat daarom de kwestie van de mensenrechten. De vorming van zo’n strategie vereist dat de bevordering van mensenrechten bevrijd wordt uit de greep van de bedrieglijke dichotomieën waarin zij zo lang gevangen heeft gezeten. De zorg dat ieder mens de vrijheid van denken en handelen moet genieten die bevorderlijk is voor zijn of haar persoonlijke groei, rechtvaardigt niet de toewijding aan een cultus van individualisme die vele gebieden van het hedendaagse leven corrumperen. Noch vraagt de zorg voor het veiligstellen van de welvaart van de samenleving als geheel om een verafgoding van de staat als de vermeende bron van het welzijn van de mensheid. Integendeel: de geschiedenis van de huidige eeuw laat maar al te duidelijk zien dat dergelijke ideologieën en de eenzijdige programma’s die daaruit voortvloeien zelf de voornaamste vijanden zijn geweest van de belangen die zij beweren te dienen. Alleen binnen een consultatief kader, dat mogelijk wordt gemaakt door het bewustzijn van de organische eenheid van de mensheid, kunnen alle aspecten van de zorg voor de mensenrechten een legitieme en creatieve uitdrukking vinden.
23 De instantie op wie thans de taak rust om dit kader te ontwikkelen en om het bevorderen van de mensenrechten uit handen te houden van degenen die ervan zouden willen profiteren, is het systeem van internationale instituten dat geboren is uit de tragedies van twee rampzalige wereldoorlogen en de ervaring van de wereldwijde economische afbraak. Opmerkelijk genoeg is de term “mensenrechten” pas algemeen in gebruik genomen sinds de afkondiging van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 en de aanvaarding van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, drie jaar later. In deze historische documenten is de aandacht voor sociale rechtvaardigheid als een correlaat voor de vestiging van wereldvrede formeel erkend. Het feit dat de verklaring in de Algemene Vergadering met algemene stemmen werd aangenomen verleende er vanaf het begin een gezag aan dat in de tussenliggende jaren gestadig is gegroeid.
24 De activiteit die het nauwst verbonden is met het bewustzijn dat de menselijke natuur onderscheidt, is de verkenning door het individu van de werkelijkheid voor zichzelf. De vrijheid om het doel van het bestaan te onderzoeken en om de natuurlijke eigenschappen van de mens te ontwikkelen, die het mogelijk maken dit doel te bereiken, moet beschermd worden. Het moet mensen vrijstaan om kennis te vergaren. Dat een dergelijke vrijheid vaak misbruikt wordt en dat dit misbruik op flagrante wijze wordt aangemoedigd door elementen in de hedendaagse samenleving, doet op geen enkele wijze afbreuk aan de geldigheid van het verlangen zelf.
25 Het is deze onderscheidende drijfveer van het menselijk bewustzijn die de morele imperatief oplegt tot het bekendmaken van veel van de rechten die in de Universele Verklaring en de daaraan gerelateerde verdragen zijn vastgelegd. Universeel onderwijs, vrijheid van beweging, toegang tot informatie en de mogelijkheid om deel te nemen aan het politieke leven zijn allemaal aspecten van de werking ervan die uitdrukkelijk door de internationale gemeenschap moeten worden gegarandeerd. Hetzelfde geldt voor vrijheid van gedachte en overtuiging, inclusief godsdienstige vrijheid, tezamen met het recht op het hebben van een mening en het recht om deze mening op passende wijze te uiten.
26 Aangezien het lichaam der mensheid één en ondeelbaar is, wordt elk lid van het menselijk ras dat op de wereld geboren wordt toevertrouwd aan de hoede van het geheel. Dit beheerderschap vormt de morele basis van het grootste deel van de andere rechten – met name economische en sociale – die de afdelingen van de Verenigde Naties op gelijke wijze proberen te omschrijven. De geborgenheid van het gezin, het recht op eigendom en bezit en het recht op privacy liggen alle besloten in een dergelijk beheerderschap. De verplichtingen ten aanzien van de gemeenschap strekken zich uit tot het verschaffen van werk, geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg, sociale zekerheid, redelijke lonen, ontspanning en recreatie en legio andere redelijke verwachtingen van de individuele leden van de samenleving.
27 Het principe van collectief beheerderschap schept tevens het recht van elk individu te mogen verwachten dat de culturele voorwaarden die essentieel zijn voor zijn of haar identiteit de bescherming genieten van de nationale en internationale wetgeving. Net zoals de rol die de genenpool speelt in het biologische leven van de mensheid en haar omgeving, zo is de immense rijkdom van de culturele diversiteit, die in een periode van duizenden jaren bereikt is, van wezenlijk belang voor de sociale en economische ontwikkeling van een mensheid die zijn gezamenlijke volwassenwording doormaakt. Dit alles vertegenwoordigt een erfenis die vrijelijk zijn vruchten moet kunnen afwerpen in een wereldomvattende beschaving. Enerzijds moeten cultuuruitingen worden beschermd tegen verstikking door de materialistische invloeden die momenteel de overhand hebben. Anderzijds moeten culturen in staat worden gesteld met elkaar in wisselwerking te treden in steeds veranderende patronen van beschaving, vrij van manipulatie voor partijpolitieke doeleinden.
28 “Het licht van de mens,” zegt Bahá’u’lláh, “is gerechtigheid. Doof het niet met de tegenwind van onderdrukking en tirannie. Het doel van gerechtigheid is het verschijnen van eenheid onder de mensen. De oceaan van goddelijke wijsheid zwelt aan met dit verheven woord, terwijl de boeken der wereld de innerlijke betekenis ervan niet kunnen bevatten.”
– III –
De kracht van consultatie
29 Om de standaard van de mensenrechten, welke nu door de gemeenschap van naties worden geformuleerd, te bevorderen en te vestigen als gangbare internationale norm, is een fundamentele herwaardering van menselijke relaties noodzakelijk. Hedendaagse opvattingen over wat natuurlijk en passend is in relaties tussen mensen onderling, tussen mens en natuur, tussen het individu en de samenleving en tussen de leden van de maatschappij en haar instituten weerspiegelen de niveaus van inzicht die de mensheid heeft bereikt gedurende vroegere en minder volwassen stadia in haar ontwikkeling. Als de mensheid inderdaad bezig is volwassen te worden, als alle inwoners van de wereld één enkel volk vormen, als rechtvaardigheid het leidende principe van sociale organisatie moet worden – dan moeten bestaande opvattingen die ontstaan zijn zonder dat men van deze opkomende realiteiten op de hoogte was, herzien worden.
30 Beweging in deze richting is nog maar nauwelijks begonnen. Naarmate deze vordert zal zij leiden naar een nieuw begrip van het wezen van het gezin en van de rechten en verantwoordelijkheden van elk van haar leden. Zij zal de rol van vrouwen op elk niveau van de samenleving geheel transformeren. Het effect ervan op het reorganiseren van de relatie van de mensen met het werk dat zij doen en op hun begrip van de plaats van economische activiteit in hun leven, zal ingrijpend zijn. Deze beweging zal ook verregaande veranderingen in het beheer van menselijke aangelegenheden en in de voor het uitvoeren ervan opgerichte instituten doen ontstaan. Door de invloed ervan zal het werk van het snelgroeiende aantal niet-gouvernementele organisaties in de samenleving in toenemende mate worden gerationaliseerd. Zij zal het ontstaan van een bindende wetgeving verzekeren, die zowel het milieu als de ontwikkelingsnoden van alle volkeren zal beschermen. Uiteindelijk zal de herstructurering of de transformatie van het systeem der Verenigde Naties, die deze beweging nu reeds teweegbrengt, ongetwijfeld leiden tot de vestiging van een wereldfederatie van naties met haar eigen wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende lichamen.
31 Centraal in de taak van het opnieuw uitdenken van het systeem van menselijke relaties staat het proces dat Bahá’u’lláh consultatie noemt. Zijn advies is: “In alle dingen is consultatie noodzakelijk. De volmaaktheid van de gave van begrip komt tot uiting door consultatie.”
32 De norm van het zoeken naar waarheid die dit proces vereist gaat verder dan de onderhandelings- en compromispatronen die het kenmerk neigen te zijn van de hedendaagse discussie over menselijke aangelegenheden. Deze norm kan niet worden bereikt – het verwerven ervan wordt zelfs sterk belemmerd – door de protestcultuur die weer een ander wijdverbreid kenmerk is van de hedendaagse maatschappij. Debat, propaganda, de antagonistische methode, het gehele partijpolitieke apparaat, die reeds lang zulke vertrouwde kenmerken van ons collectieve handelen zijn geweest, zijn alle in de grond schadelijk voor het doel: het bereiken van een consensus met betrekking tot de waarheid van een gegeven situatie en de meest wijze keuze van actie uit de op elk willekeurig moment openstaande mogelijkheden.
33 Waar Bahá’u’lláh toe oproept is een consultatief proces waarin de individuele deelnemers ernaar streven hun respectieve zienswijzen te overstijgen teneinde te functioneren als leden van een lichaam met zijn eigen belangen en doelen. In een dergelijke atmosfeer, gekarakteriseerd door zowel oprechtheid als hoffelijkheid, behoren ideeën niet toe aan het individu bij wie ze gedurende de discussie zijn opgekomen, maar aan de groep als geheel, die ze kan aannemen, verwerpen of herzien al naargelang ze het na te streven doel het best lijken te dienen. Consultatie zal slagen in de mate waarin alle deelnemers de genomen beslissingen steunen, ongeacht de individuele meningen waarmee men de discussie inging. Onder dergelijke omstandigheden kan een vroegere beslissing snel heroverwogen worden als de ervaring tekortkomingen aan het licht brengt.
34 In een dergelijk licht bezien is consultatie de werkzame uitingsvorm van rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden. Consultatie is dermate essentieel voor het succes van het collectieve streven, dat zij een basiskenmerk dient te vormen van een levensvatbare strategie voor sociale en economische ontwikkeling. Alleszins wordt de deelname van de mensen van wier betrokkenheid en inspanning het succes van een dergelijke strategie afhangt alleen effectief als consultatie tot het organiserend principe van elke onderneming wordt gemaakt. “Geen mens kan zijn ware staat bereiken,” is Bahá’u’lláh’s advies, “dan door rechtvaardig te zijn. Er kan geen kracht bestaan dan door eenheid. Er kan geen voorspoed en geen welzijn worden verkregen dan door consultatie.”
– IV –
Wetenschap en religie
35 De taken die de ontwikkeling van een wereldgemeenschap met zich meebrengt vragen om een capaciteitsniveau dat ver uitsteekt boven hetgeen de mensheid zich tot nu toe heeft kunnen eigen maken. Het bereiken van deze niveaus vraagt een enorme uitbreiding van de toegang tot kennis, zowel voor wat betreft individuen als voor sociale organisaties. Universeel onderwijs zal een onmisbare bijdrage leveren aan het proces van capaciteitsopbouw, maar de inspanning zal alleen slagen als de menselijke aangelegenheden zodanig gereorganiseerd worden dat zowel individuen als groepen in elke sector van de maatschappij in staat gesteld worden kennis te vergaren en toe te passen bij het vormgeven van de menselijke aangelegenheden.
36 Door de gehele vastgelegde geschiedenis is het menselijk bewustzijn afhankelijk geweest van twee fundamentele kennissystemen waardoor zijn potentiële vermogens op progressieve wijze tot uitdrukking zijn gekomen: wetenschap en religie. Door middel van deze twee stelsels werd de ervaring van de mensheid ingedeeld, werd zijn omgeving verklaard, werden zijn latente krachten onderzocht en werd zijn morele en intellectuele leven gevormd. Deze stelsels hebben gefungeerd als de werkelijke voorlopers van beschaving. Bovendien is het, achteraf gezien, duidelijk dat de effectiviteit van deze tweeledige structuur het grootst is geweest gedurende periodes waarin religie en wetenschap, elk op zijn eigen terrein, in staat waren harmonieus samen te werken.
37 Gezien het bijna universele respect dat wetenschap tegenwoordig geniet, behoeven de kwaliteiten ervan geen betoog. In de context van een strategie voor sociale en economische ontwikkeling is de kwestie veeleer hoe wetenschappelijke en technologische activiteiten dienen te worden georganiseerd. Indien dit werk in kwestie voornamelijk beschouwd wordt als het voorrecht van de gevestigde elite, woonachtig in een gering aantal landen, is het duidelijk dat de enorme kloof die een dergelijke ordening nu al tussen de rijken en de armen van de wereld heeft gecreëerd, alleen maar nog breder zal worden, met de eerder opgemerkte desastreuze gevolgen voor de wereldeconomie. Als men het grootste deel van de mensheid hoofdzakelijk blijft beschouwen als consumenten die producten van wetenschap en technologie gebruiken die elders ontwikkeld zijn, dan kunnen programma’s, zogenaamd ontworpen om hun noden te dienen, strikt genomen niet met de term “ontwikkeling” worden aangeduid.
38 Een centrale en daarmee ook een forse uitdaging, is de uitbreiding van de wetenschappelijke en technologische activiteit. Instrumenten van sociale en economische verandering die zo krachtig zijn, mogen niet langer het eigendom zijn van bevoorrechte segmenten van de maatschappij, maar moeten zodanig worden georganiseerd dat mensen overal aan deze activiteit kunnen deelnemen op basis van hun capaciteiten. Afgezien van het opzetten van programma’s die het vereiste onderwijs beschikbaar stellen aan allen die daartoe in staat zijn, vereist een dergelijke reorganisatie de oprichting van levensvatbare centra van leren over de gehele wereld, instellingen die het vermogen van de volkeren van de wereld om deel te nemen aan het voortbrengen en toepassen van kennis zullen vergroten. Een ontwikkelingsstrategie moet, met erkenning van de grote verschillen in individuele capaciteiten, als hoofddoel hebben alle bewoners van de aarde in staat te stellen op voet van gelijkheid de wetenschappelijke en technologische processen te benaderen die hun gemeenschappelijk geboorterecht zijn. De bekende argumenten voor handhaving van de status quo worden met de dag minder overtuigend, nu de steeds snellere revolutie van communicatietechnologieën, informatie en opleidingsmogelijkheden binnen het bereik brengt van steeds grote aantallen mensen over de wereld, waar zij zich ook bevinden en ongeacht hun culturele achtergrond.
39 De uitdagingen in het religieuze leven waar de mensheid nu voor staat zijn even ontzagwekkend, hoewel anders van aard. Voor de grote meerderheid van de wereldbevolking is de idee dat de menselijke natuur een geestelijke dimensie heeft – dat zelfs zijn fundamentele identiteit spiritueel van aard is – een waarheid die geen bewijs behoeft. Het is een visie op de realiteit die kan worden ontdekt in de vroegste optekeningen van de beschaving en die gedurende verscheidene millennia door elk van de grote religieuze tradities uit de geschiedenis van de mensheid is gecultiveerd. De duurzame resultaten ervan op het gebied van recht, de schone kunsten en het beschaven van menselijke omgang zijn de aspecten die inhoud en betekenis geven aan de geschiedenis. In de één of andere vorm zijn de aansporingen ervan dagelijks van invloed op het leven van de meeste mensen op aarde en, zoals de gebeurtenissen in de wereld op dramatische wijze laten zien, zijn de hunkeringen die het wekt zowel onuitblusbaar als onmetelijk krachtig.
40 Het lijkt daarom voor de hand liggend dat iedere poging om menselijke vooruitgang te bevorderen, ernaar moet streven om zulke universele en oneindig creatieve vermogens aan te boren. Waarom hebben de geestelijke kwesties waar de mensheid voor staat dan niet centraal gestaan in het ontwikkelingsdiscours? Waarom zijn de meeste prioriteiten van het internationale ontwikkelingsplan – zelfs de meeste eraan ten grondslag liggende veronderstellingen – tot dusver bepaald door materialistische wereldbeschouwingen die slechts door kleine minderheden van de wereldbevolking worden onderschreven? Hoeveel gewicht kan gegeven worden aan een gepretendeerd aanhangen van het principe van universele deelname dat de geldigheid van de eigen culturele ervaring van de deelnemers ontkent?
41 Er kan aangevoerd worden dat, aangezien geestelijke en morele kwesties historisch gezien verbonden zijn met elkaar wedijverende theologische doctrines die niet vatbaar zijn voor objectieve bewijsvoering, deze kwesties buiten het kader van de ontwikkelingszorgen van de internationale gemeenschap vallen. Het toekennen van enig belangrijke rol eraan zou lijken op het openen van de deur voor juist die dogmatische invloeden die het sociale conflict hebben gevoed en de menselijke voortgang hebben geblokkeerd. Er schuilt ongetwijfeld een zekere mate van waarheid in een dergelijk argument. Vertegenwoordigers van ‘s werelds verschillende theologische stelsels dragen een zware verantwoordelijkheid, niet alleen voor het diskrediet waarin geloof zélf bij vele progressieve denkers is geraakt, maar ook voor de remmingen en vertekeningen die bij de voortdurende dialoog van de mensheid over geestelijke betekenis zijn voortgebracht. Om echter te concluderen dat het antwoord ligt in het ontmoedigen van onderzoek naar geestelijke werkelijkheid en in het negeren van de diepste wortels van menselijke motivatie is een duidelijke misvatting. Het enige effect van een dergelijke censuur die in de recente geschiedenis is toegepast, is geweest dat het vormgeven van de toekomst van de mensheid is overgeleverd aan een nieuwe orthodoxie, één die beweert dat waarheid amoreel is en dat feiten onafhankelijk zijn van waarden.
42 Voor zover het het aardse bestaan betreft zijn vele van de grootste prestaties van religie moreel van aard geweest. Door middel van haar leringen en de voorbeelden van erdoor verlichte mensenlevens hebben grote groepen mensen door alle tijden heen en in alle landen het vermogen ontwikkeld om lief te hebben. Zij hebben geleerd de dierlijke kant van hun natuur te beheersen, om grote offers te brengen voor het gemeenschappelijke welzijn, om vergevingsgezindheid, edelmoedigheid en vertrouwen te beoefenen, om rijkdom en andere hulpbronnen aan te wenden op manieren die de vooruitgang van de beschaving dienen. Institutionele systemen zijn ontworpen om deze morele vorderingen te vertalen in normen van sociaal leven op grote schaal. Hoe verduisterd ook door dogmatische aanwassen en afgeleid door sektarische conflicten, zijn de geestelijke impulsen die in beweging zijn gezet door zulke voortreffelijke figuren als Krishna, Mozes, Boeddha, Zoroaster, Jezus en Mohammed het meest van invloed geweest op de beschaving van het menselijk karakter.
43 Aangezien de uitdaging dus de versterking van de vermogens van de mensheid is door middel van een geweldige uitbreiding van de toegang tot kennis, moet de strategie die dit mogelijk kan maken opgebouwd worden rondom een voortgaande en steeds krachtiger wordende dialoog tussen wetenschap en religie. Het is overduidelijk of zou dat reeds moeten zijn dat op elk gebied van menselijke activiteit en op elk niveau de inzichten en vaardigheden die de wetenschappelijke verdienste vertegenwoordigen, zich tot de kracht van geestelijke overtuiging en morele principes moeten wenden om de juiste toepassing ervan te verzekeren. Mensen moeten bijvoorbeeld leren hoe feiten van veronderstellingen te scheiden, ja zelfs om onderscheid te maken tussen subjectieve gezichtspunten en objectieve realiteit. De mate waarin individuen en instituten die op deze wijze zijn toegerust bij kunnen dragen aan menselijke vooruitgang zal echter bepaald worden door hun toewijding aan waarheid en hun onthecht zijn aan de drijfveren van hun eigen belangen en hartstochten. Een andere vaardigheid die de wetenschap in alle mensen dient te cultiveren is het denken in termen van processen, inclusief historische processen. Echter als deze intellectuele vooruitgang uiteindelijk op welke wijze ook moet bijdragen aan het bevorderen van ontwikkeling, mag het perspectief ervan niet versluierd worden door vooroordelen van ras, cultuur, geslacht of sektarisch geloof. Evenzo zal de oefening die de bewoners van de aarde in staat zal stellen om deel te nemen in het creëren van overvloed de doelstellingen van ontwikkeling slechts bevorderen naar gelang een dergelijke impuls verlicht wordt door het geestelijke inzicht dat dienstbaarheid aan de mensheid het doel is van zowel het individuele leven als van de georganiseerde samenleving.
– V –
Economie en de herwaardering van werk
44 In verband met het op een hoger peil brengen van het menselijk vermogen door middel van uitbreiding van kennis op alle gebieden is het nodig dat de economische problemen waar de mensheid voor komt te staan worden aangepakt. Zoals de ervaring van de laatste decennia leert, kunnen materiële voordelen en inspanningen niet beschouwd worden als doelen op zichzelf. Hun waarde bestaat niet alleen in de zorg voor de fundamentele noden van de mensheid met betrekking tot huisvesting, voedsel, gezondheidszorg en dergelijke, maar ook in het vergroten van het bereik van de menselijke vermogens. De belangrijkste rol die voor de inspanningen op economisch gebied bij ontwikkeling is weggelegd, is het toerusten van mensen en instituten met de middelen waarmee zij het werkelijke doel van ontwikkeling kunnen bereiken: namelijk het leggen van fundamenten voor een nieuwe sociale orde die de onbegrensde mogelijkheden, latent in het menselijke bewustzijn aanwezig, kunnen cultiveren.
45 De uitdaging voor het economisch denken bestaat erin dit doel van ontwikkeling ondubbelzinnig te aanvaarden – en zijn eigen rol in het bevorderen van de totstandkoming van de middelen om dit doel te bereiken. Alleen op deze manier kunnen de economie en de aanverwante wetenschappen zich bevrijden van de onderstroom van de materialistische preoccupaties die hen nu afleiden, en hun potentieel vervullen als instrumenten die van vitaal belang zijn voor het bereiken van menselijk welzijn in de volle betekenis van het woord. Nergens is de behoefte aan een diepgaande dialoog tussen het werk van de wetenschap en de inzichten van religie duidelijker.
46 Het probleem van armoede illustreert dit punt. Voorstellen om deze aan te pakken zijn gebaseerd op de overtuiging dat er materiële hulpbronnen bestaan, of door wetenschappelijke en technologische inspanning kunnen worden gecreëerd, die deze eeuwenoude kwaal zullen verlichten en uiteindelijk geheel en al zullen doen verdwijnen als aspect van het menselijk leven. Een belangrijke reden waarom een dergelijke verlichting niet wordt bereikt is dat de noodzakelijke wetenschappelijke en technologische vorderingen reageren op een aantal prioriteiten die slechts oppervlakkig gerelateerd zijn aan de werkelijke belangen van het merendeel der mensheid. Een drastische herordening van deze prioriteiten is noodzakelijk als de last van armoede voorgoed van de schouders van de wereld moet worden afgenomen. Een dergelijke prestatie vraagt een vastberaden zoektocht naar juiste waarden, een zoektocht die zowel de geestelijke als de wetenschappelijke hulpbronnen van de mensheid grondig op de proef zal stellen. Religie zal ernstig belemmerd worden aan deze gezamenlijke onderneming bij te dragen zolang het gevangen blijft in bekrompen doctrines die geen onderscheid kunnen maken tussen tevredenheid en louter passiviteit en die leren dat armoede een wezenlijk kenmerk is van het leven op aarde, waaraan men slechts in de volgende wereld kan ontsnappen. Om effectief deel te nemen aan de krachtsinspanning om de mensheid materiële welvaart te brengen, moet de religieuze geest – in de Bron van inspiratie van waaruit het vloeit – nieuwe geestelijke denkbeelden en principes vinden die relevant zijn voor een tijdperk dat eenheid en rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden wenst te vestigen.
47 Werkloosheid brengt soortgelijke kwesties ter discussie. Over het algemeen wordt het begrip werk in het hedendaagse denken bijna volledig gereduceerd tot de idee van betaalde arbeid, gericht op het verkrijgen van de middelen ter consumptie van beschikbare goederen. Het systeem is een vicieuze cirkel: verwerving en consumptie, resulterend in de handhaving en vergroting van de productie van goederen, en als gevolg daarvan in het steunen van betaalde arbeid. Stuk voor stuk beschouwd zijn al deze activiteiten essentieel voor het welzijn van de maatschappij. Echter, de tekortkoming in het algehele concept laat zich lezen in de apathie die sociale commentatoren bespeuren onder grote aantallen werknemers in elk land, alsook in de ontmoediging onder de groeiende legers werklozen.
48 Het is dan ook niet verwonderlijk dat steeds meer erkend wordt dat de wereld dringend behoefte heeft aan een nieuwe “arbeidsethiek”. Ook hier kan niets minder dan inzichten die voortkomen uit de creatieve interactie van de wetenschappelijke en religieuze kennissystemen een zo fundamentele heroriëntatie van gewoonten en houdingen teweegbrengen. In tegenstelling tot de dieren, die voor hun voedsel afhankelijk zijn van datgene wat de omgeving gemakkelijk verschaft, worden mensen aangespoord om het immense potentieel dat latent in hen aanwezig is tot uitdrukking te brengen door middel van productief werk, ontworpen om in de behoeften van henzelf en die van anderen te voorzien. Door op die wijze te handelen worden zij deelnemers – op wat voor bescheiden niveau dan ook – aan de processen voor de vooruitgang van beschaving. Zij vervullen doelen die hen met anderen verenigen. In zoverre arbeid bewust ter hand genomen wordt in een geest van dienstbaarheid aan de mensheid, zegt Bahá’u’lláh, is het een vorm van gebed, een manier om God te aanbidden. Ieder individu heeft het vermogen zichzelf in dit licht te zien en het is op dit onvervreemdbare vermogen van het zelf dat de ontwikkelingsstrategie een beroep moet doen, ongeacht de aard van de plannen die worden nagestreefd, ongeacht de beloningen die zij in het vooruitzicht stellen. Geen enkel beperkter perspectief zal ooit bij de volkeren van de wereld de omvang van de inspanningen en de inzet kunnen oproepen die de komende economische uitdagingen zullen vereisen.
49 Ten gevolge van de klimaatcrisis staat het economische denken voor een soortgelijke uitdaging. De dwalingen in theorieën, gebaseerd op het geloof dat er geen grens is aan het vermogen van de natuur om elk beroep dat de mens erop doet te vervullen, zijn nu ontnuchterend aan het licht gebracht. Een cultuur die absolute waarde hecht aan expansie, acquisitie en aan de bevrediging van de verlangens van de mens, wordt gedwongen te erkennen dat dergelijke doelen op zichzelf geen reële leidraad vormen voor beleid. Ontoereikend zijn ook de benaderingen van economische vraagstukken waarvan de besluitvormingsinstrumenten niet kunnen omgaan met het feit dat de meeste grote uitdagingen eerder mondiaal dan specifiek van aard zijn.
50 De vurige hoop dat deze morele crisis op de één of andere wijze het hoofd geboden kan worden door de natuur zelf te verafgoden, is een teken van de geestelijke en intellectuele wanhoop die deze crisis heeft veroorzaakt. De erkenning dat de schepping een organische eenheid is en dat de mensheid verantwoordelijk is voor de zorg daarvoor is, ‑hoe welkom ook‑ niet van voldoende invloed om een nieuw waardensysteem in het bewustzijn der mensen te doen ontstaan. Alleen een doorbraak van begrip dat in de volle betekenis zowel wetenschappelijk als geestelijk van aard is, zal de mensheid in staat stellen het beheerderschap op zich te nemen waartoe de geschiedenis het oproept.
51 Vroeg of laat zullen alle mensen bijvoorbeeld het vermogen tot tevredenheid moeten terugvinden, net als ze zich weer zullen moeten verheugen in morele discipline en plichtsgetrouwheid, zaken die tot voor kort als essentiële aspecten van het menszijn werden beschouwd. Herhaaldelijk door de geschiedenis heen zijn de Stichters van de grote religies erin geslaagd deze karaktertrekken bij te brengen aan de massa van mensen die eraan gehoor gaven. De eigenschappen op zich zijn tegenwoordig van nog groter belang, maar de vorm om ze te uiten moet nu worden aangepast aan het volwassen worden van de mensheid. Ook hier ligt de uitdaging voor religie om zichzelf vrij te maken van de dwangmatigheden uit het verleden: tevredenheid is geen fatalisme, deugdzaamheid heeft niets gemeen met het leven-ontkennende puritanisme, dat zo vaak de vrijheid nam om namens religie te spreken, en een oprechte plichtsbetrachting leidt niet tot gevoelens van eigendunk maar van eigenwaarde.
52 Het effect van de voortdurende ontkenning dat vrouwen volledig gelijkwaardig zijn aan mannen scherpt de uitdaging aan wetenschap en religie in het economische leven van de mensheid nog eens aan. Voor iedere objectieve waarnemer ligt het principe van de gelijkwaardigheid van de seksen aan de basis van al het realistische denken over het toekomstige welzijn van de aarde en haar bewoners. Het brengt een waarheid onder ogen met betrekking tot de menselijke natuur die door de lange eeuwen van de kindertijd en adolescentie van de mensheid heen grotendeels niet erkend bleef. “In Gods ogen,” is de nadrukkelijke verzekering van Bahá’u’lláh, “zijn vrouwen en mannen gelijkwaardig en zullen zij dat voor altijd zijn.” De met rede begiftigde ziel heeft geen sekse en welke sociale onrechtvaardigheden in het verleden ook mogen zijn opgelegd door de noodzaak om te overleven, zij kunnen duidelijk niet gerechtvaardigd worden in een tijd waarin de mensheid aan de drempel van volwassenheid staat. Een verplichting tot het vestigen van volledige gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen, in alle takken van het leven en op elk niveau van de samenleving, zal bepalend zijn voor het welslagen van pogingen om een strategie voor wereldomvattende ontwikkeling te ontwerpen en toe te passen.
53 In belangrijke mate zal de vooruitgang op dit gebied immers zelf een maatstaf zijn voor het succes van elk ontwikkelingsprogramma. Gezien de vitale rol van economische activiteit in de vooruitgang van beschaving, zal het zichtbare bewijs van het tempo waarin de ontwikkeling vordert, worden gevormd door de mate waarin vrouwen toegang krijgen tot alle wegen van economische activiteit. Deze moeilijke taak gaat veel verder dan het garanderen van een billijke verdeling van kansen, hoe belangrijk dat ook is. Het vraagt om een fundamentele heroverweging van economische kwesties en wel zo dat deze tot de volledige deelname van een grote verscheidenheid aan menselijke ervaring en inzicht uitnodigt, die tot nog toe grotendeels uitgesloten was van de maatschappelijke dialoog. De klassieke economische modellen van onpersoonlijke markten waarop mensen autonoom en uit eigenbelang keuzes maken, zullen niet ten goede komen aan de noden van een wereld die gemotiveerd is door idealen van eenheid en rechtvaardigheid. De samenleving zal zich in toenemende mate voor de moeilijke taak geplaatst zien om nieuwe economische modellen te ontwikkelen die bepaald worden door inzichten die ontstaan uit een welwillend besef van gedeelde ervaring, uit het bezien van mensen in relatie tot anderen en uit een erkenning van de centrale plaats van de rol van het gezin en de gemeenschap voor het sociaal welzijn. Een dergelijke intellectuele doorbraak – eerder altruïstisch dan op zichzelf gericht – moet in hoge mate steunen op de verfijnde inzichten die zijn opgedaan zowel spiritueel als wetenschappelijk, en de millennia van ervaring die vrouwen hebben voorbereid op het leveren van een cruciale bijdragen aan de gemeenschappelijke inspanning.
– VI –
Bestuursinstellingen en hun verantwoordelijkheden
54 De bezinning op een transformatie van de samenleving op deze schaal werpt zowel de vraag op over de macht die aangewend kan worden om deze tot stand te brengen alsook het daarmee onlosmakelijk verbonden probleem van het gezag om deze macht uit te oefenen. Zoals met alle andere implicaties van de steeds sneller gaande integratie van de wereld en haar bewoners moeten deze beide vertrouwde begrippen dringend geherdefinieerd worden.
55 Door de hele geschiedenis heen ‑en ondanks de door theologie of ideologie ingegeven verzekering van het tegendeel‑ is macht voornamelijk opgevat als een gunstige positie die door personen of groepen wordt genoten. Vaak is macht zelfs eenvoudigweg uitgedrukt in termen van een middel dat tegen anderen gebruikt wordt. Deze interpretatie van macht is een inherent kenmerk geworden van de cultuur van verdeeldheid en conflict die de mensheid de laatste millennia heeft gekenmerkt, ongeacht de sociale, religieuze of politieke oriëntaties die in bepaalde tijden, in bepaalde delen van de wereld de overhand hebben gehad. Over het algemeen is macht een eigenschap geweest van individuen, groeperingen, volkeren, klassen en naties. Het was een eigenschap die eerder werd geassocieerd met mannen dan met vrouwen. Het voornaamste effect was dat het zijn begunstigden de mogelijkheid verleende om zich te verrijken, om te overtreffen, te domineren, zich te verzetten en te winnen.
56 De daaruit voortvloeiende historische processen waren verantwoordelijk voor zowel de rampzalige terugval in het menselijk welzijn als voor de buitengewone vooruitgang in de beschaving. Het waarderen van de voordelen houdt tevens het erkennen van de tegenslagen in evenals de duidelijke limitering van de gedragspatronen die beide hebben voortgebracht. Gewoontes en gedragingen die gerelateerd zijn aan het gebruik van macht en die verschenen tijdens de eeuwen durende kindertijd en adolescentie van de mensheid hebben de uiterste grenzen van hun effectiviteit bereikt. Vandaag de dag, in een tijd waarin het merendeel van de urgente problemen wereldomvattend van aard is, is het vasthouden aan de idee dat macht een gunstige positie voor verschillende segmenten van de menselijke familie betekent, een grove misvatting in theorie en van geen praktisch nut voor de sociale en economische ontwikkeling van de wereld. Degenen die er nog altijd voorstander van zijn – en die in vroegere tijden vertrouwen konden hebben in zo’n overtuiging – zien hun plannen nu vastlopen door onverklaarbare tegenwerkingen en hindernissen. In de traditionele, competitieve betekenis is macht even irrelevant voor de noden van de toekomst der mensheid als de technologie van het vervoer per spoor dat is voor de taak om een ruimtesatelliet in een baan om de aarde te brengen.
57 De analogie is meer dan toepasselijk. Door de eisen die zijn eigen volwassenwording stelt, wordt het menselijk ras aangespoord zichzelf te bevrijden van zijn overgeërfde begrip en gebruik van macht. Dat de mensheid hiertoe in staat is wordt aangetoond door het feit dat, ofschoon de traditionele opvatting een overheersende invloed heeft, zij altijd in staat is geweest om nog andere vormen van macht te bedenken die essentieel waren voor haar aspiraties. De geschiedenis levert uitvoerige bewijzen dat mensen van elke achtergrond, hoe wisselend en onbeholpen ook, gedurende alle tijden een scala aan creatieve hulpbronnen in zichzelf hebben aangeboord. Het duidelijkste voorbeeld is wellicht de macht van de waarheid zelf, een werktuig voor verandering nauw betrokken bij enkele van de grootste ontwikkelingen in de filosofische, religieuze, artistieke en wetenschappelijke kennis van de mensheid. Een sterk karakter betekent weer een ander middel om een zeer grote menselijke respons te mobiliseren, evenals de invloed van het voorbeeld, hetzij in het leven van individuele mensen of in menselijke samenlevingsverbanden. Men is zich vrijwel in het geheel niet bewust van de grootte van de kracht die gegenereerd zal worden als eenheid bereikt wordt, een invloed “zo krachtig,” in Bahá’u’lláh’s woorden, “dat hij de gehele aarde kan verlichten.”
58 De mate waarin de maatschappelijke instellingen erin zullen slagen om de vermogens die latent in het bewustzijn van de volkeren van de wereld aanwezig zijn op te wekken en te leiden is evenredig met de mate waarin de uitoefening van gezag geleid wordt door principes die in harmonie zijn met de opkomende belangen bij een snel volwassen wordende mensheid. In deze principes ligt de plicht van hen die gezag dragen besloten om het vertrouwen, het respect en de oprechte steun te winnen van hen wier handelingen zij wensen te leiden; om in zo groot mogelijke openheid te beraadslagen met allen wier belangen geraakt worden door de besluiten die genomen worden; om op objectieve wijze de werkelijke noden en de verlangens in te schatten van de gemeenschappen die zij dienen; om voordeel te halen uit wetenschappelijke en morele vooruitgang om zo een juist gebruik te kunnen maken van de hulpbronnen van de gemeenschap, inclusief de energie van haar leden. Geen enkel principe voor effectief gezag is zo belangrijk als het geven van prioriteit aan het bouwen en handhaven van eenheid tussen de leden van een gemeenschap en tussen de leden van haar bestuurlijke instellingen. Reeds eerder werd verwezen naar de hiermee zeer nauw verbonden verplichting tot het zoeken naar rechtvaardigheid in alle kwesties.
59 Het is duidelijk dat dergelijke principes alleen kunnen werken binnen een cultuur die zowel in wezen als in werkwijze echt democratisch is. Door dit te zeggen keurt men echter niet de ideologie van partijgeest goed, die zich overal op schaamteloze wijze de naam van democratie heeft toegeëigend en die zich, ondanks indrukwekkende bijdragen aan de vooruitgang van de mensheid in het verleden, thans in een moeilijk parket bevindt door het cynisme, de apathie en de corruptie waartoe zij aanleiding heeft gegeven. Bij het selecteren van diegenen die uit haar naam gezamenlijke besluiten moeten nemen, heeft de samenleving geen behoefte aan het politieke theater van nomineren, kandidaatstellen, campagne voeren en stemmen werven, en wordt daarmee ook niet gediend. Het ligt binnen het vermogen van alle mensen om, terwijl zij zich stap voor stap ontwikkelen en ervan overtuigd raken dat hun werkelijke ontwikkelingsbelangen gediend worden door aan hen voorgelegde programma’s, verkiezingsprocedures aan te nemen die geleidelijk het kiezen van hun instituten voor besluitvorming zullen verfijnen.
60 Terwijl de integratie van de mensheid aan kracht wint, zullen diegenen die aldus zijn uitgekozen hun inspanningen in een wereldomvattend perspectief moeten zien. Niet alleen op het nationale, maar ook op het plaatselijke niveau moeten de gekozen bestuurders van de menselijke aangelegenheden zichzelf, volgens Bahá’u’lláh’s visie, verantwoordelijk beschouwen voor het welzijn van de gehele mensheid.
– VII –
Dienstbaarheid
61 De taak om een wereldomvattende ontwikkelingsstrategie te ontwerpen die de volwassenwording van de mensheid zal versnellen, schept een uitdaging om alle instituten in de samenleving grondig te hervormen. De helden die de uitdaging aangaan zijn alle inwoners van de wereld: de mensheid in het algemeen, leden van bestuurlijke instituten op elk niveau, personen die werkzaam zijn in instellingen voor internationale samenwerking, wetenschappers en sociale denkers, allen die zijn begiftigd met kunstzinnige talenten of die toegang hebben tot de communicatiemiddelen en leiders van niet-gouvernementele organisaties. De respons waartoe opgeroepen wordt moet gebaseerd zijn op een onvoorwaardelijke erkenning van de eenheid der mensheid, op een verplichting om rechtvaardigheid het organiserend principe in de samenleving te maken en op een vastbeslotenheid om de mogelijkheden uit te buiten die een systematische dialoog op gang kunnen brengen tussen het wetenschappelijke en religieuze inzicht van de mensheid voor de ontplooiing van het menselijk potentieel. De onderneming vereist een radicaal opnieuw bezien van de meeste concepten en begrippen gangbaar voor het besturen van het sociale en economische leven. Zij moet eveneens gepaard gaan met een overtuiging dat, hoe lang het proces ook mag duren en welke tegenslagen zich ook mogen voordoen, het bestuur van menselijke aangelegenheden volgens gedragslijnen uitgevoerd kan worden waarmee de werkelijke noden van de mensheid gediend zijn.
62 Alleen als de gezamenlijke kindertijd van de mensheid inderdaad ten einde is gekomen en het tijdperk van volwassenheid aanbreekt, zal een dergelijk vooruitzicht veel meer inhouden dan het zoveelste utopische fata morgana. De veronderstelling dat een inspanning van een dergelijke omvang als hier wordt voorgesteld door vertwijfelde en elkaar tegenwerkende volkeren en naties kan worden opgebracht, gaat regelrecht tegen het geheel van verworven kennis in. Alleen indien, zoals Bahá’u’lláh deze kwestie verklaart, de loop van de sociale evolutie aangekomen is bij één van die beslissende keerpunten waardoor alle verschijningsvormen van het bestaan plotseling genoodzaakt worden nieuwe stadia van hun ontwikkeling binnen te gaan, kan een dergelijke mogelijkheid verwacht worden. Een diepe overtuiging dat een transformatie van die grootte in het menselijk bewustzijn in volle gang is, heeft geïnspireerd tot de visie die in deze verklaring is uiteengezet. Aan allen bij wie in hun hart een vertrouwde snaar geraakt wordt, brengen Bahá’u’lláh’s woorden de verzekering dat God, in deze ongeëvenaarde dag, de mensheid heeft begiftigd met geestelijke hulpbronnen die volledig voor deze uitdaging zijn toegerust:
O, gij die de hemelen en de aarde bewonen! Daar is verschenen wat nog nimmer tevoren is verschenen.
Dit is de dag waarin Gods verhevenste gunsten over de mensen zijn uitgestort; de Dag waarin Zijn machtigste genade al het geschapene heeft doordrongen.
63 De verwarring die de menselijke aangelegenheden op dit ogenblik in beroering brengt kent zijn weerga niet en veel gevolgen ervan zijn zeer destructief. Gevaren die in de hele geschiedenis voor onvoorstelbaar gehouden werden, stapelen zich op rond een verwarde mensheid. De grootste vergissing die de leiders van de wereld op dit kritieke moment echter zouden kunnen maken, is toestaan dat de crisis twijfel zaait over de uiteindelijke uitkomst van het proces dat in gang is gezet. Een wereld gaat heen en een nieuwe worstelt om geboren te worden. De gewoonten, standpunten en instituten die zich door de eeuwen heen hebben opgestapeld, worden onderworpen aan tests die even noodzakelijk als onontkoombaar zijn voor de menselijke ontwikkeling. Van de volkeren der wereld wordt een mate van geloof en vastberadenheid verlangd die in overeenstemming wordt gebracht met de enorme energieën waarmee de Schepper van alle dingen deze geestelijke lente van het ras heeft begiftigd. Bahá’u’lláh’s oproep luidt:
Wees verenigd in beraadslagingen, wees één in gedachte. Laat elke ochtend beter zijn dan de avond tevoren en iedere volgende dag rijker dan de dag van gisteren. ’s Mensen verdienste ligt in dienstbaarheid en deugd en niet in het praalvertoon van rijkdom en overvloed. Let erop dat uw woorden gezuiverd zijn van ijdele verbeelding en wereldse begeerten en uw daden gereinigd zijn van sluwheid en argwaan. Verspil niet de rijkdom van uw kostbare leven in het najagen van slechte en verdorven neigingen en laat evenmin uw inspanningen worden verspild in het bevorderen van uw persoonlijk belang. Wees edelmoedig in uw dagen van overvloed en wees geduldig in het uur van verlies. Tegenspoed wordt gevolgd door succes en vreugde volgt op smart. Hoed u voor luiheid en ledigheid en klem u vast aan hetgeen de mensheid tot voordeel strekt, hetzij jong of oud, hoog of laag. Hoed u, opdat gij het onkruid van onenigheid niet onder de mensen zaait en geen doornen van twijfel plant in zuivere en stralende harten.