HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
25 maart 2007

Aan de bahá’ís van de wereld

Geliefde bahá’í-vrienden,

1. Een van de tekenen dat de maatschappij in alle delen van de wereld ineenstort, is de uitholling van het vertrouwen en de samenwerking tussen het individu en de bestuurlijke instellingen. In veel naties is het verkiezingsproces in diskrediet gebracht door endemische corruptie. Het toenemende wantrouwen jegens een zo wezenlijk proces wordt in de hand gewerkt door de invloed die over ruime fondsen beschikkende belangengroepen op de verkiezingsuitslag uitoefenen, door de beperking van de keuzevrijheid die inherent is aan het partijenstelsel, en door de vertekening van het publieke imago van de kandidaten door de partijdigheid die in de media tot uitdrukking wordt gebracht. Dit heeft ook apathie, vervreemding en desillusie tot gevolg, evenals toenemende wanhoop door de onwaarschijnlijkheid dat de bekwaamste burgers naar voren zullen komen om de talrijke problemen van een gebrekkige maatschappelijke orde aan te pakken. Overal wordt het verlangen zichtbaar naar instellingen die gerechtigheid doen geschieden, onderdrukking uitbannen en een duurzame eenheid tussen de uiteenlopende onderdelen van de maatschappij bevorderen.

2. De Wereldorde van Bahá’u’lláh is het van Godswege beschikte stelsel waar naties en volkeren zo wanhopig naar zoeken. Deze Orde, door de Báb begroet in de Perzische Bayán en waarvan de grondkenmerken door Bahá’u’lláh Zelf zijn voorgeschreven, heeft in de geschiedenis van de mens geen precedent, zowel vanwege de standaard van rechtvaardigheid en de betrokkenheid bij de praktische verwezenlijking van de eenheid van de mensheid, als vanwege het vermogen om verandering te stimuleren en wereldbeschaving te bevorderen. Deze Orde voorziet in de middelen waarmee de Goddelijke Wil het pad van menselijke vooruitgang verlicht en de uiteindelijke vestiging van het Koninkrijk van God op aarde begeleidt.

3. Op de hele planeet zetten toegewijde volgelingen van Bahá’u’lláh zich in om het Bahá’í-bestuursstelsel, door de Behoeder beschreven als “niet slechts … de kern maar als het patroon zelf van de nieuwe Wereldorde”, verder te ontwikkelen en zo het fundament te leggen voor een wereldbeschaving die bestemd is in de komende eeuwen haar oogverblindende glans ten toon te spreiden. Zij doen dat ondanks de toestand van oproer en wanorde waarop Bahá’u’lláh zinspeelde toen Hij bevestigde dat “het evenwicht in de wereld is verstoord door de vibrerende invloed van deze grootste, deze nieuwe Wereldorde. In het geregelde leven van de mensheid is een ommekeer teweeggebracht door de werking van dit unieke, dit wonderbaarlijke Stelsel – welks gelijke het oog der stervelingen nimmer heeft aanschouwd.”

4. Nu de eensgezinde, mondiale inspanning voor de bevordering van het proces van toetreding in troepen door het uitvoeren van de bepalingen van het Vijfjarenplan aan stootkracht wint, is het de juiste tijd dat de gelovigen overal meer aandacht schenken aan het versterken van het proces waardoor raden, nationaal en plaatselijk, worden gekozen. De wijze van deelname aan deze verkiezingen door alle volwassen leden van de gemeenschap is een bijzonder kenmerk van het Stelsel van Bahá’u’lláh; want het is een heilige plicht die aan elke bahá’í het grote voorrecht verleent om, als een verantwoordelijk burger van de nieuwe wereld die in het leven wordt geroepen, de samenstelling te kiezen van de instellingen die gezag hebben over het functioneren van de bahá’í-gemeenschap. Op dit punt is onverschilligheid en nalatigheid van de kant van elke gelovige vreemd aan de geest van de Zaak. De vrienden moeten voortdurend trachten te vermijden dat ze besmet raken met deze destructieve houding, die zoveel schade heeft toegebracht aan de integriteit en het gezag van de instellingen van een in verval rakende wereldorde.

5. Bij het beschrijven van bahá’í-verkiezingen maakte Shoghi Effendi in een namens hem geschreven brief duidelijk dat “een van de belangrijke doelen van de procedures en methoden van de bahá’í-verkiezing inderdaad is dat elke gelovige verantwoordelijkheidsbesef ontwikkelt. Doordat de nadruk ligt op het behoud van zijn volledige vrijheid in de verkiezingen, leggen deze hem de verantwoordelijkheid op om een actief en goed geïnformeerd lid te worden van de bahá’í-gemeenschap waarin hij woont.”

6. De wijze waarop de kiezer gebruikmaakt van het recht en het voorrecht om zijn stem uit te brengen is daarom van grote betekenis. De instructies van Shoghi Effendi in deze passage maken verder duidelijk dat het “om op het tijdstip van de verkiezing een wijze keuze te kunnen maken, nodig is dat hij in nauw en voortdurend contact staat met alle plaatselijke activiteiten op het gebied van onderricht, bestuur of anderszins, en dat hij volledig en van harte deelneemt aan de aangelegenheden van zowel de plaatselijke als de nationale comités en raden in zijn land. Alleen op deze wijze kan een gelovige een waarachtig maatschappelijk bewustzijn en een ware verantwoordelijkheidszin ontwikkelen in kwesties die de belangen van de Zaak aangaan. Het gemeenschapsleven van de bahá’ís verplicht zo elke oprechte en trouwe gelovige ertoe een intelligente, goed geïnformeerde en verantwoordelijke kiezer te worden, en schenkt hem ook de gelegenheid zichzelf tot een dergelijk niveau te ontwikkelen.”

7. Hoewel er in verband met bahá’í-verkiezingen geen personen genoemd moeten worden, is het heel goed dat gelovigen de vereisten en kwalificaties voor het lidmaatschap van de te verkiezen instelling bespreken. Shoghi Effendi biedt een duidelijke leidraad op dit punt: “Ik ben van mening dat het verwijzen naar personen voor de verkiezing aanleiding zou geven tot misverstanden en meningsverschillen. Wat de vrienden moeten doen is elkaar goed leren kennen, standpunten met elkaar uitwisselen, vrijelijk met elkaar omgaan en onderling de vereisten en kwalificaties voor een dergelijk lidmaatschap bespreken zonder naar bepaalde personen te verwijzen of hen, direct of indirect, naar voren te brengen.” Tot de “vereiste eigenschappen” die door de Behoeder precies omschreven worden, behoren “onbetwistbare loyaliteit, onbaatzuchtige toewijding, een goed geoefend verstand, erkende bekwaamheid en rijpe ervaring”. Met een beter besef van de taken die door het gekozen lichaam moeten worden uitgevoerd, kan de gelovige op de juiste manier beoordelen op wie er een stem uitgebracht moet worden. Er moet een keuze gemaakt worden uit de groep mensen die naar de mening van de kiezer geschikt zijn om te dienen, waarbij andere factoren zoals leeftijdspreiding, verscheidenheid en geslacht goed overwogen worden. De kiezer moet zijn keuze maken nadat hij er, voorafgaand aan de verkiezing, een langere periode over heeft nagedacht.

8. Wanneer de gelovigen opgeroepen worden om hun stem uit te brengen in een bahá’í-verkiezing, moeten zij zich ervan bewust zijn dat ze een heilige taak uitvoeren die in deze Beschikking uniek is. Zij moeten deze plicht met een devote houding benaderen en goddelijke leiding en bekrachtiging zoeken. Zoals Shoghi Effendi heeft aangeraden; “zij moeten zich geheel tot God wenden en met zuivere beweegredenen, een onafhankelijke geest en een godvruchtig hart aan de verkiezingen deelnemen.”

9. Door het bahá’í-verkiezingsproces van ganser harte te omarmen, zullen de gelovigen, dag aan dag, een groter contrast gaan zien tussen de opkomende instellingen van het bahá’í-bestuursstelsel en de ineenstortende maatschappelijke orde om hen heen. In dit toenemende verschil zal de belofte van de glorie van de Wereldorde van Bahá’u’lláh worden gezien, het Stelsel dat is voorbeschikt om de hoogste verwachtingen van de mensheid te vervullen.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]