Inhoud
De kracht van gebed 3
In gesprek met God 5
De geest en de vorm van gebed 8
De rol van meditatie 10
Gebed, meditatie en actie 12
Verplichte gebeden 14
Het devotionele karakter van de gemeenschap 17
Nadere beschouwingen
- Gebed en genezing 20
- Het belang van het uit het hoofd leren 21
- Het Voorwerp van onze aanbidding 22
Aanvullende teksten 23
Literatuuropgave 26
De kracht van gebed
Ik smeek U […] mijn gebed te maken tot een vuur dat de sluiers die mij van Uw schoonheid uitsluiten zal wegbranden en tot een licht dat mij naar de oceaan van Uw tegenwoordigheid zal leiden.
(Bahá’í-gebeden, nr. 3) [1]
Ieder woord dat uit Gods mond komt, is met zulk een kracht geladen dat het elk menselijk lichaam met nieuw leven kan bezielen, indien gij behoort tot hen die deze waarheid begrijpen.
(Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, LXXIV/74) [2]
Zing, o Mijn dienaar, de verzen Gods die gij hebt ontvangen, gelijk aangeheven door hen die Hem nabij zijn, opdat de zoetheid van uw melodie uw ziel mag doen ontbranden en het hart van alle mensen mag aantrekken. De rondwarende engelen van de Almachtige zullen alom de geur verspreiden van de woorden van eenieder die in de stilte van zijn kamer de door God geopenbaarde verzen reciteert, en zij zullen het hart van ieder rechtvaardig mens sneller doen kloppen. Hoewel hij zich misschien eerst niet bewust zal zijn van deze uitwerking, zal de kracht van de hem geschonken genade vroeg of laat invloed uitoefenen op zijn ziel. Aldus zijn de geheimen van Gods Openbaring vastgesteld krachtens de wil van Hem die de Bron is van macht en wijsheid.
(Bahá’u’lláh, Bahá’í-gebeden, blz. 3) [3]
Indien gij eeuwig leven verlangt, adem dan de hemelse geur in en indien gij eeuwig leven zoekt, verblijf dan onder de beschutting van het Woord van God.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [4]
Het Woord van God kan worden vergeleken met de levenschenkende bries van de goddelijke lente. Wanneer het op geestelijke toon wordt gezongen, schenkt het levensadem en verleent het ware verlossing. Het brengt een tuin van rozen voort uit de zuivere grond en doet zijn met muskus beladen geur over de hele wereld zweven.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [5]
Zoudt gij een van de geopenbaarde gebeden reciteren en God om hulp vragen, met uw gelaat naar Hem gewend, en Hem toegewijd en vurig smeken, dan zal uw vraag worden beantwoord.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [6]
[…] Hij, die hen zo’n geweldige missie voor de wereld heeft toevertrouwd, wacht en wacht geduldig op hen die werken in Zijn Goddelijke Wijngaard om hun hart in gebed en smeekbede naar de Almachtige te keren en díe hulp en leiding te vragen, die hen als enige in staat kunnen stellen om Zijn Goddelijk Plan voor deze wereld uit te voeren.
(Uit een brief van 7 januari 1923 van Shoghi Effendi, geschreven aan de Bahá’í-gemeenschap van Pasadena, Californië) [7]
Als u de uitspraken van Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá onbaatzuchtig en zorgvuldig leest en zich erop concentreert, zult u waarheden ontdekken die u nog niet kende en inzicht krijgen in de problemen die de grote denkers van de wereld ontstellen.
(Shoghi Effendi, in zijn handschrift toegevoegd aan een brief van 30 januari 1925, namens hem geschreven aan een gelovige) [8]
De Behoeder wenst daarom dat u bidt en de Almachtige smeekt dat Hij u een grotere maat van Zijn genade zal geven, opdat hierdoor uw geestelijke krachten zullen toenemen en dat u meer vervuld moge worden van díe geest, die iedere oprechte en ware volgeling van het Geloof moet bezielen, steunen en sterken.
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 13 maart 1934 aan een gelovige) [9]
Hij wenst u nogmaals te verzekeren dat hij in de heilige Graftomben zal bidden voor uw geestelijke vooruitgang. De kracht van God kan ons karakter volledig omvormen en wezens van ons maken die in geen enkel opzicht lijken op ons vroegere zelf. Door gebeden en smeekbeden, gehoorzaamheid aan de goddelijke wetten die Bahá’u’lláh heeft geopenbaard en een steeds toenemende dienstbaarheid aan Zijn Geloof, kunnen wij onszelf veranderen.
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 22 november 1941 aan een gelovige) [10]
Zoals wij allen weten, moeten de gelovigen zich inspannen om zo’n voorbeeld in hun persoonlijke leven en houding te geven, dat anderen zich genoopt voelen een Geloof te omhelzen dat het menselijk karakter hervormt. Helaas bereikt niet iedereen even gemakkelijk en snel de overwinning op zichzelf. Wat elke gelovige, ongeacht hoe lang hij of zij bahá’í is, zich moet realiseren is, dat de Zaak de geestelijke kracht bezit om ons opnieuw te scheppen, zolang wij maar ons best doen om ons door die kracht te laten beïnvloeden en het grootste hulpmiddel in dit verband is gebed. Wij moeten Bahá’u’lláh smeken ons bij te staan om de fouten in ons eigen karakter te overwinnen en ook om onze eigen wilskracht aan te wenden teneinde onszelf de baas te worden.
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 27 januari 1945 aan een gelovige) [11]
Hij stelt voor dat u allen speciale gebedsbijeenkomsten houdt, zodat God u ontvankelijke zielen moge sturen om te onderrichten. Gebed ontgrendelt deuren die op geen andere manier te openen lijken te zijn!
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 28 juni 1945 aan een gelovige) [12]
Hij stelt voor dat u dagelijks tot Bahá’u’lláh bidt, dat Hij u iemand moge doen ontmoeten, die ontvankelijk is voor Zijn Boodschap. De kracht van gebed is zeer groot en trekt goddelijke bekrachtiging aan.
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 30 september 1951 aan een gelovige) [13]
De Tweeling-Hemellichten van dit luisterrijke tijdperk hebben ons dit geleerd: gebed is het essentiële geestelijke gesprek van de ziel met haar Schepper, rechtstreeks en zonder voorspraak. Het is het geestelijke voedsel dat het leven van de geest onderhoudt. Gelijk de morgendauw brengt het frisheid in het hart, reinigt het en zuivert het van de gehechtheid van het zich hardnekkig opdringende zelf. Het is een vuur dat de sluiers wegbrandt en een licht dat leidt naar de oceaan van hereniging met de Almachtige. Op zijn vleugels neemt de ziel een hoge vlucht in de hemelen van God en komt nader tot de goddelijke werkelijkheid. De ontwikkeling van de grenzeloze vermogens van de ziel en het aantrekken van Gods gaven zijn afhankelijk van zijn kwaliteit, maar het verlengen van gebed is niet wenselijk.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, uit een brief van 18 december 2014 aan de bahá’ís van Iran) [14]
In gesprek met God
Reciteer de verzen Gods elke morgenstond en avondstond. Al wie nalaat ze te reciteren is niet trouw aan het Verbond van God en Zijn Testament, en al wie zich in deze Dag van deze heilige verzen afkeert behoort tot hen die zich in alle eeuwigheid van God hebben afgekeerd. O Mijn dienaren, vreest gij allen God. Beroem u niet op het vele lezen van de verzen of op het grote aantal vrome daden dat gij dag en nacht verricht; want zou iemand één enkel vers met stralende vreugde lezen, dan is dat beter voor hem dan het met matheid lezen van alle Heilige Boeken van God, de Helper in Nood, de Bij-zich-bestaande. Lees de heilige verzen in die mate dat gij niet wordt overmand door apathie en zwaarmoedigheid. Belast uw ziel niet met hetgeen haar vermoeit en terneerdrukt, maar geef haar veeleer hetgeen haar verlicht en in vervoering brengt, opdat ze op de vleugelen van de goddelijke verzen kan opwieken naar de Dageraadsplaats van Zijn duidelijke tekenen; dit zal u nader tot God brengen, begreep gij het slechts.
(Bahá’u’lláh, De Kitáb-i-Aqdas, K149) [15]
Zuiver mijn oor, o mijn Heer, opdat ik naar de tot U gezonden verzen moge luisteren en verlicht mijn hart met het licht van Uw kennis en maak mijn tong los om U te kunnen noemen en om Uw lof te bezingen. Bij Uw macht, o mijn God! Mijn ziel is met niemand anders dan U verbonden en mijn hart zoekt niemand behalve Uw eigen Zelf.
(Bahá’u’lláh, Prayers and Meditations by Bahá’u’lláh, LXXXIV/84) [16]
Houd u op de vroege ochtend bezig met het gedenken van de Schoonheid van Hem Die de Onbeperkte is en zoekt gemeenschap met Hem bij het aanbreken van de dag. O ‘Alí! Het Mij gedenken is als een helend medicijn voor de ziel en een licht voor het hart der mensen.
(Bahá’u’lláh, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [17]
Ik betuig U dank, o Gij Die Uw vuur in mijn ziel hebt ontstoken en Uw licht in mijn hart deed stralen, dat Gij uw dienaren hebt geleerd hoe zij hun smeekbeden tot U kunnen richten en hun de wegen heeft geopenbaard waardoor zij U kunnen aanbidden, door Uw heiligste en verheven taal en Uw meest verheven en kostbare spraak. Maar wie is er die zonder Uw welnemen het zou wagen om Uw macht en Uw grootheid te tonen; en was het niet op Uw bevel wie is dan degene die de wegen van Uw welbehagen in het koninkrijk van Uw schepping kan ontdekken?
(Bahá’u’lláh, Prayers and Meditations by Bahá’u’lláh, CLXXVI/176) [18]
Maak mijn gebed, o mijn Heer, tot een bron van levend water waardoor ik leve zolang Uw heerschappij voortduurt en U noeme in elk van Uw werelden.
(Bahá’u’lláh, Bahá’í-gebeden, nr. 3) [19]
O Zoon van het Licht! Vergeet alles buiten Mij en heb gemeenschap met Mijn geest. Dit is de kern van Mijn gebod, richt u ernaar.
(Bahá’u’lláh, De Verborgen Woorden, Arabisch, nr. 16) [20]
O Zoon van Heerlijkheid! Ga snel vooruit op de weg van heiligheid en treed de hemel van verbondenheid met Mij binnen. Zuiver uw hart door het polijsten van uw geest en spoed u naar de hof van de Allerhoogste.
(Bahá’u’lláh, De Verborgen Woorden, Perzisch, nr. 8) [21]
Ere zij U, Gij zijt verheven boven de beschrijving van eenieder buiten Uzelf, daar het buiten het menselijk bevattingsvermogen ligt Uw eigenschappen passend te verheerlijken of de innerlijke werkelijkheid van Uw Essentie te begrijpen. Verre zij het van Uw heerlijkheid dat Uw schepselen U zouden beschrijven of dat iemand buiten Uzelf U ooit zou kennen. Ik ken U, o mijn God, omdat Gij Uzelf aan mij kenbaar hebt gemaakt, want als Gij U niet aan mij had geopenbaard dan zou ik U niet gekend hebben. Ik aanbid U, omdat Gij mij tot U geroepen hebt, want ware het niet vanwege Uw oproep dan zou ik U niet aanbeden hebben.
(De Báb, Bahá’í-gebeden, nr. 115) [22]
Het God gedenken is als de regen en de dauw die schoonheid aan bloemen en hyacinten geven, hen doen opbloeien en hun geur, welriekendheid en hernieuwde bekoring verlenen. “En gij hebt de aarde verdroogd en verdord gezien, maar als Wij de regen erop laten vallen, komt hij tot leven en zwelt op en laat alle soorten weelderige kruiden groeien.” Beijver u dan om God dag en nacht te loven en te verheerlijken, opdat gij oneindige frisheid en schoonheid moge verwerven.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [23]
Het betaamt de dienaar te bidden tot God en Hem om bijstand te vragen en innig om Zijn hulp te smeken. Dit past de rang van dienstbaarheid, en de Heer zal al wat Hij wenst beschikken, in overeenstemming met Zijn volmaakte wijsheid.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [24]
Geprezen zij God, uw hart houdt zich bezig met de gedachtenis aan God, uw ziel wordt verblijd door de blijde tijdingen van God en gij zijt verzonken in gebed. De staat van gebed is de beste toestand, want de mens is dan met God verbonden. Gebed schenkt waarlijk leven, in het bijzonder wanneer dit in afzondering wordt gezegd en op een tijd – zoals te middernacht – dat men bevrijd is van dagelijkse zorgen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 172) [25]
Wij moeten trachten deze toestand te bereiken door ons los te maken van iedereen en het aardse, en ons tot God alleen te keren. Dit zal gepaard gaan met enige moeite voor de mens, maar hij moet zich die moeite getroosten. Wij kunnen deze toestand bereiken door ons minder op het stoffelijke en meer op het geestelijke te richten. Hoe meer wij van het ene afstand nemen, hoe dichter wij het andere naderen. De keuze is aan ons.
Ons geestelijk waarnemingsvermogen, ons innerlijk oog moet ontwikkeld worden, opdat wij in alles de tekenen en sporen van Gods Geest kunnen zien. In alles kunnen wij het licht van de Geest weerspiegeld zien.
(Woorden van ‘Abdu’l-Bahá, aangehaald in Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk van J.E. Esslemont, blz. 102, herziene vertaling) [26]
Weet dat het de zwakke past tot de Sterke te bidden en het de zoeker naar weldaden betaamt smeekbeden tot de Glorierijke en Milddadige te richten. Wanneer iemand tot zijn Heer bidt, zich tot Hem keert, Zijn weldaden zoekt uit Zijn oceaan, zal deze smeekbede zijn hart verlichten, zijn blik verhelderen, leven geven aan zijn ziel en zijn gehele wezen in vervoering brengen.
(Woorden van ‘Abdu’l-Bahá, aangehaald in Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk van J.E. Esslemont, blz. 106) [27]
In de hoogste vorm van gebed bidt de mens slechts om de liefde, niet uit vrees voor God of hel, of hoop op hemel of zegeningen… Wanneer de ene mens liefde opvat voor de andere is het hem onmogelijk de naam van zijn geliefde niet te noemen. Hoeveel moeilijker is het Gods Naam niet te noemen, wanneer men Hem heeft leren liefhebben. De geestelijke mens kan in niets anders vreugde vinden dan in het gedenken van God.
(Woorden van ‘Abdu’l-Bahá, aangehaald in Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk van J.E. Esslemont, blz. 108) [28]
Als we ons met heel ons hart tot God wenden en Zijn Naam aanroepen, wordt er een geestelijke verbinding tot stand gebracht waardoor we een kanaal van goddelijke invloed worden.
(Shoghi Effendi, uit een namens hem geschreven brief van 19 oktober 1925 aan een gelovige) [29]
De geest en de vorm van gebed
Het meest aanvaardbare gebed is dat gebed dat met de uiterste spiritualiteit en vreugde wordt gezegd; het verlengen ervan werd nooit en wordt niet door God gewenst. Hoe meer onthecht en hoe zuiverder het gebed, des te aanvaardbaarder het is in de tegenwoordigheid van God.
(De Báb, Selections from the Writings of the Báb, blz. 78) [30]
De reden waarom afzondering geboden is op momenten van devotie is deze, dat gij uw volle aandacht moogt geven aan het gedenken van God, dat uw hart te allen tijde bezield moge zijn met Zijn Geest en niet als door een sluier afgesloten van uw Meestgeliefde. Laat uw tong geen lippendienst bewijzen in het prijzen van God, terwijl uw hart niet in harmonie is met de verheven top van Heerlijkheid en het Middelpunt van verbondenheid. Als gij dan mogelijk op de Dag der Opstanding leeft, dan zal de spiegel van uw hart gericht zijn op Hem die de Dagster van Waarheid is; en nauwelijks zal Zijn licht schitteren of de glans ervan zal onmiddellijk in uw hart worden weerspiegeld. Want Hij is de Bron van alle goedheid en tot Hem keren alle dingen weer. Maar als Hij verschijnt terwijl u zich in meditatie in uzelf gekeerd hebt, dan zal dit u niet baten, tenzij gij Zijn Naam zult noemen met woorden die Hij heeft geopenbaard. Want in de komende Openbaring is Hij het die het Gedenken van God is, ofschoon de gebeden die gij momenteel zegt, zijn voorgeschreven door de Punt van de Bayán, terwijl Hij die schitterend zal stralen in de Dag der Opstanding de Openbaring is van de innerlijke werkelijkheid die in de Punt van de Bayán omsloten is – een Openbaring die krachtiger, onmetelijk krachtiger is dan die welke eraan vooraf is gegaan.
(De Báb, Selections from the Writings of the Báb, blz. 93–94) [31]
Wat betreft andere gebeden dan het verplichte gebed, indien deze gezamenlijk en met een aangename en ontroerende melodie worden gezongen, zou dit hoogst aanvaardbaar zijn.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [32]
De eenvoud die het zeggen van bahá’í-gebeden – verplichte zowel als andere – kenmerkt, moet gehandhaafd blijven. Starheid en rituelen moeten strikt worden vermeden.
(Shoghi Effendi, in zijn handschrift toegevoegd aan een brief van 30 oktober 1936, namens hem geschreven aan een gelovige) [33]
‘Abdu’l-Bahá heeft eens gezegd: “De aanbidder moet bidden met een onthechte geest, een onvoorwaardelijke overgave van de wil, een geconcentreerde aandacht en een geestelijke hartstocht… Zonder nadenken opgezegde, vormelijke gebeden die de kern van het hart niet raken, hebben geen zin.”
(Shoghi Effendi, uit een brief van 19 oktober 1925, namens hem geschreven aan een gelovige) [34]
Wat betreft het zingen van Tafelen in de Tempel wenst Shoghi Effendi in dit verband de vrienden dringend te verzoeken alle vormen van rigiditeit en uniformiteit in zaken van aanbidding te vermijden. Er is geen bezwaar tegen het reciteren of zingen van gebeden in de oosterse taal, maar er is ook geen enkele verplichting om zo’n vorm van gebed aan te nemen, bij welke toegewijde dienst dan ook, in het auditorium van de Tempel. Het moet noch verplicht noch verboden worden. Het is belangrijk dat altijd in gedachten moet worden gehouden dat Bahá’u’lláh, met uitzondering van bepaalde specifieke verplichte gebeden, ons geen strikte of speciale bepalingen heeft gegeven met betrekking tot aanbidding, hetzij in de Tempel of elders. Gebed is in wezen een gesprek tussen de mens en God en overstijgt als zodanig alle rituele vormen en regels.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 15 juni 1935, namens hem geschreven aan een gelovige) [35]
Dagelijkse gebeden – met uitzondering van de specifieke verplichte gebeden zoals de Namáz – kunnen worden gereciteerd op elke wijze of manier die de gelovige kiest. Uniformiteit in het geval van zulke gebeden mag in geen geval worden opgelegd aan de vrienden. De aanbidder moet volledig vrij worden gelaten om te bidden zoals hij wenst.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 6 juli 1935, namens hem geschreven aan een gelovige) [36]
De Behoeder heeft met veel interesse kennis genomen van uw geestelijke ervaringen. Hij wil u echter op het hart drukken om gedurende uw uren van meditatie en gebed altijd de woorden te gebruiken en te lezen die door Bahá’u’lláh en de Meester zijn geopenbaard.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 6 december 1935, namens hem geschreven aan een gelovige) [37]
De ware aanbidder zou, als hij bidt, ernaar moeten streven God niet zozeer te vragen om zijn wensen en verlangens in vervulling te doen gaan, maar veeleer om deze aan te passen en in overeenstemming te brengen met de goddelijke Wil. Alleen door een dergelijke houding kan iemand dat gevoel van innerlijke vrede en tevredenheid verkrijgen dat alleen de kracht van gebed kan schenken.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 26 oktober 1938, namens hem geschreven aan een gelovige) [38]
Hij vindt dat er meer nadruk gelegd moet worden op het belang en de kracht van gebed, alsmede het gebruik van de Grootste Naam, maar dit moet niet overdreven worden. Het is de geest waarmee de woorden gezegd worden die werkelijk van belang is.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 16 maart 1946, namens hem geschreven aan een gelovige) [39]
De dagelijkse gebeden moeten door eenieder voor zichzelf gezegd worden, hardop of in stilte maakt geen verschil. Er is geen gezamenlijk gebed behalve dat voor de overledenen. We zeggen gebeden voor genezing en andere gebeden in onze samenkomsten, maar het dagelijkse gebed is een persoonlijke verplichting, dus als iemand anders het zegt, is het niet helemaal hetzelfde als wanneer u het zelf zegt.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 31 januari 1949, namens hem geschreven aan een gelovige) [40]
De latente krachten in gebed worden zichtbaar wanneer het gebed wordt ingegeven door de liefde Gods, voorbij aan elke angst of gunst en vrij van vertoon en bijgeloof. Gebed dient voort te komen uit een oprecht en zuiver hart en bevorderlijk te zijn voor bezinning en bespiegeling, zodat het verstand erdoor verlicht kan worden. Een dergelijk gebed zal de beperking van woorden te boven gaan en aan louter klanken voorbijgaan. De zoetheid van zijn melodie moet het hart verblijden en verheffen en de doordringende kracht van het Woord versterken, aardse neigingen doen veranderen in hemelse eigenschappen en inspireren tot onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de mensheid.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, uit een brief van 18 december 2014 aan de bahá’ís in Iran) [41]
De rol van meditatie
Denk diep na over hetgeen Wij u hebben geopenbaard, opdat gij de bedoeling van God, uw Heer en de Heer aller werelden moge ontdekken. In deze woorden liggen de mysteriën van goddelijke Wijsheid bewaard.
(Bahá’u’lláh, Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, LXXIX/79) [42]
Bahá’u’lláh zegt, dat er in ieder verschijnsel een teken is (van God). Het teken van het verstand is bespiegeling en het teken van bespiegeling is stilte, omdat het voor de mens niet mogelijk is deze twee dingen tegelijk te doen – kan hij niet tegelijkertijd spreken en mediteren.
Het is een vaststaand feit dat, terwijl u mediteert, u met uw eigen geest spreekt. In die gemoedstoestand stelt u bepaalde vragen aan uw geest en uw geest antwoordt. Het licht breekt door en de werkelijkheid wordt onthuld.
U kunt de naam ‘mens’ niet toepassen op enig wezen dat van het vermogen van meditatie verstoken is. Zonder dit vermogen zou hij slechts een dier zijn – zelfs lager dan een beest.
Door het vermogen van meditatie verkrijgt de mens het eeuwige leven, door dit vermogen ontvangt hij de ademtocht van de Heilige Geest – de gave van de Geest wordt in bespiegeling en meditatie geschonken.
De menselijke geest wordt tijdens meditatie bezield en gesterkt. Hierdoor worden kwesties waarvan de mens niets wist voor zijn blik ontvouwd. Hierdoor ontvangt hij goddelijke inspiratie en hemels voedsel.
Meditatie is de sleutel tot het openen van de deuren der mysteriën. In die toestand keert de mens zich in zichzelf, in die toestand zondert hij zich van alle objecten buiten hem af; in die subjectieve gemoedstemming wordt hij ondergedompeld in de oceaan van geestelijk leven en kan hij de geheimen der dingen ontwarren. Ter illustratie kunt u denken aan een mens die begiftigd is met twee soorten visie. Als het vermogen van inzicht wordt gebruikt, ziet het fysieke gezichtsvermogen niets.
Dit vermogen tot mediteren bevrijdt de mens van zijn dierlijke natuur, hij neemt de realiteit der dingen waar en deze brengt hem in contact met God.
Dit vermogen brengt vanuit het onzichtbare vlak de kunsten en wetenschappen te voorschijn. Door het meditatieve vermogen worden uitvindingen mogelijk gemaakt en worden er kolossale ondernemingen volvoerd; door dit vermogen kunnen regeringen rustig hun werk doen. Door dit vermogen treedt de mens het Koninkrijk Gods binnen.
Sommige gedachten zijn echter van geen nut voor de mens. Ze zijn als golven die zich zonder resultaat bewegen in de zee. Maar als het vermogen om te mediteren is ondergedompeld in het innerlijke licht en zich kenmerkt door goddelijke hoedanigheden, zullen de resultaten worden bekrachtigd.
Het meditatieve vermogen is verwant aan de spiegel. Als men deze voor materiële voorwerpen plaatst, zal hij ze weerspiegelen. Als daarom de menselijke geest wereldse onderwerpen overdenkt, zal hij hierover worden ingelicht.
Maar keert u de spiegel van uw geest hemelwaarts, dan zullen het hemelse gesternte en de stralen van de Zon van Werkelijkheid in uw hart worden weerspiegeld en zullen de deugden van het Koninkrijk worden verworven.
Laten wij dit vermogen daarom op de juiste wijze richten – het naar de hemelse Zon keren en niet naar stoffelijke voorwerpen – zodat wij de geheimen van het Koninkrijk kunnen ontdekken, de allegorieën van de Bijbel en de mysteriën van de geest kunnen begrijpen.
Mogen wij met recht spiegels worden die de hemelse realiteiten weerspiegelen en mogen wij zó zuiver worden dat wij de sterren aan de hemel weerschijnen.
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, nr. 54) [43]
…natuurlijk kunnen en moeten de bahá’ís mediteren over de betekenis van de Geschriften en ernaar streven hun betekenis tot het uiterste te begrijpen. Hier kan geen denkbaar bezwaar tegen zijn. Bepaalde dingen zijn echter, door hun aard, een mysterie voor ons, althans in onze huidige fase van ontwikkeling.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 14 januari 1942, namens hem geschreven aan een gelovige) [44]
Er zijn geen vaste vormen van meditatie voorgeschreven in de leringen, geen plan, als zodanig, voor innerlijke ontplooiing. De vrienden worden aangespoord – nee, bevolen – om te bidden en zij moeten ook mediteren, maar de manier waarop zij dit laatste doen, wordt volledig overgelaten aan eenieder persoonlijk. […]
De inspiratie die door meditatie wordt ontvangen, is van een aard die niet gemeten of bepaald kan worden. God kan, zo Hij dit wenst, onze geest inspireren met zaken waarover wij voordien geen kennis bezaten.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 25 januari 1943, namens hem geschreven aan gelovigen) [45]
De deuren van diepere kennis en inspiratie kunnen door meditatie geopend worden. Wanneer een bahá’í mediteert, dan is hij uiteraard verbonden met de bron. Indien iemand die in God gelooft mediteert, stemt hij zich af op de kracht en genade van God, maar wij kunnen niet zeggen dat de inspiratie die iemand die Bahá’u’lláh niet kent of die niet in God gelooft ontvangt, slechts voorkomt uit zijn eigen ego. Meditatie is heel belangrijk en de Behoeder ziet geen reden waarom de vrienden niet geleerd zou worden om te mediteren, maar zij moeten ervoor waken dat geen bijgelovige of dwaze ideeën binnensluipen.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 19 november 1945, namens hem geschreven aan een gelovige) [46]
Hij denkt dat het verstandiger zou zijn als de bahá’ís de meditaties gebruiken die door Bahá’u’lláh zijn gegeven en niet een bepaalde meditatievorm die door iemand anders wordt aanbevolen, maar de gelovigen moeten in deze details worden vrijgelaten en persoonlijke vrijheid hebben een eigen manier te vinden in hun gebed tot God.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 27 januari 1952, namens hem geschreven aan een gelovige) [47]
Gebed, meditatie en actie
Span u daarom in, dat uw daden dag aan dag mooie gebeden zullen zijn. Keer u tot God en tracht altijd datgene te doen wat juist en hoogstaand is. Verrijk de armen, hef de gevallenen op, troost de bedroefden, breng genezing aan de zieken, stel de angstigen gerust, bevrijd de verdrukten, schenk de moedelozen hoop en geef de behoeftigen onderdak!
(De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, nr. 26) [48]
O dienstmaagd van God! Zing de Woorden van God en, hun betekenis overdenkend, zet ze om in daden! Ik vraag God om u in staat te stellen voor altijd en eeuwig een hoge positie in het Koninkrijk van het Leven te bereiken.
(‘Abdu’l-Bahá, Tablets of Abdul-Baha Abbas, deel 1, blz. 85) [49]
Gebed en meditatie zijn zeer belangrijke factoren voor de verdieping van het geestelijke leven van eenieder, maar deze moeten gepaard gaan met actie en het geven van een voorbeeld, aangezien deze de tastbare resultaten zijn van het voorafgaande. Beide zijn essentieel.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 15 mei 1944, namens hem geschreven aan een gelovige) [50]
De Meester heeft gezegd dat er leiding kwam toen de deuren opengingen nadat we het geprobeerd hadden. Wij kunnen bidden en vragen om alleen Gods wil te doen en zelf ons uiterste best doen. En als we dan ontdekken dat ons plan niet succesvol is, laten wij dan aannemen dat het niet het juiste plan is, althans niet voor dit moment.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 29 oktober 1952, namens hem geschreven aan een gelovige) [51]
Wat er feitelijk gebeurt wanneer iemand bahá’í wordt is dat het zaad van de geest begint te groeien in de menselijke ziel. Dit zaad moet worden besprenkeld door de uitstorting van de Heilige Geest. Deze gaven van de geest worden ontvangen door gebed, meditatie, het bestuderen van de Heilige Uitspraken en dienstbaarheid aan de Zaak van God. De kern van de zaak is dat dienstbaarheid in de Zaak is als de ploeg die de fysieke aarde omploegt wanneer er zaden zijn gezaaid. Het is noodzakelijk dat de grond wordt omgeploegd, zodat deze kan worden verrijkt en daardoor een sterkere groei van het zaad veroorzaakt. Op precies dezelfde manier vindt de ontwikkeling van de geest plaats door het omploegen van de grond van het hart, zodat het een constante weerspiegeling van de Heilige Geest is. Op deze manier groeit de menselijke geest en ontwikkelt zich met grote sprongen.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 6 oktober 1954, namens hem geschreven aan een gelovige) [52]
De vrienden […] dienen zich in gebed en meditatie voor leiding tot God te richten, de Leringen van het Geloof te bestuderen en dan op te staan en te handelen. Gebed, meditatie en studie zonder actie zijn van geen waarde en actie moet worden versterkt door deze andere zaken, die de ziel versterken en de geest voeden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 30 mei 1956, namens hem geschreven aan de Handen van de Zaak in Azië) [53]
De geliefde Behoeder heeft er steeds weer de nadruk op gelegd dat iemand die het Geloof doeltreffend wil onderrichten, het goddelijke Woord diepgaand moet bestuderen, de levengevende wateren in zich moet opnemen en moet proeven van de glorierijke leringen. Vervolgens moet hij mediteren over de betekenis van het Woord en, als hij de geestelijke diepten daarvan heeft gevonden, om leiding en bijstand bidden. Maar het belangrijkste na gebed is actie. Nadat hij heeft gebeden en gemediteerd moet hij opstaan en, volledig op de leiding en bekrachtiging van Bahá’u’lláh vertrouwend, Zijn Geloof onderrichten. Het is van het grootste belang om te volharden in die actie, net zoals wijsheid en stoutmoedigheid nodig zijn voor doeltreffend onderricht. Men moet alles aan dit grootse doel opofferen en dan zullen er overwinningen worden behaald.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 30 mei 1956, namens hem geschreven aan de Handen van de Zaak in de Verenigde Staten) [54]
Onderricht is de bron van goddelijke bekrachtiging. Het is niet voldoende om ijverig om leiding te bidden; dit gebed moet worden gevolgd door meditatie over de beste manier van handelen en vervolgens door de actie zelf. Zelfs als de actie niet onmiddellijk resultaat oplevert, of misschien niet geheel juist is, maakt dat niet zoveel uit, omdat gebeden alleen beantwoord kunnen worden door actie en als die actie verkeerd is, kan God deze methode gebruiken om de juiste weg te tonen. Daarom moeten u en de andere leden van de Raad van […] opstaan en toegewijd de Zaak onderrichten. U zult merken dat u in dit werk geleid en bevestigd zult worden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 22 augustus 1957, namens hem geschreven aan een gelovige) [55]
Verplichte gebeden
Wat betreft uw vermelding van het Verplichte Gebed: waarlijk, eenieder die dit met volledige oprechtheid leest, zal alle geschapen dingen tot zich aantrekken en nieuw leven schenken aan de wereld van het bestaan. Deze dienaar smeekt zijn Heer om Zijn geliefden bij te staan in dat wat hen zal bevrijden van de wisselvalligheden van deze wereld, zijn zorgen, zijn frustraties en zijn duisternis, en hen zal tooien met datgene wat hen onder alle omstandigheden nader tot Hem zal brengen. Hij is waarlijk de Albezittende, de Allerhoogste.
(Bahá’u’lláh, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [56]
De verplichte gebeden zijn bindend, aangezien ze bijdragen tot nederigheid en onderworpenheid door het gelaat tot God te wenden en Hem toewijding te betuigen. Door zo’n gebed blijft de mens in verbinding met God, tracht Hem nabij te komen, spreekt met de ware Geliefde van zijn hart en bereikt een geestelijke staat.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [57]
Weet dat in elk woord en in iedere beweging van het verplichte gebed zinspelingen, mysteriën en een wijsheid verborgen liggen die de mens onmogelijk kan begrijpen en geschriften niet kunnen bevatten.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [58]
Met betrekking tot de vraag die de Raad van Londen u verzocht heeft voor te leggen aan de Behoeder met betrekking tot het reciteren van “Munájáts”: hij wenst dat ik eerst uw aandacht vestig op het feit dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen “Namáz” en “Munáját”. Terwijl de eerstgenoemde specifiek door Bahá’u’lláh is bepaald en verplicht gesteld en, in overeenstemming met Zijn duidelijke aanwijzingen in de Aqdas, in afzondering moet worden gereciteerd, is de laatste niet verplicht en is er ook geen voorgeschreven manier hoe deze te reciteren. Maar hoewel de vrienden dus vrij worden gelaten om hun eigen voorkeur te volgen bij het lezen van de “Munáját”, moeten zij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht nemen, zodat geen enkele manier waarop ze die beoefenen een te rigide karakter krijgt en dus zou uitgroeien tot een regel.
Dit is een punt dat de vrienden altijd in gedachten moeten houden, opdat ze niet afwijken van het duidelijke pad dat is aangegeven door de Leringen.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 25 oktober 1934, namens hem geschreven aan een gelovige) [59]
…de verplichte gebeden hebben door hun eigen karakter een grotere uitwerking en zijn met een grotere kracht begiftigd dan de niet-verplichte gebeden en zijn als zodanig onontbeerlijk.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 4 januari 1936, namens hem geschreven aan een gelovige) [60]
De instructies die bij deze gebeden horen, zoals het wassen van handen en gezicht, van het neerbuigen en het opheffen van de handen, zijn absoluut door Bahá’u’lláh ingesteld en moeten als zodanig volledig en vol vertrouwen door de gelovigen worden uitgevoerd; en in het bijzonder door de bahá’í-jongeren, op wier schouders de belangrijkste verantwoordelijkheid is gelegd om de waarheid te betuigen en de integriteit van de wetten en verordeningen van het Geloof te behouden.
Er zijn drie dagelijkse verplichte gebeden. Het kortste bestaat uit een enkel vers dat eens in de vierentwintig uur in de middag gereciteerd moet worden. Het middellange gebed, dat begint met de woorden: “De Heer getuigt dat er geen andere God is dan Hij”, moet drie keer per dag worden gereciteerd, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. Bij dit gebed behoren bepaalde fysieke handelingen en gebaren. Het lange gebed, dat het meest uitgebreide is van de drie, moet slechts eenmaal in de vierentwintig uur worden gereciteerd, en op een moment dat men zich daartoe genegen voelt.
De gelovige is geheel vrij om een van deze drie gebeden te kiezen, maar is verplicht om een ervan te reciteren in overeenstemming met alle specifieke aanwijzingen die daarbij gegeven zijn.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 10 januari 1936, namens hem geschreven aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten en Canada) [61]
U had gevraagd over het verrichten van verplichte gebeden in de Mashriqu’l-Adhkár. Hij droeg mij op te schrijven: “Het verplichte gebed is niet verboden in de Mashriqu’l-Adhkár, maar de vrienden zijn niet verplicht om het in de tempel op te dragen en zijn dat ook nooit geweest. Het gezamenlijk bidden is verboden, behalve bij het Gebed voor de Doden. Het aanduiden van de plaats en het bepalen van de voorwaarden voor het reciteren van verplichte gebeden in de Mashriqu’l-Adhkár zijn secundaire zaken die moeten worden verwezen naar de Geestelijke Raad van die stad.”
(Shoghi Effendi, uit een brief van 30 januari 1937, namens hem geschreven aan een gelovige) [62]
De Behoeder stelt het bijzonder op prijs dat u Bahá’u’lláh’s bevel inzake het zeggen van de dagelijkse verplichte gebeden, trouw in acht hebt genomen en daardoor zo’n groot voorbeeld bent voor uw mede-bahá’í-jongeren. Deze dagelijkse gebeden zijn begiftigd met een speciale kracht, die alleen degenen die ze regelmatig zeggen naar behoren kunnen waarderen. De vrienden moeten zich daarom beijveren om dagelijks gebruik te maken van deze gebeden, wat hun bijzondere levensomstandigheden ook mogen zijn.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 23 februari 1939, namens hem geschreven aan gelovigen) [63]
Aangaande uw vraag met betrekking tot de drie dagelijkse verplichte gebeden: een bahá’í hoeft ze niet allemaal elke dag te zeggen, maar moet er één kiezen en moet zich ook strikt houden aan alle instructies die Bahá’u’lláh in verband met de manier van bidden heeft geopenbaard, zoals het opheffen van de handen, verschillende kniebuigingen, enzovoort. Degenen die om wat voor reden dan ook, met name wanneer zij fysiek, als gevolg van ziekte of een lichamelijk gebrek, niet in staat zijn om deze voorschriften in acht te nemen, zouden bij voorkeur moeten kiezen voor het korte gebed dat buitengewoon eenvoudig is.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 7 december 1939, namens hem geschreven aan een gelovige) [64]
Hij zou u willen aanraden om alleen het korte verplichte middaggebed te gebruiken. Dit gebed heeft geen kniebuigingen en vereist alleen dat de gelovige zijn gelaat keert naar ‘Akká, waar Bahá’u’lláh begraven ligt. Dit is een lichamelijk symbool voor een innerlijke realiteit; zoals de plant zich keert naar het zonlicht – waarvan ze leven en groei ontvangt – zo keren wij ons hart naar de Manifestatie van God, Bahá’u’lláh, als wij bidden. En wij keren tijdens dit korte gebed ons gelaat naar de plaats op deze aarde waar Zijn stof ligt, als symbool voor de innerlijke houding.
Bahá’u’lláh heeft elk ritueel en elk vorm in Zijn Geloof tot een absoluut minimum beperkt. De weinige vormen die er zijn – zoals de handelingen in de twee langere, dagelijkse verplichte gebeden – zijn slechts symbolen van de innerlijke houding. Hierin ligt een wijsheid en een grote zegening, maar wij kunnen onszelf er niet toe dwingen dit te begrijpen of te voelen en daarom heeft Hij ons tevens het heel kort en eenvoudig gebed gegeven, voor degenen die niet het verlangen voelen de handelingen te verrichten die verbonden zijn met de twee andere gebeden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 24 juni 1949, namens hem geschreven aan een gelovige) [65]
Met betrekking tot de vragen over het juiste gebruik van het lange Verplichte Gebed: alle geschriften van het Geloof kunnen en moeten worden gelezen voor de instructie en inspiratie van de vrienden. Dit omvat ook de specifieke gebeden. Als een gelovige lichamelijk niet in staat is om de kniebuigingen bij één van de gebeden uit te voeren en toch ernaar verlangt om het als een verplicht gebed te zeggen, dan mag hij dat doen. Met lichamelijk onvermogen wordt een echt lichamelijk onvermogen bedoeld, dat een arts als reëel zou erkennen.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 17 februari 1955 oktober 1934, namens hem geschreven aan de Plaatselijke Geestelijke Raad van Los Angeles) [66]
Wij hebben daarom bepaald dat het absoluut noodzakelijk is dat alle gelovigen zich dieper bewust worden van de zegeningen die worden geschonken door die wetten die het godsdienstig leven van ieder individu, en daarmee van de gemeenschap, rechtstreeks voeden. De kern van deze wetten is bij alle bahá’ís bekend, maar om een groter inzicht in het belang ervan te verkrijgen, is het nodig alle goddelijk geopenbaarde aspecten bij de uitvoering ervan in acht te nemen. Dit zijn de wetten betreffende het verplichte gebed, de vasten en het vijfennegentig maal per dag reciteren van de Grootste Naam.
Bahá’u’lláh verzekert ons: “Iemand die noch goede daden noch handelingen van aanbidding verricht, is als een boom die geen vruchten draagt en een daad die geen sporen nalaat. Eenieder die de heilige extase van aanbidding ervaart, zal weigeren zulk een daad of enige loftuiging aan God te verkwanselen voor al wat in de wereld is. Vasten en het verplichte gebed zijn als twee vleugels voor het leven van de mens. Gezegend zij degene die met hulp daarvan opwiekt naar de hemel van de liefde Gods, de Heer aller werelden.”
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, uit een brief van 28 december 1999 aan de bahá’ís van de wereld) [67]
Het devotionele karakter van de gemeenschap
Kom met de grootste vreugde en vriendschap samen en reciteer de verzen die door de barmhartige Heer geopenbaard zijn. Door dit te doen, zullen de deuren naar ware kennis geopend worden voor uw innerlijk wezen. U zult dan uw ziel begiftigd voelen met standvastigheid en uw hart vervuld van stralende vreugde.
(Bahá’u’lláh, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [68]
Gij hebt vragen gesteld over de plaatsen van aanbidding en de reden die daaraan ten grondslag ligt. De wijsheid van het oprichten van dergelijke gebouwen is dat de mensen op een bepaald moment moeten weten dat het tijd is om bij elkaar te komen, dat iedereen zich moet verzamelen en, harmonieus op elkaar afgestemd, gezamenlijk in gebed gaan, met als resultaat dat uit dit samenkomen eenheid en genegenheid zullen groeien en bloeien in het menselijk hart.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 58) [69]
Geprezen zij God, u tweeën hebt de waarheid van uw woorden aangetoond door uw daden en hebt de bevestigingen van de Here God verworven. Iedere dag bij het ochtendgloren brengt gij de bahá’í-kinderen bij elkaar en leert hen de smeekbeden en de gebeden. Dit is een zeer prijzenswaardige daad en brengt vreugde in het kinderhart: dat zij elke morgen hun gelaat naar het Koninkrijk dienen te keren en melding te maken van de Heer en Zijn Naam te prijzen en met de lieflijkste stemmen de gebeden te zingen en te reciteren.
Deze kinderen zijn net als jonge plantjes en hun de gebeden leren is hetzelfde als de regen op hen neer te laten komen, zodat zij teder en fris mogen opgroeien en de zachte bries van de liefde van God over hen mag waaien, waardoor zij zullen beven van vreugde.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 115) [70]
Voorzeker, de hoofdoorzaak van het nu woekerende kwaad in de samenleving is het gebrek aan spiritualiteit. De materialistische beschaving van onze tijd heeft zoveel energie en interesse aan de mensheid onttrokken dat de mensen in het algemeen niet langer de noodzaak voelen zich te verheffen boven de krachten en omstandigheden van hun dagelijkse materiële bestaan. Er is onvoldoende vraag naar datgene wat wij geestelijk zouden moeten noemen om deze te kunnen onderscheiden van de behoeften en vereisten van ons fysieke bestaan. De wereldcrisis die de mensheid teistert heeft daarom in essentie een geestelijke oorzaak. De geest van de tijd is over het algemeen areligieus. De kijk die de mens op het leven heeft is te grof en materialistisch om hem in staat te stellen zichzelf te verheffen tot de hogere rijken van de geest.
Het is deze zo bedroevend ziekelijke toestand, waarin de samenleving is gezonken, die religie tracht te verbeteren en te hervormen. Want de kern van religieus geloof is dat mystieke gevoel dat de mens met God verbindt. Deze staat van geestelijke verbinding kan tot stand komen en gehandhaafd worden door middel van meditatie en gebed. En om deze reden heeft Bahá’u’lláh zo sterk het belang van aanbidding benadrukt. Het is niet voldoende dat een gelovige de leringen slechts accepteert en ze in acht neemt. Hij moet bovendien het gevoel van vergeestelijking aankweken en dit kan hij hoofdzakelijk bereiken door middel van gebed. Het Bahá’í-geloof is, net als alle andere goddelijke religies, in zijn fundament mystiek van aard. Het voornaamste doel ervan is de ontwikkeling van het individu en de samenleving door het verwerven van geestelijke deugden en vermogens. De ziel van de mens moet eerst gevoed worden. En gebed kan het beste in dit geestelijke voedsel voorzien. Wetten en instellingen, zoals Bahá’u’lláh die beschouwt, kunnen alleen werkelijk effectief worden, wanneer ons innerlijke geestelijk leven vervolmaakt en omgevormd is. Anders zal religie ontaarden in niets anders dan een organisatie en verworden tot een dood ding.
De gelovigen, en speciaal de jongeren, moeten zich daarom volledig de noodzaak van gebed realiseren. Want gebed is absoluut onmisbaar voor hun innerlijke geestelijke ontwikkeling en dit is, zoals reeds gezegd, het ware fundament en het doel van de religie van God.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 8 december 1935, namens hem geschreven aan een gelovige) [71]
…het bloeien van de gemeenschap, vooral op lokaal niveau, vereist een aanzienlijke versterking van gedragspatronen… Het brengt het in de praktijk brengen van gemeenschappelijke aanbidding van God met zich mee. Het is daarom essentieel voor het geestelijke leven van de gemeenschap om regelmatig devotionele bijeenkomsten te houden in plaatselijke bahá’í-centra, waar die beschikbaar zijn, of ergens anders, zoals in huizen van de gelovigen.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, Riḍvánboodschap 1996 aan de bahá’ís van de wereld) [72]
De geestelijke groei die wordt voortgebracht door individuele toewijding, wordt versterkt door het liefdevol met elkaar verkeren van de vrienden in elke plaats, door gemeenschappelijke aanbidding en door dienstbaar te zijn aan het Geloof en onze medemensen. Deze gezamenlijke aspecten van het godvruchtig leven horen bij de wet van de Mashriqu’l-Adhkár die in de Kitáb-i-Aqdas staat… Dit aspect van het bahá’í-leven komt tot uiting in het regelmatig houden van openbare erediensten en de betrokkenheid van bahá’í-gemeenschappen bij humanitaire projecten. Dit is een volgende stap in de invoering van Gods wet.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, 28 december 1999 aan de bahá’ís van de wereld) [73]
Duizenden en duizenden, de diversiteit van de gehele mensenfamilie omvattend, zijn bezig met de systematische studie van het Scheppende Woord in een ambiance die tegelijkertijd serieus en verheffend is. Terwijl zij zich door een proces van actie, reflectie en consultatie inspannen om de aldus verworven inzichten toe te passen, zien zij hun vermogen om de Zaak te dienen naar nieuwe hoogten stijgen. Gehoor gevend aan het diepste verlangen van elk hart om met zijn Maker in verbinding te staan verrichten zij daden van gezamenlijke aanbidding op uiteenlopende locaties, verenigen zich met anderen in gebed, wekken geestelijke ontvankelijkheid en scheppen een levenspatroon dat zich onderscheidt door zijn devotionele karakter.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, Riḍvánboodschap 2008 aan de bahá’ís van de wereld) [74]
Wij hebben de bahá’ís opgeroepen om in hun inspanningen voor gemeenschapsopbouw de schepping te zien van een patroon van hoe de samenleving kan zijn… Van wezenlijk belang voor dat patroon is de gebedssamenkomst – een gemeenschappelijk aspect van het godvruchtig leven en een dimensie van het begrip van de Mashriqu’l-Adhkár – die uw gemeenschap een prachtige kans biedt om niet slechts de Almachtige te aanbidden en Zijn zegeningen te vragen in uw eigen leven, maar om uw medeburgers de geestelijke kracht van gebed aan te reiken, om voor hen de zuiverheid van aanbidding te herstellen, in hun hart geloof in de bevestigingen van God te wekken en om in hen, niet minder dan in uzelf, de geestdrift te sterken om de natie en de mensheid te dienen en constructieve veerkracht te tonen op het pad van rechtvaardigheid.
Geliefde vrienden: aan gebed gewijde samenkomsten overal in uw gezegende land, in elke buurt en stad, elk dorp en gehucht, en de toenemende toegankelijkheid tot bahá’í-gebeden die uw landgenoten verwerven, bieden uw gemeenschap de mogelijkheid om het licht van eenheid te laten schijnen over de verzamelde mensheid en bij te dragen aan de inspanningen van uw medegelovigen overal ter wereld. Plant dan de zaden van de toekomstige Mashriqu’l-Adhkárs ten voordele van allen en ontsteek talloze lichtbakens tegen het mistroostige duister van haat en onrechtvaardigheid.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, 18 december 2014 aan de bahá’ís van Iran) [75]
Door het systematisch werken aan het Plan in al zijn dimensies ontstaat een patroon van gezamenlijke inspanning dat niet alleen wordt gekenmerkt door toewijding aan dienstbaarheid maar ook door de aantrekkingskracht van aanbidding. De intensivering van activiteit die de komende vijf jaar nodig is zal het devotionele leven verrijken, dat diegenen die schouder aan schouder dienstbaar zijn in clusters over de hele wereld met elkaar delen. Dit verrijkingsproces is al ver gevorderd; zie hoe bijvoorbeeld bijeenkomsten voor aanbidding reeds geïntegreerd zijn in de kern van het gemeenschapsleven. Gebedsbijeenkomsten zijn gelegenheden waarbij iedere ziel kan aansluiten, de hemelse geuren kan inademen, de zoetheid van gebed kan ervaren, het Scheppende Woord kan overdenken, weggevoerd kan worden op de vleugels van de geest, en met de enig Geliefde kan verkeren. Er ontstaat een gevoel van kameraadschap en van een gezamenlijk doel, in het bijzonder bij de geestelijk verheven gesprekken die op zulke momenten als vanzelf ontstaan en waarmee “de stad van ‘s mensen hart” geopend kan worden. Als men waar dan ook een bijeenkomst voor aanbidding belegt, waarbij volwassenen en kinderen van alle achtergronden welkom zijn, wordt de geest van de Mashriqu’l-Adhkár op die plek opgeroepen. Het versterken van het devotionele karakter van een gemeenschap heeft ook een effect op het Negentiendaagsfeest en is voelbaar bij andere gelegenheden waar de vrienden samenkomen.
(Het Universele Huis van Gerechtigheid, 29 december 2015 aan de Conferentie van de Colleges van Raadgevers) [76]
Nadere beschouwingen
Gebed en genezing
Merk op hoe, tijdens uw smeekbedes aan God en het reciteren van: “Uw Naam is mijn genezing”, uw hart wordt verblijd, uw ziel verrukt door de geest van de liefde Gods en uw verstand tot het Koninkrijk Gods wordt aangetrokken! Door deze aantrekkingen nemen het vermogen en de bekwaamheden van de mens toe. Wanneer het vat vergroot wordt, kan het meer water bevatten en wanneer de dorst toeneemt, smaakt de genade uit de wolken zoet. Dit is voor de mens het mysterie van zijn smeekbede en de wijsheid van het kenbaar maken van zijn verlangens.
(Woorden van ‘Abdu’l-Bahá, aangehaald in Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk van J.E. Esslemont, blz. 106, herziene vertaling) [77]
O gij dienares van God! Gebeden zijn middels de universele Manifestaties van God geschonken. Niettemin is het zo dat voor mensen, als ze materiële zaken willen verkrijgen en daarom smeken en nederig om Gods hulp vragen – zelfs als het achteloze mensen betreft – ook hun gebed in een bepaalde zin verhoord wordt. […]
O gij dienares van God! De geopenbaarde gebeden waarin gevraagd wordt om genezing hebben zowel betrekking op lichamelijk als op geestelijk herstel. Bidt deze gebeden daarom voor het welzijn van én de ziel én het lichaam. Als genezing heilzaam is voor de patiënt, zal deze zeker worden verleend; maar aangezien voor sommige zieke mensen herstel juist tot weer andere aandoeningen zou leiden, laat wijsheid het verhoren van dit gebed niet toe.
O gij dienares van God! De kracht van de Heilige Geest geneest zowel geestelijke als lichamelijke aandoeningen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, nr. 139) [78]
Geest heeft invloed; gebed heeft een geestelijk effect. Daarom bidden wij: “O God! Genees deze zieke!” Opdat God wellicht antwoordt. Maakt het uit wie er bidt? God zal het gebed van elke dienaar verhoren als dat gebed dringend is. Zijn barmhartigheid is onmetelijk, onbegrensd. Hij verhoort de gebeden van al zijn dienaren. Hij verhoort het gebed van deze plant. De plant bidt mogelijk: “O God! Stuur mij regen!” God verhoort het gebed, en de plant groeit. God zal iedereen antwoorden.
(The Promulgation of Universal Peace: Talks Delivered by ‘Abdu’l-Bahá during His Visit to the United States and Canada in 1912), blz. 345) [79]
Uiteindelijk is het de voor ons bestemde wil van God, die zal bepalen, maar we zijn ervan verzekerd dat gebed voor de zieken effectief is en vaak wordt beantwoord. Het kan enige tijd duren, maar we moeten vertrouwen hebben.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 8 november 1931, namens hem geschreven aan een gelovige) [80]
Hij is verheugd te horen dat u nu volledig hersteld bent en weer actief in uw belangrijke werk voor de Zaak. U moet echter uw gezondheid niet verwaarlozen, maar deze beschouwen als het middel dat u in staat stelt dienstbaar te zijn. Het lichaam is als een paard dat de persoonlijkheid en de geest draagt en moet als zodanig goed worden verzorgd, zodat het zijn werk kan doen! U moet zeker uw zenuwen beschermen en uzelf ertoe dwingen om de tijd te nemen, niet alleen voor gebed en meditatie, maar ook voor werkelijke rust en ontspanning. Wij hoeven niet uren achtereen te bidden en te mediteren om spiritueel te worden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 23 november 1947, namens hem geschreven aan een gelovige) [81]
De Behoeder is blij om te horen dat de gebeden van de vrienden zo’n heilzaam effect hadden op de genezing van de heer […]. Gebed is een ladder waarop de ziel naar de hemel opstijgt. Het is de verbinding met de geestelijke rijken en wanneer het met echte toewijding wordt gezegd, schenkt het geestelijke kracht aan de hulp en bijstand van de gelovigen in deze wereld.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 28 maart 1953, namens hem geschreven aan een gelovige) [82]
Het belang van het uit het hoofd leren
We moeten de Verborgen Woorden uit ons hoofd leren, de aansporingen van de Onvergelijkelijke Heer volgen, en ons gedragen op een manier die past bij onze dienstbaarheid aan de drempel van de ene ware God.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [83]
Wanneer uw hart volledig is aangetrokken tot de ene ware God, zult u goddelijke kennis verwerven, zult u aandacht krijgen voor de bewijzen en getuigenissen en zult u de blijde tijding over de Manifestatie van de Schoonheid van de Albarmhartige uit het hoofd willen leren, zoals vermeld is in de hemelse Geschriften. Dan zult u aanschouwen hoe wonderbaarlijk Zijn bevestigingen zijn en hoe genadig Zijn bijstand is.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [84]
De Behoeder was heel blij dat u al begonnen bent om enkele bahá’í-boeken te lezen en raadt u vooral aan ernaar te streven bepaalde passages uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, en in het bijzonder enkele van zijn gebeden, uit het hoofd te leren. Deze training zou ongetwijfeld een enorme hulp voor u zijn bij uw toekomstige studies van de Zaak en zou ook dienen om uw eigen geestelijk leven op dit moment aanzienlijk te verdiepen en te verrijken.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 10 april 1939, namens hem geschreven aan een gelovige) [85]
Het Voorwerp van onze aanbidding
Het zou beter zijn als wij tijdens het bidden onze gedachten op de Manifestatie richten, aangezien H ij in de andere wereld ons middel van contact met de Almachtige blijft vormen. Wij kunnen echter rechtstreeks tot God Zelf bidden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 27 april 1937, namens hem geschreven aan de Nationale Geestelijke Raad van India en Birma) [86]
U heeft gevraagd of onze gebeden verder gaan dan Bahá’u’lláh. Het hangt er helemaal vanaf of wij rechtstreeks tot Hem of via Hem tot God bidden. Wij kunnen beide doen en we kunnen ook direct tot God bidden, maar onze gebeden zullen zeker effectiever en meer verlichtend zijn als ze tot Hem worden gericht via Zijn Manifestatie, Bahá’u’lláh.
In geen geval kunnen we echter, terwijl we de gebeden herhalen, de naam Bahá’u’lláh invoegen waar het woord “God” wordt gebruikt. Dit zou neerkomen op godslastering.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 14 oktober 1937, namens hem geschreven aan een gelovige) [87]
Met betrekking tot uw vraag: wij moeten niet rigide zijn aangaande bidden; het is aan geen regels gebonden. De voornaamste zaak is dat wij moeten aanvangen met het juiste begrip van God, de Manifestatie, de Meester en de Behoeder. Wij kunnen ons in gedachten tot ieder van hen richten als we bidden. U kunt bijvoorbeeld Bahá’u’lláh om iets vragen of, aan Hem denkend, God erom vragen. Hetzelfde is van toepassing op de Meester of de Behoeder. U kunt zich in gedachten tot ieder van hen keren en dan hun voorspraak vragen of direct tot God bidden. Zolang u hun rangen niet verwart en hen allen gelijkstelt, maakt het weinig uit op welke wijze u uw gedachten richt.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 24 juli 1946, namens hem geschreven aan een gelovige) [88]
Wanneer u het nodig acht om u iemand voor de geest te halen wanneer u bidt, dan kunt u aan de Meester denken. Door Hem kunt u zich tot Bahá’u’lláh richten. Probeer geleidelijk aan te denken aan de eigenschappen van de Manifestatie en op deze manier zal een mentaal beeld vervagen, want uiteindelijk is het niet het lichaam waar het om gaat. Zijn Geest is er en dit is het essentiële, eeuwigdurende element.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 31 januari 1949, namens hem geschreven aan een gelovige) [89]
…de Geest van God bereikt ons door de Zielen van de Manifestaties. We moeten leren communiceren met Hun Zielen en het lijkt erop dat dit is wat de martelaren hebben gedaan en wat hen zo’n vreugdevolle verrukking bracht dat het leven niets meer betekende. Dit is de ware mystiek en de geheime, innerlijke betekenis van het leven, waar de mensheid op dit moment zo ver van afgedwaald is.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 28 juli 1950, namens hem geschreven aan de Plaatselijke Geestelijke Raad van Manchester, Engeland) [90]
Wat uw vraag betreft: Bahá’u’lláh is natuurlijk niet God en niet de Schepper; maar door Hem kunnen wij God kennen en vanwege deze positie van Goddelijke Tussenpersoon is Hij (of de andere Profeten), in zekere zin, alles wat wij ooit kunnen weten over die Oneindige Essentie, die God is. Daarom richten we ons in gebed en gedachte tot Hem, of door Hem naar die Oneindige Essentie achter en voorbij Hem.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 4 juni 1951, namens hem geschreven aan gelovigen) [91]
Wij moeten niet tot de Behoeder bidden zoals we tot God bidden; tot wie we ons dan ook wenden wanneer we bidden, we moeten het juiste begrip hebben van de rang van die persoon: Bahá’u’lláh als de Allerhoogste Manifestatie van God, de Meester als de Volmaakte Mens, het Middelpunt van het Verbond, de Behoeder zoals zijn functies gedefinieerd zijn in het Testament van de Meester. De vrienden hoeven alleen de Geschriften te lezen; alle antwoorden zitten daarin; we hebben in dit Geloof geen priesters die voor ons interpreteren of ons van antwoorden voorzien.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 23 april 1957, namens hem geschreven aan een gelovige) [92]
Aanvullende teksten
Reken hem dan, o mijn God, tot degenen die niets hebben toegestaan om hen ervan af te houden om Uw schoonheid te aanschouwen, of om te mediteren over de wonderbaarlijke bewijzen van Uw eeuwige handwerk, opdat hij met niemand anders dan U omgang mag hebben en zich tot niemand zal keren behalve tot U en in wat door u is geschapen in de koninkrijken van de aarde en de hemel niets te ontdekken dan Uw wonderbaarlijke schoonheid en de openbaring van de pracht van Uw aangezicht, en zo ondergedompeld te zijn in de golvende oceanen van Uw overheersende voorzienigheid en de aanzwellende zeeën van Uw heilige eenheid, dat hij elke vermelding zal vergeten behalve de vermelding van Uw alles overtreffende één-zijn, en de sporen van alle kwade suggesties uit zijn ziel verbannen, o Gij in Wiens handen de koninkrijken van alle namen en hoedanigheden zijn!
(Prayers and Meditations by Bahá’u’lláh, CLXXXIV/184) [93]
Onderricht uw kinderen zodat zij de goddelijke verzen elke morgen en avond zullen bestuderen. God heeft elke vader voorgeschreven om zijn kinderen, zowel jongens als meisjes, te onderwijzen in de wetenschappen en in ethiek, in ambachten en in beroepen.
(Bahá’u’lláh, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [94]
Aanbid God op zulk een wijze dat, indien uw aanbidding u tot het vuur zou leiden, er geen verandering in uw verering gebracht zou worden, ook niet als uw beloning het paradijs zou zijn. Zo, en alleen zo, moet de aanbidding zijn die de ene ware God past. Als gij Hem uit angst aanbidt, zou dit niet passend zijn in het geheiligde Hof van Zijn tegenwoordigheid en zou dit niet beschouwd kunnen worden als een handeling die gij opdraagt aan het Een-zijn van Zijn Wezen. Of indien gij uw blik naar het paradijs richt en Hem aanbidt, terwijl gij zulk een hoop koestert, dan zoudt gij Gods schepping op één lijn stellen met Hem, niettegenstaande het feit dat door mensen naar het paradijs wordt verlangd.
(Selections from the Writings of the Báb, blz. 77-78) [95]
Het betaamt de dienaar na elk gebed God te smeken zijn ouders barmhartigheid te verlenen en vergeving te schenken. Daarop zal Gods roep aangeheven worden: “Dat wat gij voor uw ouders hebt gevraagd zal duizenden malen uw beloning zijn!” Gezegend is hij die zijn ouders gedenkt, wanneer hij tot God bidt. Er is waarlijk geen God buiten Hem, de Machtige de Welbeminde.
(Selections from the Writings of the Báb, blz. 94) [96]
O Heer! Gij aanvaardt in deze Allergrootste Beschikking de voorspraak van kinderen in naam van hun ouders. Dit is één van de speciale, oneindige gunsten van deze Beschikking. O Gij vriendelijk Heer, aanvaard daarom het verzoek van deze dienaar van U aan de drempel van Uw enig-zijn en dompel zijn vader in de oceaan van Uw genade, want zijn zoon is opgestaan om U te dienen en spant zich te allen tijde in op het pad van Uw liefde. Waarlijk, Gij zijt de Gever, de Vergevende en de Vriendelijke!
(‘Abdu’l-Bahá, in Bahá’í-gebeden, nr. 74) [97]
U hebt vragen gesteld over materiële middelen en gebed. Gebed is als de geest en materiële middelen zijn als de menselijke hand. De geest handelt met behulp van de hand. Alhoewel de ene ware God de Alvoorziener is, is het de aarde die het middel is om in ons onderhoud te voorzien. “De hemel voorziet in uw onderhoud”, maar wanneer voedsel wordt verordend, komt het beschikbaar, wat de middelen ook mogen zijn. Als de mens weigert materiële middelen te gebruiken, dan is hij als een dorstige die poogt zijn dorst te lessen met andere middelen dan water of andere soorten vocht. De Almachtige Heer is de schenker van water en de maker ervan en Hij heeft beschikt dat het gebruikt moet worden om de dorst van mensen te lessen, maar het gebruik ervan is afhankelijk van Zijn Wil. Als het niet overeenkomstig Zijn Wil zou zijn, dan wordt de mens gekweld met een dorst die de oceanen niet kunnen lessen.
(‘Abdu’l-Bahá, uit een niet-gepubliceerde Tafel) [98]
Met betrekking tot uw vraag over de waarde van intuïtie als een bron van leiding voor het individu: onvoorwaardelijk vertrouwen in onze intuïtieve vermogens is onverstandig, maar door dagelijks gebeden te zeggen en door voortdurende inspanning kan men, hoewel niet altijd en volledig, intuïtief Gods wil ontdekken. In geen geval echter kan iemand er absoluut zeker van zijn dat hij Gods wil herkent door gebruik te maken van zijn intuïtie. Het gebeurt vaak dat dit laatste resulteert in een volledig verkeerde voorstelling van de waarheid en zodoende een bron van fouten wordt in plaats van een bron van leiding.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 29 oktober 1938, namens hem geschreven aan een gelovige) [99]
De Behoeder vindt dat het beter is dat óf de moeders van de bahá’í-kinderen óf een comité, waaraan uw Raad de taak misschien kan delegeren, passages uit de Heilige Woorden kiezen die door de kinderen gebruikt kunnen worden, in plaats van iets dat zelf bedacht is. Natuurlijk kan men geheel spontaan bidden, maar veel uitspraken en gedachten van een gewijd karakter die in de Bahá’í-geschriften zijn samengebracht, zijn gemakkelijk te begrijpen, en het geopenbaarde Woord is met een eigen kracht begiftigd.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 8 augustus 1942, namens hem geschreven aan de Nationale Geestelijke Raad van de Britse Eilanden, gepubliceerd in The Unfolding Destiny of the British Bahá’í Community, blz. 154) [100]
Overal ter wereld, zowel binnen als buiten het Geloof, bestaat een grote behoefte aan ware geestelijke bewustwording om het leven van de mensen te doordrenken en inhoud te geven. Geen enkele bestuurlijke werkwijze of het naleven van regels kan de plaats innemen van dit kenmerk van de ziel, deze geestelijke levenshouding die de essentie is van de mens.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 25 april 1945, namens hem geschreven aan een gelovige) [101]
…en daar de Zaak leden van alle rassen en godsdiensten omarmt, moeten we voorzichtig zijn en niet de gewoonten van onze voorgaande geloven erin introduceren. Bahá’ú’lláh heeft ons de verplichte gebeden gegeven, alsmede gebeden voor het slapen gaan, voor reizigers, etc. Wij moeten niet een nieuw stel gebeden introduceren die Hij niet heeft gespecificeerd, terwijl Hij ons er al zo veel gegeven heeft, voor zo veel gelegenheden.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 27 september 1947, namens hem geschreven aan een gelovige) [102]
Hij geeft u in overweging om, naast uw gebruikelijke onderrichtswerk aldaar, er een speciaal punt van te maken om niet alleen vurig te bidden voor succes in het algemeen, maar ook dat God u die mensen mag sturen wiens ziel er klaar voor is. Zulke mensen zijn er in elke stad maar om hen te vinden en op de juiste manier contact te maken is niet gemakkelijk.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 18 april 1950, namens hem geschreven aan de Plaatselijke Geestelijke Raad van Punta Arenas, Chili) [103]
Met betrekking tot uw vraag over het gebed en het feit dat sommige van onze problemen niet worden opgelost door gebed, moeten we ons altijd realiseren dat het leven ons in vele situaties brengt, waarvan sommige tests zijn van God om onze karakters te trainen, waarvan sommige toevallig zijn omdat we leven in de wereld van de natuur en onderhevig zijn aan gebeurtenissen zoals dood, ziekte, enzovoort, en sommige daarvan roepen we over onszelf af door dwaasheid, egoïsme of een ander menselijk kenmerk van zwakte.
Het is niet juist om te zeggen dat, omdat een geliefde sterft, of niet genezen is van een ziekte, of dat een probleem niet is opgelost, God ons gebed niet heeft beantwoord, of dat we niet tot Hem hebben gebeden op een manier waardoor we een gunstig antwoord zouden ontvangen. Misschien was hetgeen waar we voor hebben gebeden niet de Wil van God of was het resultaat van een ongeluk en veroorzaakte het een onherroepelijk gevolg, zoals dood of ziekte of faillissement, enzovoort.
Zoals u zegt, geloven de bahá’ís soms dat ze de Wil van God uitvoeren en toch zien we dat de resultaten erg slecht zijn; we moeten daarom aannemen dat ze zichzelf misleidden door te geloven dat hun beslissing en gedrag overeenkwam met Zijn Wil. Waar het allemaal op neerkomt is dit, dat we God moeten smeken, maar altijd met het voorbehoud dat we onze wil onderwerpen aan Zijn Wil. We moeten ook voldoen aan de Wetten van Zijn Leringen, want hoe meer we dit doen, hoe meer we voorbeeldige gelovigen zijn, des te zekerder zullen we zijn om een grotere mate van Zijn leiding te ontvangen.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 18 maart 1951, namens hem geschreven aan een gelovige) [104]
De Behoeder zal bidden voor het verlevendigen van uw zielen, het doen ontvouwen van de goddelijke mysteriën en de zegeningen van de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest die nieuw leven geeft en dit kan vandaag de dag in overvloed worden gevonden in de Geschriften van Bahá’u’lláh. Zijn Woorden en Leringen zijn het Water des Levens en het voedsel voor geestelijke groei. Daarom moet u het Woord aandachtig bestuderen, mediteren over de betekenis ervan en, na geraakt te zijn door de geest ervan, uw eigen geest en hart verenigen met de sfeer ervan, dan zal de weg duidelijk worden en zullen de deuren worden geopend.
(Shoghi Effendi, uit een brief van 11 juni 1956, namens hem geschreven aan een bahá’í-studiegroep in Columbus, Ohio) [105]
Literatuuropgave
‘Abdu’l-Bahá De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1984.
‘Abdu’l-Bahá Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1997.
‘Abdu’l-Bahá Tablets of Abdul-Baha Abbas, Bahá’í Publishing Committee, New York, 1909, 1915, 1916.
‘Abdu’l-Bahá The Promulgation of Universal Peace: Talks Delivered by ‘Abdu’l-Bahá during His Visit to The United States and Canada in 1912, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1982.
Bahá’u’lláh Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1979.
Bahá’u’lláh De Kitáb-i-Aqdas, Het Heiligste Boek, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1997.
Bahá’u’lláh De Verborgen Woorden, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1995.
Bahá’u’lláh Prayers and Meditations, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 2008.
De Báb Selections from the Writings of The Báb, Bahá’í World Centre, Haifa, 1976.
Esslemont, J.E. Bahá’u’lláh en Het Nieuwe Tijdperk, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 2010.
Shoghi Effendi The Unfolding Destiny of the British Bahá’í Community. Bahá’í Publishing Trust, Londen, 1981.
bundel Bahá’í-gebeden, Bahá’í Uitgeverij Nederland, digitale uitgave 2020.