Inhoud
De mensheid dwaalt in duisternis 3
Ware godsdienst 4
Eenheid der Profeten 6
De goddelijke Geneesheer 6
De leringen van Bahá’u’lláh 7
Gebed en meditatie 9
De ontwikkeling van de geest 10
Het eeuwige Koninkrijk 10
Ware Broederschap 11
Eenheid van ras 12
Een nieuwe vorm van samenleving 13
De zeven kaarsen van eenheid 14
Stoffelijke en geestelijke eenheid 14
De basis van economie 15
De noodzaak van samenwerking 15
De eenheid van de mensheid 16
De bestemming van de mens 16
De mens en de natuur 18
Het bovennatuurlijke in de mens 19
De deur tot goddelijke kennis 21
Het Verbond 22
De hoeksteen van religie 23
De mensheid dwaalt in duisternis
1. De mensheid dwaalt thans in duisternis, omdat ze geen voeling meer heeft met de wereld van God. Daarom zijn de tekenen Gods niet zichtbaar in het hart van de mens. De kracht van de heilige Geest wordt niet gevoeld. Wanneer een geestelijk, goddelijk licht in de wereld verschijnt en aan de mensen goddelijke lering en leiding worden gezonden, volgt verlichting. Een nieuwe geest wordt voelbaar, een nieuwe kracht daalt neer en er ontstaat een nieuwe levenswijze. Het is als een geboren worden uit het dierenrijk in het rijk van de mens. Wanneer de mens hogere deugden verwerft, zal de eenheid der mensheid zichtbaar worden, het vaandel van wereldvrede worden geheven, de gelijkwaardigheid van alle mensen worden verwezenlijkt en het oosten en westen één worden. Dan zal de gerechtigheid Gods duidelijk blijken, alle mensen zullen gelijk één familie zijn en ieder lid van die familie zal zich aan de bevordering van samenwerking en wederzijdse hulp wijden. Het licht van de liefde Gods zal schijnen en eeuwige gelukzaligheid worden onthuld, terwijl blijvende vreugde en geestelijke verrukking zullen worden verworven.
2. Thans is er in de wereld behoefte aan internationale eenheid en verzoening. Deze belangrijke grondbeginselen kunnen alleen gevestigd worden met behulp van een stuwende kracht. Het is vanzelfsprekend dat wereldeenheid en de Allergrootste Vrede niet tot stand gebracht kunnen worden met materiële middelen. Ze kunnen niet door politieke macht worden gevestigd, want de naties hebben verschillende politieke belangen en het staatsbeleid van de volkeren is van uiteenlopende en tegenstrijdige aard. Evenmin kunnen ze door raciale of nationale macht worden gevestigd, want deze menselijke machten zijn op zichzelf ingesteld en ontoereikend. Raciale geschillen en nationale vooroordelen staan uiteraard de totstandkoming van deze eenheid en overeenstemming in de weg. Wij zien dan ook dat de bevordering van de eenheid der mensheid die de kern is van de leringen van alle Manifestaties van God, alleen mogelijk is door de goddelijke macht en door de adem van de heilige Geest. Andere machten zijn te zwak en niet in staat dit tot stand te brengen.
De mens heeft twee vleugels nodig. De ene vleugel is die van fysieke kracht en stoffelijke beschaving, de andere die van geestelijke kracht en goddelijke beschaving. Het is niet mogelijk met één vleugel te vliegen. Beide vleugels zijn nodig. Stoffelijke beschaving, hoe vergevorderd ook, kan slechts volmaaktheid bereiken door de verheffende werking van geestelijke beschaving.
3. De gehele mensenwereld is ziek. Het middel voor haar gezondmaking is de eenheid van de mensheid. De Allergrootste Vrede is haar leven. Zij wordt verlicht en tot leven gewekt door liefde. Haar geluk ligt in het verwerven van geestelijke volmaaktheden. Ik hoop van harte dat wij door de genadegiften en gunsten van de Gezegende Schoonheid tot nieuw leven mogen komen, nieuwe kracht mogen vinden en een heerlijke, weergaloze bron van geestkracht verkrijgen, zodat de door God beschikte Allergrootste Vrede zal worden gevestigd op de grondslagen van de eenheid der mensheid en van God. Moge de liefde Gods vanuit deze stad en deze samenkomst naar alle omliggende landen worden uitgedragen. Ja, moge Amerika het middelpunt van geestelijke verlichting worden, van waaruit deze hemelse zegen uitstroomt over de gehele wereld. Want Amerika heeft grotere vermogens en krachten ontwikkeld dan andere landen. Het is waar dat de Amerikanen een hoge materiële beschaving hebben bereikt, ik hoop echter dat daarnaast geestelijke krachten dit grote volk mogen bezielen, zodat een overeenkomstige, geestelijke beschaving tot stand komt.
Ware godsdienst
4. Ware godsdienst is de bron van liefde en eensgezindheid onder de mensen en de oorzaak van de ontplooiing van loffelijke eigenschappen; maar de mensen houden vast aan hetgeen een imitatie van vervalsing is en slaan geen acht op de werkelijkheid die verenigt; daarom moeten zij nu het licht der religie geheel ontberen. Zij volgen blindelings het bijgeloof van hun ouders en voorouders en wel zozeer dat zij daardoor het hemelse licht van goddelijke waarheid hebben weggenomen en zich in het duister van navolging en hersenschimmen bevinden. Wat tot leven moest wekken, werd de oorzaak van dood; wat een teken moest zijn van kennis, werd een bewijs van onwetendheid; wat de menselijke natuur moest verheffen, werd de reden van haar ontaarding. Daarom wordt het gebied van de dogmatische mens allengs beperkter en onduidelijker en dat van de materialist groter. De dogmaticus houdt vast aan vervalsing en imitatie, terwijl hij geen acht slaat op het heilige karakter en de gewijde werkelijkheid der religie. Als de zon ondergaat vliegen de vleermuizen uit.
5. Godsdienst is de vorm waarin de goddelijke werkelijkheid tot uitdrukking komt. Daarom moet godsdienst levend, bezield, soepel en evoluerend zijn. Als hij star is en niet vooruitgaat, is hij zonder goddelijk leven, is hij dood. De goddelijke wetten zijn voortdurend werkzaam en ontwikkelen zich gestadig, daarom moet ook de openbaring van die wetten onafgebroken en voortschrijdend zijn. Alles is aan verandering onderhevig. Dit is de eeuw van vernieuwing. Wetenschap, kunst, nijverheid, industrie en research ondergaan vernieuwing. De wetgeving is gewijzigd en de ethiek veranderd. Er is een geestelijke opleving in de wereld van het denken.
Zal het despotisme van de regeringen van vroeger dagen gehoor kunnen geven aan het verlangen naar vrijheid, dat in dit verlichte tijdperk opstijgt uit het hart der mensen? Het is wel duidelijk dat thans geen belangrijke resultaten verwacht kunnen worden van de gewoonten, instellingen en standpunten uit het verleden. Maar moeten dan wèl het godsdienstige leven en de geestelijke ontwikkeling van de mensheid tegenwoordig nog steeds worden geleid en beheerst door blinde navolging van voorouderlijke gebruiken en theologische uitleggingen? Zal de met rede begiftigde mens de overgeërfde dogma’s en geloofsvormen die de toetssteen van de rede in deze eeuw van stralende werkelijkheid niet kunnen doorstaan, blindelings blijven aanhangen?
Uit het zaad der werkelijkheid is een boom gegroeid, de boom van religie, die takken en bladeren, bloesems en vruchten draagt. Na verloop van tijd wordt de boom oud en gaat achteruit. De bladeren en bloesems verwelken en vergaan; de boom wordt te oud en brengt geen vruchten meer voort. Het is niet redelijk als de mens aan de oude boom bleef hechten met de bewering dat zijn levenskracht onverminderd is, hij weergaloze vruchten voortbrengt en eeuwig blijft bestaan. Het zaad der werkelijkheid moet opnieuw gezaaid worden in het hart der mensen, opdat er een nieuwe boom uit groeit en nieuwe goddelijke vruchten de wereld verkwikken. Hierdoor zullen de naties en volkeren die nu door religie worden verdeeld, tot eenheid worden gebracht, alle vormen van blinde navolging worden opgegeven en zal een werkelijk universele broederschap tot stand komen. Oorlogen en strijd zullen ophouden te bestaan; alle mensen zullen als dienaren van God in vrede met elkaar leven.
6. Alle grote godsdiensten omvatten twee soorten van wetten. Ten eerste de wetten die betrekking hebben op de geestelijke ontvankelijkheid van de mens, de ontwikkeling van zedelijke beginselen en de opwekking van het geweten. Deze wetten zijn essentieel en fundamenteel, ze zijn in alle godsdiensten gelijk. Ze zijn onveranderlijk en eeuwig, een niet aan verandering onderhevige werkelijkheid. Abraham kondigde deze werkelijkheid aan, Mozes verbreidde haar en Jezus Christus vestigde haar in de wereld. Alle Profeten en Boodschappers van God waren de werktuigen en de kanalen voor deze eeuwige essentiële waarheid.
De tweede soort wetten in de godsdiensten heeft betrekking op de materiële aangelegenheden van de mensheid. Het zijn de materiële of bijkomende wetten die in ieder nieuw tijdperk van Openbaring aan verandering onderhevig zijn in overeenstemming met de eisen van de tijd, de omstandigheden en het verschil in het bevattingsvermogen van de mensen.
7. In ons zonnestelsel is de zon het middelpunt van licht. Door Gods wil is dit centrale hemellichaam de bron van alle bestaan en de oorzaak van de ontwikkeling van alle leven op aarde. Wanneer wij de organismen van de stoffelijke rijken gadeslaan, zien wij dat hun groei en ontwikkeling afhankelijk zijn van de warmte en het licht van de zon. Zonder deze levengevende impuls zou er geen plant of boom, geen dier of mens kunnen bestaan; in feite zou er geen enkele vorm van leven op aarde zijn. Als wij er dieper over nadenken zullen wij bemerken dat God de grote schenker van leven is; de zon is de middelares van Zijn wil en plan. Want zonder de milddadigheid van de zon zou de wereld in duisternis gehuld zijn. Al het licht van ons planetenstelsel komt van de zon.
Zo moet er ook in het geestelijk rijk van begrip en idealisme een middelpunt van licht zijn en dat is de eeuwigdurende, eeuwig schijnende Zon, het Woord Gods. Dit licht der werkelijkheid verlicht de mensheid, de wereld van het denken en de moraal door aan de mens de genadegiften van de goddelijke wereld te schenken. Door dit licht dat de blijde Boodschap van het Koninkrijk Gods in volle pracht uitstraalt, wordt de ziel opgevoed en het hart verlicht. Kortom, de morele en ethische vooruitgang en de geestelijke vernieuwing van de mensheid zijn afhankelijk van dit hemelse Middelpunt van licht. Het straalt het licht der religie uit, schenkt leven aan de geest, bezielt de mensheid met de haar kenmerkende deugden en verleent eeuwige glans. Deze Zon der Werkelijkheid, dit Middelpunt van licht, is de Profeet of Manifestatie van God. Evenals in de stoffelijke wereld alle leven en groei afhankelijk zijn van de zon, is ook de wereld van verstand en begrip voor haar verlichting afhankelijk van de geestelijke Zon – de Profeet. Was deze Zon niet aan de horizon van het menselijk bestaan verschenen, dan zou de mensheid in duisternis gehuld zijn en ophouden te bestaan.
8. Zie hoe het in de tijd van Christus was. Er waren toen vele volkeren, rassen en regeringen, diverse religies, sekten en gezindten. Maar toen Christus verscheen, bleek de werkelijkheid van de Messias het collectieve middelpunt te zijn dat hen verenigde onder een en hetzelfde tabernakel van eensgezindheid. Denk hierover na. Had Jezus Christus deze uiteenlopende groeperingen bijeen kunnen brengen of deze resultaten kunnen bereiken door politieke macht? Was een dergelijke eenheid en eensgezindheid mogelijk door wereldlijke macht? Nee, zeker niet; veeleer werden deze verschillende volkeren verenigd door een goddelijke macht, door de ademtocht van de heilige Geest. Zij werden tot een eenheid samengesmolten doordat hun nieuw leven werd ingeblazen. Door de geestelijke kracht van Christus overwonnen zij hun moeilijkheden en verdwenen hun geschillen volledig. Al deze verschillende volkeren werden aaneengesmeed door de enige liefde welke in staat is de harten te verenigen. Wij zien dus dat de goddelijke Manifestaties, de heilige spreekbuizen van God, de collectieve Middelpunten zijn. Deze hemelse Boodschappers zijn de ware herders der mensheid, want telkens als een hunner in de wereld verschijnt worden de verspreide schapen weer verenigd. Het collectieve Middelpunt is altijd in het Oosten verschenen. Abraham, Mozes, Christus, Mohammed waren de collectieve Middelpunten voor hun tijd, en allen zijn zij in het Oosten verschenen. Nu is Bahá’u’lláh het collectieve Middelpunt van eenheid voor de gehele mensheid en ook Zijn luisterrijk licht is in het Oosten opgekomen. Hij verscheen in Perzië en legde de grondslag voor de eenheid der mensheid. Hij stichtte eenheid en harmonie onder de diverse volkeren, godsdiensten, gezindten, sekten en erediensten door hen te bevrijden van de kluisters van blinde navolging en bijgeloof en hen te leiden naar de ware grondslag van de goddelijke religies. Vanuit deze grondslag schijnt het geestelijke licht dat tot eenheid, de liefde voor God, de kennis van God, hoogstaande geestelijke beginselen en menselijke deugden leidt. Bahá’u’lláh vernieuwde deze beginselen, evenals de komst van de lente op aarde een vernieuwing en opleving teweegbrengt in de natuur.
Eenheid der Profeten
9. De Profeten Gods zijn verenigd in volmaakte liefde. Elk van Hen heeft de blijde tijding gebracht van de komst van Zijn opvolger, en iedere opvolger heeft Degeen die aan Hem voorafging, bekrachtigd. Zij allen hebben steeds de grootste eenheid gevormd, maar onder Hun volgelingen heerst onenigheid. Mozes, bijvoorbeeld, bracht de blijde boodschap van de komst van Christus, terwijl Christus de rang van Mozes, Zijn voorganger, bekrachtigde. Tussen Mozes en Jezus bestaat geen verschil of tegenspraak. Tussen Hen bestaat volmaakte eenheid, maar tussen de jood en de christen heerst onenigheid. Zodra dus de christelijke en joodse volkeren de werkelijkheid onderzoeken waarop de leringen van hun Profeten berusten, zal hun instelling ten opzichte van elkaar veranderen en zullen zij in de grootste liefde met elkaar omgaan; immers de werkelijkheid is één en niet twee- of meervoudig. Als dit onderzoek naar de werkelijkheid algemeen wordt, dan zullen de verschillende volkeren en naties die nu verdeeld zijn, alle Profeten van God erkennen, evenals Hun heilige Boeken. Dan zal aan alle strijd en wrok een einde komen en er werkelijk eenheid in de wereld zijn.
De Goddelijke Geneesheer
10. Wij kunnen de mensheid vergelijken met de individuele mens. Want ook de mensheid is onderhevig aan ziekten en kwalen. Een bekwaam geneesheer is nodig om de ziekte van de patiënt vast te stellen. De Profeten Gods zijn de ware geneesheren. In ieder tijdperk waarin zij verschijnen, behandelen zij de gesteldheid der mensheid. Zij kennen de ziekten, ontdekken de verborgen oorzaken ervan en schrijven de vereiste remedie voor. Al wie door die remedie geneest, zal eeuwig welzijn vinden. Ten tijde van Christus leed de mensheid aan allerlei kwalen. Christus was de ware geneesheer. Hij verscheen, onderkende de symptomen en schreef de juiste remedie voor. Wat was die remedie? Het was Zijn speciaal voor dat tijdperk bestemde en nodige Leer. Naderhand werden vele nieuwe kwalen en storingen zichtbaar in de samenleving. De wereld werd weer ziek en vooral op het Arabische schiereiland vertoonden zich andere ernstige ziekten. God liet daar Mohammed verschijnen. Hij kwam en gaf de juiste remedie voor de toestand waarin de Arabieren zich toen bevonden, waardoor zij in die tijd gezond en krachtig werden.
In de huidige tijd wordt het lichaam van de mensheid aangetast door ernstige ziekten en storingen, die de dood ten gevolge kunnen hebben. Om deze reden is Bahá’u’lláh verschenen. Hij is de ware geneesheer die de goddelijke remedie brengt voor het herstel van de mensheid. Hij brengt in de Verborgen Woorden en vele andere Geschriften leringen ter genezing van alle kwalen. Deze heilige woorden en leringen moeten de samenleving weer gezond maken; ze zijn de door God voorgeschreven remedie en de ware geneeswijze voor de kwalen waaraan de mensheid lijdt. Daarom moeten wij dit geneesmiddel aanvaarden en gebruiken om een volledig herstel te verzekeren. Een ieder die naar de leringen van Bahá’u’lláh leeft, is vrij van alle ziekten en kwalen welke in de wereld heersen. Wie Zijn Leer niet volgt zal ten offer vallen aan egoisme, ziels- en geestesziekten, gebreken en ondeugden en zal de leven gevende genadegiften van God niet ontvangen.
Bahá’u’lláh is de ware geneesheer. Hij heeft de oorzaken van de ziekten waaraan de mensheid lijdt, vastgesteld en de noodzakelijke behandeling voorgeschreven. De essentiële bestanddelen van Zijn helende remedie zijn: de kennis en liefde Gods, onthechting aan alles buiten God, zich in oprechtheid keren naar het Koninkrijk Gods, onvoorwaardelijk geloof, onwankelbare trouw, goedertierenheid jegens alle schepselen en het verwerven van de voor de mens aangewezen goddelijke deugden. Dit zijn de belangrijkste leringen van Bahá’u’lláh; het geheim van eeuwigdurend welzijn, de remedie voor de heling van geestelijk lijden.
De leringen van Bahá’u’lláh
11. Ik wilde nu iets zeggen over bepaalde leringen van Bahá’u’lláh. Alle goddelijke beginselen die bij monde van de Profeten van weleer zijn verkondigd, kunnen wij terugvinden in de woorden van Bahá’u’lláh. Maar bovendien heeft Bahá’u’lláh een aantal nieuwe leringen geopenbaard, die in geen enkel heilig Boek uit het verleden te vinden zijn. Ik zal er slechts enkele van noemen, de vele andere zult u kunnen vinden in de Geschriften, Tafelen en Brieven van Bahá’u’lláh.
Een fundamentele lering van Bahá’u’lláh is de eenheid der mensheid. Bahá’u’lláh zegt tot de mens: “Gij zijt allen de bladeren van één boom en de vruchten van één tak.” Dit betekent dat de mensheid vergeleken moet worden met een boom; de volkeren of naties zijn de takken of twijgen van die boom en de menselijke schepselen zijn de bloesems en de vruchten ervan. Zo geeft Bahá’u’lláh de eenheid van de mensheid weer, terwijl alle voorgaande godsdienstige leringen de mensheid uitbeelden alsof deze in tweeën is verdeeld; het ene deel het volk van het Boek Gods of de goede boom, het andere deel het volk van ongeloof en dwaling of de kwade boom. Met andere woorden, het ene deel was de gemeenschap der gelovigen en het andere deel de schare van ongelovigen en trouwelozen. De eersten ontvangen Gods barmhartigheid, de laatsten zijn het voorwerp van de toorn van de Schepper. Bahá’u’lláh maakte een einde aan deze zienswijze door de eenheid van de mensheid te verkondigen; dit beginsel onderstreept Hij herhaaldelijk in Zijn Leer, volgens welke de gehele mensheid is ondergedompeld in de oceaan van goddelijke grootmoedigheid. Sommige mensen slapen nog, zij moeten worden gewekt. Anderen zijn ziek, zij moeten worden genezen. Weer anderen zijn onvolwassen als kinderen, zij moeten worden opgevoed.
Nog een nieuw beginsel dat Bahá’u’lláh heeft geopenbaard is het uitdrukkelijke gebod naar de waarheid te zoeken. Dat wil zeggen, niemand mag blindelings het voorbeeld van vorige geslachten volgen. Nee, iedereen moet met eigen ogen zien, met eigen oren horen en zelf de waarheid onderzoeken, opdat hij deze kan volgen in plaats van het geloof van zijn voorouders blindelings over te nemen en te volgen.
Bahá’u’lláh verkondigt dat de grondslag van alle godsdiensten dezelfde is; dat eenheid waarheid en waarheid eenheid is, waardoor meervoudigheid is uitgesloten. Deze lering is nieuw en kenmerkend voor deze Manifestatie. In een ander nieuw beginsel voor deze tijd maakt Hij bekend dat godsdienst de oorzaak moet zijn van eenheid, harmonie en eensgezindheid onder de mensen. Als godsdienst de oorzaak is van onenigheid en strijd, verdeeldheid schept en tot conflicten leidt, zou het beter zijn dat er geen godsdienst bestond.
Hij verklaart verder dat godsdienst in overeenstemming moet zijn met wetenschap en rede, anders is het bijgeloof. Tot nu toe was het gebruikelijk om een godsdienstige lering te aanvaarden, zelfs al was ze in strijd met het gezonde verstand. Bahá’u’lláh heeft met de verklaring van het samengaan van godsdienst en rede een nieuw verschiet voor de mens geopend.
Hij stelt de gelijkwaardigheid van man en vrouw vast. Dit beginsel is kenmerkend voor de Leer van Bahá’u’lláh. Alle voorgaande godsdiensten stellen de man boven de vrouw.
Een nieuw religieus beginsel is dat vooroordeel en onverdraagzaamheid ten aanzien van sekten, gezindten, naties en politieke partijen de basis van saamhorigheid onder de mensen vernietigen; de mens moet zich dus van deze boeien bevrijden, opdat de eenheid van de mensheid zichtbaar kan worden. Bahá’u’lláh verzekert dat wereldvrede de hoogste vervulling is van Gods religie. Het is nodig dat er vrede heerst tussen de naties onderling, tussen regering en volk, tussen de godsdiensten, rassen en klassen. Dit is een van de speciale kenmerken van het Woord Gods in deze Openbaring.
Bahá’u’lláh verklaart dat de gehele mensheid kennis moet verwerven en een opvoeding moet ontvangen. Dit is een noodzakelijk en nieuw geloofsbeginsel en de naleving ervan is kenmerkend voor deze beschikking.
Bahá’u’lláh zet het economische vraagstuk uiteen en voorziet in de oplossing ervan. In geen van de heilige Boeken der vroegere Profeten wordt dit belangrijke probleem van de mensheid behandeld.
Hij schrijft voor dat Huizen van Gerechtigheid moeten worden opgericht. Het Huis van Gerechtigheid heeft zowel een politieke als godsdienstige functie, de hoogste eenheid en samensmelting van kerk en staat. Deze instelling staat onder de beschermende macht van Bahá’u’lláh Zelf. Ook zal een Universeel Huis van Gerechtigheid moeten worden opgericht. De beslissingen van dit Huis zullen in overeenstemming zijn met de geboden en leringen van Bahá’u’lláh. Al hetgeen het Universele Huis van Gerechtigheid bepaalt, moet door de gehele mensheid worden opgevolgd. Dit Universele Huis van Gerechtigheid moet worden gekozen door de Huizen van Gerechtigheid in de gehele wereld en vormt het opperste bestuurslichaam.
Het belangrijkste kenmerk van de Openbaring van Bahá’u’lláh is de instelling en benoeming van het Middelpunt van het Verbond, een instelling die door geen van de voorgaande Profeten is gegeven. Door deze benoeming en voorziening heeft Hij Gods religie beschermd en gevrijwaard tegen verdeeldheid en scheuring; iedere mogelijkheid tot het vormen van een sekte of geloofspartij is hierdoor uitgesloten. Om eenheid en overeenstemming te waarborgen heeft Hij met alle mensen een Verbond gesloten aangaande de Vertolker van Zijn leringen. Hierdoor kan niemand Gods religie naar eigen inzicht of opvatting uitleggen en op deze wijze een sekte vormen berustend op een persoonlijk begrip van het heilige Woord. Het Boek van het Verbond of het Testament van Bahá’u’lláh is het middel waardoor een dergelijke mogelijkheid wordt voorkomen, want al wie uit eigen gezag spreekt zal worden vernederd. Weet dit en wees daarvan doordrongen.
Gebed en meditatie
12. O gij geestelijke vriend! Weet dat gebed onontbeerlijk en verplicht is en dat de mens onder geen beding hiervan is vrijgesteld, tenzij hij geestelijk ziek is of een onoverkomelijke hindernis hem het bidden belet.
13. Wanneer de mens tot zijn Heer bidt, zich tot Hem keert en om de gaven uit de oceaan van Zijn milddadigheid vraagt, verlicht deze bede zijn hart, verheldert zijn blik, schenkt leven aan zijn ziel en verheft zijn wezen.
14. O gij zuivere van geest! Keer u tot God met een hart dat klopt van liefde voor Hem, wijd u aan het Hem prijzen, houd het oog gericht op Zijn Koninkrijk en zoek de hulp van Zijn heilige Geest in een staat van geestdrift en vervoering, liefde, vurig verlangen en stralende vreugde. God zal u door een geest uit Zijn nabijheid bijstaan om alle ziekten te genezen.
15. De mens maakt verstandelijke en geestelijke vorderingen, wanneer hij door lijden wordt beproefd. Hoe meer de grond wordt omgeploegd, des te beter kan het zaad opkomen en des te rijker zal de oogst zijn. Evenals de ploeg de aarde diep omwoelt om haar te zuiveren van onkruid en distels, bevrijden beproevingen en lijden de mens van de onbeduidende dingen van dit aardse leven, totdat hij een staat van volkomen onthechting bereikt. Uit zijn levenswandel in deze wereld zal goddelijk geluk stralen. De mens is als het ware nog niet rijp, de hitte van het vuur van hevig lijden zal hem rijpen. Zie hoe in het verleden de groten der aarde het meest hebben geleden.
16. Meditatie is de sleutel van alle geheimenissen. In deze toestand zondert de mens zich af, hij maakt zich los van alles wat hem omringt. In deze subjectieve stemming verzinkt hij in de zee van geestelijk leven en kan hij de geheimen ontsluieren van het wezen der dingen. Om dit te verduidelijken, moet men zich de mens voorstellen als begiftigd met tweeërlei soort waarnemingsvermogen. Als het vermogen van innerlijke waarneming wordt gebruikt, is het vermogen van uiterlijke waarneming uitgeschakeld.
Dit vermogen van meditatie verlost de mens van zijn dierlijke aard, maakt dat hij de werkelijkheid der dingen ziet en brengt hem in contact met God.
Dit vermogen brengt vanuit de onzichtbare wereld kunsten en wetenschappen aan het licht. Door dit vermogen van meditatie worden uitvindingen mogelijk, komen grote werken tot stand en kunnen staten ordelijk geregeerd worden. Door dit vermogen gaat de mens het Koninkrijk Gods binnen.
17. Heb de mensen lief om wille van God en niet om henzelf. Gij zult nooit boos of ongeduldig zijn als gij de mens liefhebt om wille van God. Mensen zijn niet volmaakt. Ieder mens bezit onvolmaaktheden en gij zult altijd ongelukkig zijn als gij de mens zelf beziet. Maar richt gij uw blik op God, dan zult gij de mensen liefhebben en vriendelijk voor hen zijn, want de wereld van God is de wereld van volmaaktheid en volkomen genade. Kijk dus niet naar iemands tekortkomingen; zie met de blik van vergeving. Het onvolmaakte oog neemt onvolmaaktheden waar. Het vergevensgezinde oog is gericht op de Schepper der mensen. Hij schiep hen, Hij voedt hen op en zorgt voor hen. Hij begiftigt hen met mogelijkheden en leven, met het vermogen om te horen en te zien, daarom zijn zij de tekenen van Zijn grootheid. Gij moet dus alle mensen liefhebben en vriendelijk zijn voor iedereen, gij moet de armen verzorgen, de zwakken beschermen, de zieken genezen en de onwetenden onderrichten en opvoeden.
De ontwikkeling van de geest
18. Nu is de tijd gekomen dat al de krachten van de mens gericht moeten zijn op het geestelijke. De materiële beschaving heeft een grote hoogte bereikt, maar nu is er behoefte aan geestelijke beschaving. Materiële beschaving alleen zal niet bevredigen en brengt geen oplossing voor de heersende toestanden en noden van deze tijd. De weldaden van materiële beschaving blijven beperkt tot de stoffelijke wereld. In de geestelijke wereld bestaat echter geen beperking want de geest ontwikkelt zich steeds verder. Als de goddelijke beschaving tot stand gebracht wordt, zal de geest van de mens een hoge vlucht nemen. Ieder ontwikkeld vermogen zal de werkzaamheid van de mens verhogen. Men zal meer en meer het wezenlijke ontdekken en in toenemende mate de invloed van goddelijke leiding erkennen. Dit alles draagt bij tot de totstandkoming van de goddelijke beschaving. Dit wordt in de Bijbel bedoeld met de nederdaling van het Nieuwe Jeruzalem. Het hemelse Jeruzalem is niets anders dan de goddelijke beschaving, waarvoor nu de tijd is aangebroken. Het zal voorzeker tot stand komen en de eenheid van de mensheid zal zichtbaar worden. Dan zullen de mensen vereend zijn. Onder de verschillende godsdiensten en rassen zal eendracht heersen. Het Oosten en Westen zullen verenigd zijn en het vaandel van wereldvrede zal worden ontplooid. De wereld zal eindelijk tot rust komen. Alle mensen zullen voor de wet gelijke rechten bezitten en naar hun karakter en capaciteit worden beoordeeld. Zij zullen zo’n hoogte bereiken dat gelijkwaardigheid een werkelijkheid wordt.
Het eeuwige Koninkrijk
19. Wanneer ik deze ramp in een ander licht beschouw, vind ik troost in het besef dat de werelden van God oneindig zijn en aan hen die dit leven hebben verlaten, aan gene zijde nieuwe mogelijkheden worden geschonken. Gelijk Christus zegt: “In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen.” Zij werden weggeroepen uit het tijdelijke en naar het eeuwige overgebracht; zij verlieten deze stoffelijke wereld en zijn de poorten van de geestelijke wereld binnengegaan. In plaats van aardse genoegens en gemakken kennen zij nu een vreugde en een geluk die veel duurzamer en werkelijker zijn; want zij hebben zich gehaast naar het Koninkrijk Gods. Gods barmhartigheid is oneindig en het is onze plicht, hen die thans van ons zijn heengegaan in onze gebeden te gedenken, opdat zij meer en meer de Bron Zelf mogen naderen.
Men kan de omstandigheden van de mens vergelijken met die van het kind in de moederschoot, dat in de wijde wereld er buiten geboren moet worden. In het begin heeft het pasgeboren kindje veel moeite om zich in zijn nieuwe bestaan te schikken. Het schreit alsof het de besloten ruimte waarin het tot nu toe leefde, niet wenste te verlaten, maar de natuur dwong het in deze wereld. Hierin ervaart het dat het de duisternis heeft verlaten en nu omringd is door licht. Het is uit een donkere omsluiting overgebracht naar een heerlijke, ruime omgeving. Zijn voedsel kwam eerst uit het bloed van zijn moeder, nu krijgt het lekkere voeding. Zijn nieuwe leven is vol licht en schoonheid. Het kind kijkt later verbaasd en opgetogen naar de hoge bergen, de groene weiden, de rivieren en de schitterende sterren. Het voelt de bezielende sfeer ervan en dan dankt het God voor de verlossing uit zijn besloten ruimte en voor de vrijheid van een wijde, nieuwe wereld. Net zo kan men het leven op aarde vergelijken met het leven na de dood. De ziel verlaat de vergankelijke wereld van duisternis en onzekerheid en gaat naar het eeuwige Koninkrijk van licht en wezenlijkheid. In het begin is het zeer moeilijk de dood te aanvaarden, maar nadat de ziel dit Rijk heeft bereikt, is zij dankbaar dat ze uit de gebondenheid aan het begrensde is verlost om de vrijheid van het onbegrensde te genieten. De ziel is bevrijd uit een wereld van smart, kommer en beproevingen om te leven in een wereld van oneindige gelukzaligheid en vreugde. Zij heeft haar zintuigelijke en fysieke toestand verlaten ten einde zich geestelijk te kunnen vervolmaken. De zielen die nu deze wereld hebben verlaten en hun aardse pelgrimstocht in de ramp van de Titanic hebben beëindigd, zijn dus naar een hogere wereld gegaan.
Ware broederschap
20. De basis van de samenleving is volmaakte broederschap, want alle mensen zijn dienaren van één God, behoren tot één familie en staan onder de bescherming van de goddelijke voorzorg. De band van broederschap omvat de gehele mensheid, want allen zijn begiftigd met verstand en zijn geschapen in het rijk van evolutie. Broederschap is potentieel aanwezig in de mensheid, want alle mensen leven op één aarde en onder één hemel. De mensheid is geboren voor broederschap, want alle mensen vormen te zamen één samenleving die afhankelijk is van overeenstemming en samenwerking. De mensen zijn bestemd voor broederschap, want allen zijn de golven van één zee, de bladeren en vruchten van één boom. Dit is de natuurlijke broederschap die de mens van materieel geluk verzekert. Hoe hechter deze broederschap wordt, des te meer zal de mensheid vooruitgaan en zal de materiële welvaart groter worden en meer volken bereiken.
De ware broederschap is geestelijk en kent geen verdeeldheid. De oorlogen in deze wereld brengen verdeeldheid onder de mensen, maar het eeuwige rijk van geestelijke broederschap kent geen verdeeldheid. Materiële of fysieke aaneensluiting is gebaseerd op aardse belangen, terwijl geestelijke broederschap haar bestaan dankt aan de bezieling van de heilige Geest. Wij kunnen geestelijke broederschap vergelijken met het licht en de mensen met lampen. Hier branden nu vele lampen, maar toch is het licht één.
Natuurlijke broederschap voorkomt noch verhindert oorlogen en maakt geen einde aan de geschillen onder de mensen. Maar geestelijke verbondenheid vernietigt iedere oorlogsgedachte, beslecht geschillen, bevordert de eenheid der mensheid, wekt de mensen tot nieuw leven, maakt dat het hart zich tot het Koninkrijk Gods keert en de mensen gedoopt worden met de heilige Geest. Dank zij deze geestelijke broederschap zal het goddelijke licht in de wereld stralen. Deze stoffelijke wereld zal gelijk een spiegel het hemelse licht opvangen en weerkaatsen. Gerechtigheid zal in de wereld heersen, zodat er geen spoor van duisternis, haat en vijandschap meer zal overblijven. De mensheid zal een zekere en veilige toekomst tegemoet gaan, alle Profeten van God zullen worden erkend, Sion zal jubelen en dansen, Jeruzalem zal zich verheugen, het Mozaïsche vuur zal worden ontstoken, het Messiaanse licht zal schijnen, de wereld zal een andere wereld worden en de mensheid zal nieuwe kracht ontvangen. Dit is de grootste goddelijke gave; dit is de glans van het Koninkrijk Gods; dit is de dag van luister; dit is de eeuw van barmhartigheid. Wij moeten dit alles naar waarde schatten en ons uiterste best doen, opdat het hoogste verlangen van de Profeten nu werkelijkheid kan worden en alle blijde Boodschappen in vervulling kunnen gaan.
Eenheid van ras
21. Voor God bestaat geen onderscheid in huidkleur; in de schoonheid van dienstbaarheid aan Hem hebben alle mensen één kleur. Kleur is niet belangrijk; het hart is het belangrijkste. Het gaat niet om het uiterlijk als het hart maar blank en zuiver is. God ziet niet naar het verschil in huidkleur; Hij kijkt naar het hart. De zedelijk hoogstaande en deugdzame mens wordt in de tegenwoordigheid van God begunstigd; hij die toegewijd is aan het Koninkrijk, is de meest geliefde. In het rijk van wording en schepping is huidkleur niet van het minste belang.
Het delfstoffenrijk bestaat uit een overvloed van stoffen en samenstellingen in de meest verschillende kleuren, echter heerst er om die reden geen strijd. Ook in het plantenrijk kunnen wij een bonte schakering van kleuren waarnemen, maar die veelkleurigheid veroorzaakt nog geen disharmonie. Integendeel, al die verschillende kleuren hebben een bijzondere bekoring. Als alles één kleur had, zou dit eentonig en triest aandoen. Wie in een rozentuin komt, wordt getroffen door de rijkdom aan kleur en de verscheidenheid van vorm. De mensenwereld is gelijk een tuin en de verschillende rassen zijn de bloemen die deze tuin sieren. Ook in het dierenrijk vinden wij verscheidenheid van kleur. Zie bij voorbeeld, hoe duiven in vrede en liefde met elkaar leven, ook al zijn ze van een andere kleur. Verschil in kleur is voor hen geen reden tot onenigheid en strijd… Nergens in het dierenrijk ziet men afscheiding wegens kleur. Als wij dus zien dat in een rijk van lagere intelligentie geen onderscheid wegens kleur wordt gemaakt, hoe kan men dit dan verdedigen bij de mensen, vooral als wij weten dat hun oorsprong dezelfde is en zij tot dezelfde familie behoren? De oorsprong en het doel van de schepping is de eenheid der mensheid. Verschillen in ras en kleur zijn later ontstaan. Daarom ben ik bijzonder blij dat hier nu zowel blanke als zwarte mensen aanwezig zijn. Ik hoop dat spoedig de tijd zal aanbreken dat zij in de grootste vrede, eenheid en vriendschap samenleven. Ik wil iets zeggen dat voor beiden van belang is, opdat het blanke ras de zwarte mensen rechtvaardig en vriendelijk zal behandelen en het zwarte ras op zijn beurt dank en waardering zal hebben voor de blanken. De vrijheid en de afschaffing van de slavernij werden op dit continent afgekondigd. De blanken hebben een lange en bloedige oorlog gevoerd ter wille van de zwarte mensen. Duizenden en duizenden blanken verloren hun bezittingen en offerden hun leven opdat de zwarten verlost konden worden uit de slavernij. Het is mogelijk dat het zwarte deel van de Amerikaanse bevolking niet geheel op de hoogte is van de vérreikende uitwerking van deze bevrijding en emancipatie op hun gekleurde broeders in Azië en Afrika, waar nog veel afschuwelijkere vormen van slavernij bestonden… Beide rassen zouden blij en dankbaar moeten zijn dat door de afkondiging van vrijheid en gelijkheid hier hun lotgenoten elders in de wereld bevrijd werden van het juk der slavernij. De zwarte mensen in dit land mogen zich gelukkig prijzen, want de levensomstandigheden zijn hier beter dan in het Oosten en de mogelijkheid om hetzelfde te bereiken als het blanke ras is betrekkelijk gelijk. Mogen beide rassen zich ontwikkelen tot de hoogste graad van gelijkwaardigheid en altruïsme. Moogt gij steeds dichter tot elkaar komen en moge er zo’n hechte vriendschap tussen u ontstaan dat ware broederschap een feit wordt… Ik hoop dat gij door liefde en vriendschap zozeer tot wederzijdse erkenning en waardering zult komen, dat de eenheid van de mensheid werkelijkheid wordt…
Een nieuwe vorm van samenleving
Ontwikkeling en vooruitgang betekenen gewoonlijk verandering langs de weg van geleidelijkheid. Zo kan men bijvoorbeeld de eerste tekenen van geestelijke vooruitgang vergelijken met de dageraad. Hoewel het licht van de ochtendschemering nog zwak en bleek is, kan een verstandig mens reeds bij het allereerste begin van de zonsopgang voorspellen hoe de zon in al zijn pracht en luister zal verrijzen. Hij weet heel zeker dat dit nog maar het begin is en het zonlicht later in kracht zal toenemen. Om een ander voorbeeld te noemen, als iemand ziet dat een boomzaadje opkomt, zal hij zeker weten dat het uiteindelijk een boom wordt. Thans beginnen zich de krachten van de geest te manifesteren en onvermijdelijk zal hun bezielende invloed hoe langer hoe groter worden. Daarom is deze twintigste eeuw de dageraad van geestelijke verlichting, welke ongetwijfeld dag aan dag zal toenemen. Ze zal zo’n hoogte bereiken dat geestelijke uitstralingen over het lichamelijke zullen zegevieren, zodat de goddelijke geestkracht het menselijke verstand zal beheersen en het hemelse licht de aardse duisternis zal verdrijven. De goddelijke genezing zal alle kwaad louteren en de wolken van genade zullen op de mensen neerdalen. De Zon der Werkelijkheid zal schijnen en de gehele aarde zal zich vernieuwen en tot bloei komen. Het gevolg van het zichtbaar worden van geestelijke krachten zal onder meer zijn dat de mensheid zich aan een nieuwe vorm van samenleving aanpast, de gerechtigheid Gods in alle menselijke aangelegenheden tot uitdrukking komt en de gelijkwaardigheid van de mensen in de gehele wereld verwezenlijkt wordt. De armen zullen verrijkt worden en de rijken blijvend geluk verwerven. Hoewel de rijken tegenwoordig van alle mogelijke weelde en gemak genieten, zijn zij niettemin van blijvend geluk verstoken, want eeuwig geluk is afhankelijk van geven, maar de armen verkeren overal nog in rampzalige armoede. Door de manifestatie van Gods rechtvaardigheid zullen de armen bijstand of het volle loon voor hun arbeid ontvangen. De gehele economie zal zich zodanig wijzigen dat er in de toekomst geen abnormaal rijken noch rampzalige armen zullen zijn. De rijken zullen evenals de armen de voorrechten van deze nieuwe economie genieten, want door bepaalde voorzieningen en beperkingen zal men niet meer zoveel bezit kunnen vergaren, dat het beheer ervan een last wordt, terwijl de armen niet langer gebukt zullen gaan onder gebrek en ellende. Beiden zullen gelukkig zijn, de rijke in zijn grote villa, de arme in zijn gerieflijke woning.
De zeven kaarsen van eenheid
Ofschoon er in vervlogen tijdperken harmonie bestond, kon toch door gebrek aan communicatie de eenheid der gehele mensheid niet worden verwezenlijkt. De verschillende continenten bleven ver gescheiden en zelfs voor de volken van hetzelfde werelddeel was het vrijwel onmogelijk met elkaar in verbinding te treden en van gedachten te wisselen. Onderling verkeer, begrip en de eenheid van alle volken op aarde konden dientengevolge niet worden bereikt. In deze tijd zijn de communicatiemiddelen echter zo talrijk geworden dat de vijf werelddelen eigenlijk al één geheel zijn… Evenzo zijn alle leden van de samenleving, hetzij volken of regeringen, steden of dorpen, hoe langer hoe meer van elkaar afhankelijk geworden. Want de een kan onmogelijk nog langer zonder de ander bestaan, aangezien politieke belangen alle volken en naties met elkaar verbinden, terwijl ook op het gebied van handel en industrie, landbouw en onderwijs de onderlinge banden dagelijks worden verstevigd. Hieruit volgt dat in deze tijd de eenheid van de mensheid kan worden bereikt. Dit is inderdaad een van de wonderen van deze buitengewone, deze glorierijke eeuw. Vroegere tijdperken waren hiervan verstoken, maar deze eeuw – de eeuw van licht – is vol van unieke en ongeëvenaarde heerlijkheid, kracht en luister. Vandaar dat iedere dag een nieuw wonder onthuld wordt. Uiteindelijk zal men zien hoe helder de kaarsen van eenheid in de menselijke samenleving branden.
Zie hoe het licht van eenheid thans daagt aan de duistere horizon der wereld. De eerste kaars is de eenheid op het politieke vlak, waarvan het eerste flauwe schijnsel nu kan worden waargenomen. De tweede kaars is de eenheid van denken wat betreft de samenwerking op wereldniveau, waarvan men spoedig de totstandkoming zal zien. De derde kaars is de eenheid in vrijheid, die stellig komen zal. De vierde kaars is eenheid van religie, die de eigenlijke hoeksteen van het geheel is en die door de macht van God in alle pracht zal worden geopenbaard. De vijfde kaars is de eenheid der volken, een eenheid die in deze eeuw hecht gevestigd zal worden, waardoor alle mensen op aarde zich als de burgers van één gemeenschappelijk vaderland zullen beschouwen. De zesde kaars is de eenheid van ras, die alle mensen op aarde, alle volken en geslachten, tot één ras zal maken. De zevende kaars is de eenheid van taal, dit betekent dat er een wereldtaal zal worden gekozen die aan alle mensen (naast de landstaal) zal worden geleerd, zodat zij met elkaar kunnen spreken. Dit alles zal zonder twijfel tot stand komen door de hulp en kracht van het Koninkrijk Gods.
Stoffelijke en geestelijke eenheid
24. De eenheid die onbeperkt vrucht draagt, is in de eerste plaats een eenheid der mensheid, die erkent dat alle mensen onder de bescherming van de Alglorierijke staan, dat allen dienaren zijn van één God, want allen ademen dezelfde lucht, wonen op dezelfde aarde en onder dezelfde hemel, allen worden bestraald door het licht van dezelfde zon en staan onder de bescherming van één God. Dit is de grootste eenheid en als de mensheid zich hieraan houdt, zijn de resultaten blijvend. Maar de mensen hebben tot nu toe deze eenheid gebroken door vast te houden aan sektarisme of andere begrensde eenheden, zoals rassewaan, patriottisme en eigenbelang, daarom zijn grote resultaten uitgebleven.
Een andere eenheid is de geestelijke eenheid die voortvloeit uit de bezieling van de heilige Geest. Deze eenheid is hoger dan de eenheid der mensheid. Menselijke eenheid of solidariteit kan vergeleken worden met het lichaam; de eenheid door de bezieling van de heilige Geest is dan de geest die leven aan dat lichaam geeft. Deze eenheid is volmaakt. Zij brengt zo’n grote verandering in de mensheid teweeg, dat een ieder bereid is offers te brengen voor zijn medemens en er zelfs vurig naar verlangt zijn leven en al wat daartoe behoort te geven voor het welzijn van een ander… Deze eenheid is de geest die de gehele wereld bezielt. Het is alleen door deze geest dat de gehele mensheid tot nieuw leven komt.
De basis van economie
25. Het Bahá’í-geloof behandelt in zijn wetten en voorschriften alle economische en sociale vraagstukken. De kern van de bahá’í-geest is dat men om de sociale en economische toestanden te verbeteren, de wetten en bestuursbeginselen moet gehoorzamen. Onder de wetten die de wereld moeten regeren, kunnen de socialisten terecht voor de mensen recht vorderen maar zonder toevlucht te nemen tot machtsmiddelen en geweld. De regeringen zullen die wetten afkondigen, waardoor een rechtvaardige wetgeving en economie tot stand komen en alle mensen ten volle kunnen genieten van recht en welvaart; maar dit zal altijd volgens de wettelijke bescherming en procedure geschieden. Zonder administratief recht, gaan alle rechten en aanspraken teniet en kan het welzijn van de bevolking niet worden verwezenlijkt. Tegenwoordig maakt men gebruik van stakingen en geweld om zijn doel te bereiken. Het is duidelijk dat dit verkeerd is en de grondslag van de samenleving ondermijnt. Rechtmatige rechten en aanspraken moeten in wetten en voorschriften worden vastgelegd.
Duizenden mensen houden zich met deze vraagstukken bezig, ons doel is echter van wezenlijker belang. De grondbeginselen van de economie zijn uiteraard goddelijk en verbonden met de wereld van hart en geest. Dit wordt ten volle in de bahá’í-leer uiteengezet en zonder kennis van haar beginselen kan geen verbetering van de economische toestand tot stand komen. De bahá’ís willen deze verbetering tot stand brengen, maar niet door middel van opruiing en geweld, niet door het voeren van strijd, maar door te zorgen voor welvaart. De harten moeten zo door liefde worden verenigd, dat de rijken geheel vrijwillig alles zullen doen om de armen te helpen en stappen zullen ondernemen om zulke economische aanpassingen duurzaam vast te leggen. Wanneer dit op deze wijze wordt bereikt, zal het zeer prijzenswaardig zijn, want dan doet men het ter wille van God en om Hem te dienen.
De noodzaak van samenwerking
26. In de schepping komen verscheidene voorbeelden voor van een eenzaam en afgezonderd bestaan. Een boom bijvoorbeeld kan zonder hulp en medewerking van andere bomen leven. Er zijn dieren die een afgezonderd leven, ver van hun soortgenoten, leiden. Voor de mens is dit echter onmogelijk. In zijn leven zijn samenwerking en kameraadschap onontbeerlijk. In de omgang en het contact met anderen vinden wij geluk en kunnen wij, zowel individueel als collectief, tot ontwikkeling komen.
27. Ongelijkheid in capaciteit is kenmerkend voor de mens. Alle mensen kunnen onmogelijk precies hetzelfde en even verstandig zijn. Bahá’u’lláh heeft beginselen en wetten geopenbaard om deze ongelijke capaciteiten aan elkaar aan te passen. Hij zegt dat al hetgeen de mensen op bestuursgebied tot stand kunnen brengen, door deze beginselen verwezenlijkt zal worden. Door naleving van de wetten die Hij heeft ingesteld, zullen er geen enorm rijken en evenmin straatarmen meer zijn. Dit zal tot stand komen door de mensen van verschillende capaciteit tot hun recht te laten komen. De fundamentele basis van de gemeenschap is de landbouw, de bewerking van de grond. Alle mensen moeten produktief zijn. Een ieder die een inkomen heeft gelijk aan zijn persoonlijke produktiecapaciteit zal vrijgesteld zijn van belasting. Overtreft zijn inkomen echter zijn behoeften dan betaalt hij een belasting totdat het verschil is geregeld. Met andere woorden er moet door middel van belasting een evenwicht komen tussen het produktievermogen van de mens en zijn levensbehoeften. Produceert iemand meer dan hij nodig heeft dan betaalt hij belasting. Stelt zijn produktievermogen hem niet in staat in zijn onderhoud te voorzien dan ontvangt hij een bedrag om het verschil te nivelleren. Daarom zal de belasting steeds naar capaciteit en produktie zijn, waardoor er geen armoede in de wereld zal bestaan.
De eenheid van de mensheid
28. Elk voorwerp weerkaatst naar de mate van zijn vermogen het licht van de zon. Het enige verschil ligt in de graad van ontvankelijkheid. Een gewone steen vangt maar weinig licht op, terwijl iets anders vergeleken kan worden met een spiegel waarin de zon geheel wordt weerkaatst; toch schijnt op beide hetzelfde licht.
Het is van het grootste belang de spiegel van het hart te zuiveren, opdat dit het goddelijke licht kan opnemen en er door verlicht wordt. Het ene hart zal het vermogen van de zuivere spiegel bezitten, het andere zal bedekt zijn met het vuil en stof van deze wereld. Hoewel op beide spiegels dezelfde Zon schijnt, kan men in de gereinigde, zuivere en gewijde spiegel de Zon in zijn volle glorie, kracht en majesteit aanschouwen. De stoffige en vuile spiegel is echter niet in staat de Zon te weerkaatsen, ofschoon de Zon onverminderd zijn licht op beide spiegels laat vallen. Daarom is het onze plicht de spiegel van ons hart te zuiveren en te polijsten, opdat wij in staat zullen zijn het goddelijke licht te weerspiegelen en de overvloedige gaven Gods te ontvangen, welke hierdoor ten volle zichtbaar kunnen worden.
Dit betekent de eenheid van de mensheid. Dat wil zeggen, wanneer de gehele mensheid een toestand van absolute eenheid bereikt, zal de eeuwige Zon zijn volle licht en warmte openbaren. Daarom mogen wij geen onderscheid maken tussen de verschillende leden van de familie der mensheid. Wij mogen geen ziel als onontvankelijk of verstoken van Gods genade beschouwen. Het is onze plicht de mensen op te voeden, opdat zij helder stralend Gods gaven weerspiegelen en dit is mogelijk door de kracht van de eenheid der mensheid. Hoe meer liefde onder de mensen heerst en hoe hechter hun eenheid is, des te duidelijker zal deze weerspiegeling zichtbaar worden, want de grootste gave van God is de liefde. Liefde is de bron van alle gaven Gods. Totdat de liefde bezit neemt van het hart, kan daarin geen andere goddelijke gave worden geopenbaard.
De bestemming van de mens
29. De mens is geschapen om door middel van de uitstorting van hemelse gaven de hoogste menselijke deugden te verwerven. De mens is geschapen voor eenheid en harmonie en niet voor onenigheid en verdeeldheid. Als er geen aantrekkingskracht had bestaan tussen de atomen waaruit het delfstoffenrijk is samengesteld, zou de aarde nooit zijn gevormd en het heelal niet zijn geschapen. Omdat er affiniteit tussen atomen is, kan de levenskracht zich manifesteren en kunnen er in de stoffelijke wereld organismen ontstaan. Als deze aantrekkingskracht of atomische affiniteit wordt vernietigd, houdt ook de levenskracht op; dood en niet-bestaan zijn het gevolg.
Hetzelfde geldt voor de wereld van de geest. Die wereld is het Rijk van volmaakte aantrekking en affiniteit, het Rijk van de ene goddelijke geest, het Koninkrijk Gods. De aantrekkingskracht en liefde die in deze bijeenkomst heersen, de ontvankelijkheid voor het goddelijke die hier naar voren komt, zijn niet van deze wereld maar van het Koninkrijk van God. Wanneer de mensen zich afscheiden en zelfzuchtig worden, dalen de goddelijke gaven niet neer en het licht van de Hoogste Heerscharen wordt niet langer in hen weerspiegeld, zelfs al komen zij lichamelijk bij elkaar. Een spiegel die van de zon is afgekeerd, kan onmogelijk het stralende licht van de zon weerkaatsen.
De Profeten van God kwamen om de eenheid van het Koninkrijk in het hart van de mensen te vestigen. Zij allen verkondigden de blijde boodschap van de uitstorting van Gods gaven aan de mensheid. Allen brachten dezelfde boodschap van Gods liefde aan de wereld.
30. De wereld is een nieuwe wereld geworden. Het duister van de nacht, dat de mensheid omringt is aan het verdwijnen. Een nieuwe tijd is aangebroken. Gevoeligheid voor het goddelijke en hemelse capaciteiten komen in de mensen tot ontwikkeling onder de invloed van de Zon der Waarheid. De mensen zijn niet gelijk wat hun capaciteiten betreft. Hun omstandigheden zijn niet dezelfde. Er zijn bijvoorbeeld mineralen die uit de steenachtige gebieden van de aarde komen. Het zijn allemaal mineralen, alle zijn door dezelfde zon ontstaan, maar het ene mineraal zal altijd een gewone steen blijven, terwijl het andere de eigenschappen ontwikkelt van een fonkelende, kostbare edelsteen. Op het ene stuk grond groeien tulpen en hyacinten, op het andere distels en dorens. Elk stuk grond ontvangt de weldadige zonneschijn, maar verschilt in ontvankelijkheid. Daarom is het nodig dat wij onze vermogens en geestelijke ontvankelijkheid tot ontwikkeling brengen, opdat wij de genadige milddadigheid van de Zon der Waarheid, bestemd voor het tijdperk waarin wij leven, gelijk het licht uit een zuiver kristal kunnen weerspiegelen.
De gaven en gunsten van de Gezegende Schoonheid zijn oneindig. Wij moeten iedere dag ons uiterste best doen onze ontvankelijkheid te vergroten; wij moeten gelijk volmaakte spiegels worden. Hoe gepolijster en zuiverder de spiegel is, des te helderder weerkaatst hij het licht van de Zon der Waarheid. Wees gelijk een goed verzorgde tuin waarin hemelse rozen en kleurige bloemen groeien en geuren. Ik hoop dat uw hart gelijk een gerede, zorgvuldig bewerkte bodem zal worden, waarop de goddelijke overvloed van zegeningen van de Gezegende Schoonheid neerdaalt en waarover de verkwikkende bries van de goddelijke lente waait. Dan zal de tuin van uw harten bloemen voortbrengen, waarvan de hemelse Tuinman de heerlijke geuren inademt. Laat uw harten de glorie van de Zon der Waarheid in al hun kleuren weerspiegelen, om het oog van de goddelijke Kweker te strelen. Wees iedere dag meer tot God aangetrokken opdat Zijn liefde allen met wie gij in aanraking komt mag bezielen. Wees gelijk één geest, één ziel, de bladeren van één boom, de bloemen van één tuin, de golven van één zee. Daar de mensen niet dezelfde vermogens en capaciteiten bezitten, zullen zij onderling van elkaar verschillen. Maar dit is in werkelijkheid een reden voor eenheid en niet voor onenigheid en vijandschap. Als de bloemen van een tuin allemaal dezelfde kleur hadden zou dit eentonig aandoen, maar juist de verschillende kleuren maken een tuin mooi en aantrekkelijk. Door hun verschil in kleur en in de wijze waarop ze het licht weergeven, verlenen de bloemen schoonheid en charme aan de tuin.
Hoe verschillend wij dus ook van elkaar zijn in persoonlijkheid en denkwijze, wij moeten er naar streven gelijk de bloemen van dezelfde goddelijke tuin in harmonie met elkaar te leven. Iedere ziel heeft haar eigen persoonlijke geur en kleur, maar alle mensen weerspiegelen hetzelfde licht, allen verlenen geur aan dezelfde bries die door de tuin waait en allen ontwikkelen zich in volkomen harmonie en eensgezindheid. Wees gelijk de golven van één zee, de bomen van één woud, opgroeiend in de grootste liefde, harmonie en eenheid.
De mens en de natuur
31. De mens is van nature intelligent en is zich hiervan bewust, in tegenstelling tot de natuur. De mens is begiftigd met een geheugen, de natuur niet. De mens ontdekt de geheimen van de natuur, terwijl de natuur zichzelf niet bewust is van haar geheimen. Hieruit blijkt dat de mens dualistisch is: net als een dier is hij onderworpen aan de natuur, maar met zijn geestelijk bewustzijn verheft hij zich boven de wereld van stoffelijk bestaan. Door zijn edelere en hogere geestelijke vermogens bezit hij krachten die de natuur niet heeft, hij zegeviert daarmee over de natuur. Door deze geestelijke krachten of vermogens die de natuurlijke overtreffen, kan de mens de natuur bevatten; hij begrijpt de natuurwetten en -verschijnselen, doorgrondt de geheimen van het onbekende en onzichtbare en brengt deze naar het vlak van het bekende en zichtbare. Alle bestaande kunsten en wetenschappen waren eens verborgen geheimen der natuur. Door zijn beheersing van de natuur bracht de mens ze van het onzichtbare naar het zichtbare vlak; geheimen die de natuur nooit zonder meer prijsgegeven zou hebben.
32. Wetenschap is de eerste emanatie van God tot de mens. Al het geschapene draagt de mogelijkheid tot stoffelijke vervolmaking in zich, maar het vermogen tot verstandelijk onderzoek en wetenschappelijke ontdekking is een hoger vermogen dat alleen aan de mens is geschonken. Alle andere wezens en organismen bezitten deze mogelijkheid en kundigheid niet. God heeft in de mens deze liefde voor de werkelijkheid geschapen of gelegd. De ontwikkeling en vooruitgang van een volk geschieden naar de mate en graad van wetenschappelijke ontwikkeling van dat volk. Hierdoor komt het land steeds meer tot bloei waardoor de welvaart en voorspoed van de bevolking worden verzekerd.
Hoe moeten wij deze gaven en gunsten benutten? Door onze krachten te richten op de eenmaking van de mensheid. Wij moeten ons inspannen om de eenheid van de mensheid tot stand te brengen; wij moeten deze vermogens aanwenden om de blanke en gekleurde volkeren tot eenheid te brengen. De ons door God geschonken intelligentie moeten wij wijden aan de vervolmaking van vriendschap en harmonie onder alle takken van de familie der mensen, opdat met Gods hulp en voorzienigheid het Oosten en Westen elkaar de hand zullen reiken in kameraadschap en liefde. Dan zal de mensheid zijn gelijk één volk, één ras en één soort; gelijk de golven van een zee.
33. God heeft de mens begiftigd met het vermogen tot onderzoek waardoor hij de waarheid kan zien en erkennen. Hij heeft de mens oren gegeven om de boodschap van werkelijkheid te kunnen horen; Hij heeft hem verstand geschonken waardoor hij de dingen zelf kan ontdekken. Met dit alles is hij begiftigd en toegerust voor het onderzoek van de werkelijkheid. Het is niet de bedoeling dat de mens door de ogen van een ander ziet, met de oren van een ander hoort of met het verstand van een ander begrijpt. Ieder mens heeft zijn persoonlijke gaven, kracht en verantwoordelijkheid in het scheppingsplan Gods. Vertrouw dus op uw eigen verstand en oordeel, houd vast aan het resultaat van uw eigen onderzoek, anders zult gij ten onder gaan in de zee van onwetendheid en verstoken zijn van al Gods weldaden. Keer u tot God, bid aan Zijn drempel in alle nederigheid om Zijn hulp en bekrachtiging, opdat Hij de sluiers die uw blik verduisteren kan verwijderen. Dan zal uw blik worden verhelderd; gij zult van aangezicht tot aangezicht de werkelijkheid Gods aanschouwen; uw hart zal geheel worden gezuiverd van de smetten van onwetendheid en de heerlijkheid en milddadigheid van het Koninkrijk weerspiegelen.
Het bovennatuurlijke in de mens
34. De filosofen van de wereld worden in twee categorieën verdeeld: de materialisten die het bestaan en de onsterfelijkheid van de geest ontkennen en de geestelijke filosofen die goddelijke wijsheid bezitten, die werkelijk verlicht zijn en geloven in de geest en zijn voortbestaan in het hiernamaals. De filosofen uit de oudheid leerden dat de mens enkel bestaat uit de materiële bestanddelen van zijn cellulaire opbouw en dat wanneer deze samenstelling wordt ontbonden het leven van de mens ophoudt. Zij redeneerden dat de mens alleen uit een lichaam bestaat en dat uit deze stoffelijke samenstelling de organen en hun functies, de zintuigen, vermogens en eigenschappen die de mens kenmerken, zijn voortgekomen en dat deze weer geheel verdwijnen met de dood van het fysieke lichaam. Hierop komt praktisch gesproken de redenering van alle materialisten neer.
De geestelijke filosofen verkondigen dat de geest van de mens eeuwig leeft en onsterfelijk is. Als gevolg van de bezwaren van de materialisten tegen deze stelling hebben de religieuze filosofen verstandelijke bewijzen aangevoerd om de deugdelijkheid van hun zienswijze te ondersteunen. Aangezien de materialistische filosofen niet geloven in de heilige Boeken, behelzen deze voor hen geen bewijzen; zij willen concrete bewijzen. Hierop hebben geestelijke filosofen geantwoord dat alle vormen van stoffelijk bestaan zijn onder te brengen in opklimmende graden of rijken: de delfstoffen, de plant, het dier en de mens, waaronder graduele verschillen in functie en intelligentie bestaan. Neem bij voorbeeld de delfstoffen, wij zien dat deze het vermogen bezitten van aantrekking of verbinding. De plant bezit de eigenschappen van de delfstoffen plus het vermogen tot groei. Hieruit blijkt dat het plantenrijk een hoger rijk is dan het delfstoffenrijk. Op zijn beurt bezit het dierenrijk behalve de eigenschappen van het delfstoffen- en plantenrijk, de vijf zintuigen die in de lagere rijken ontbreken. Eveneens bestaat het herinneringsvermogen, eigen aan het dier, niet in de lagere rijken.
Zoals het dier edeler is dan de plant en de delfstoffen, zo is de mens verheven boven het dier. Het dier bezit geen creatief vermogen, met andere woorden het is een gevangene van de natuur en heeft geen voeling met hetgeen in en boven de natuur is; het bezit geen geestelijke ontvankelijkheid, is verstoken van de vreugde bewust te leven, is zich niet bewust van de wereld van God en kan niet afwijken van de wetten der natuur.
Met de mens is dit anders. In de mens is het vermogen van bewustzijn gelegd; hij bezit een waarnemingsvermogen, kan creatief denken en is in staat de geheimen van het heelal te ontdekken. Alle industrieën, uitvindingen en middelen die ons dagelijks leven vergemakkelijken, waren eens verborgen geheimen van de natuur, maar de werkelijkheid van de mens drong tot deze geheimen door en maakte zich deze ten nutte. Volgens de wetten van de natuur hadden deze geheimen verborgen moeten blijven, maar de mens verhief zich boven deze wetten, ontdekte er de geheimen van en bracht ze uit het vlak van het onzichtbare naar het rijk van het bekende en zichtbare. Hoe wonderbaarlijk is de geest van de mens!
Lichaamskracht en zintuigen echter hebben mens en dier met elkaar gemeen. In feite is het dier vaak superieur aan de mens als het om de zintuigen gaat. Zo kunnen bijvoorbeeld sommige dieren buitengewoon scherp zien en andere bijzonder goed horen. Is het instinct van de hond niet veel meer ontwikkeld dat dat van de mens? Maar terwijl mens en dier alle fysieke eigenschappen en zintuigen gemeen hebben, bezit de mens in tegenstelling tot het dier een geestelijk vermogen. Dit is een bewijs dat de mens iets bezit dat boven de vermogens van het dier uitgaat, een vermogen en kracht die kenmerkend zijn voor de mens en in de lagere rijken van bestaan ontbreken. Dit is de menselijke geest. Al het wonderbaarlijke dat de mens heeft volbracht, is te danken aan de doeltreffende en doordringende kracht van de menselijke geest. Zonder deze geest zou dit alles niet mogelijk zijn geweest. Dit is zonneklaar.
Al het geschapene op aarde is aan een bepaalde vorm gebonden. Dat wil zeggen dat ieder stoffelijk wezen een bepaalde vorm heeft; het kan niet tegelijkertijd twee vormen hebben. Een voorwerp kan bijvoorbeeld rond, driehoekig of vierkant zijn, maar het kan onmogelijk gelijktijdig twee vormen hebben. Is het driehoekig, dan kan het pas vierkant worden als het zijn driehoekige vorm verliest. Het kan onmogelijk vierkant en driehoekig tegelijkertijd zijn. Het is dus duidelijk dat iets in de stoffelijke wereld tegelijkertijd niet meer dan één vorm kan hebben. De geestelijke werkelijkheid van de mens echter kan wel alle meetkundige vormen tegelijk bevatten, terwijl in de stoffelijke werkelijkheid eerst de ene vorm moet worden opgegeven alvorens de andere kan worden aangenomen. Dit is de wet van verandering en transformatie, en verandering en transformatie zijn tekenen van sterfelijkheid. Als deze verandering van vorm er niet was, zou al het stoffelijke onsterfelijk zijn; omdat echter het stoffelijk bestaan onderhevig is aan transformatie, is het sterfelijk. De werkelijkheid van de mens echter is begiftigd met alle vermogens; de mens behoeft niet eerst het ene denkbeeld op te geven om het andere te kunnen bevatten, zoals dit met louter stoffelijke dingen wel het geval is. Daarom is er in de werkelijkheid van de mens geen verandering of transformatie, ze is onsterfelijk en eeuwig. Het lichaam van de mens kan zich in Amerika bevinden, terwijl zijn geest bezig is in het Verre Oosten met ontdekkingen, organisatie en planning. Terwijl hij zich in Rusland bezig houdt met bestuur, wetten of het optrekken van een gebouw, is zijn lichaam nog steeds hier in Amerika. Wat is de kracht die, hoewel belichaamd in Amerika, tegelijkertijd bezig kan zijn in het Oosten met organiseren, vernietigen, opbouwen? Het is de menselijke geest. Dit staat onomstotelijk vast.
Wanneer gij iets rijpelijk overweegt, raadpleegt gij iets in u. Ge zegt, zal ik het doen of zal ik het niet doen? Is het beter deze reis te maken of zal ik ervan afzien? Wie is het die gij raadpleegt? Wie binnenin u geeft antwoord op die vraag? Stellig is er een duidelijke kracht, een intelligent ego. Als dit ego niet een ander was dan uw eigen ego, zoudt gij het niet raadplegen. Het is meer dan het denkvermogen. Het is uw geest die u leidt, u raad geeft en de beslissing neemt. Wie is het die vraagt? Wie is het die antwoordt? Het is zonder twijfel de geest en deze is niet aan verandering of transformatie onderhevig, omdat hij niet uit elementen is samengesteld en alles wat niet uit elementen is samengesteld, is onvergankelijk. Verandering en transformatie zijn eigenschappen van samengestelde vormen. Voor de geest bestaat er geen verandering of transformatie. Een bewijs hiervan is dat het lichaam verzwakt kan zijn, het kan ledematen verliezen of geheel of gedeeltelijk verlammen. Toch blijft de geest onveranderd. De geest neemt beslissingen, het denkvermogen blijft functioneren al is de hand krachteloos, al weigeren de voeten dienst, al is de ruggegraat verlamd en werken de spieren niet meer, toch blijft de geest onveranderd. Vermink een gezond mens, zijn geest blijft gaaf. Amputeer zijn voeten, hij behoudt zijn geest. Hij kan kreupel worden, de geest wordt niet aangetast. De geest blijft steeds dezelfde, men kan geen verandering of transformatie waarnemen en daar hij niet aan verandering of transformatie onderhevig is, blijft hij eeuwig bestaan.
Zie eens wat er met de mens gebeurt als hij slaapt. Alle lichaamsdelen zijn in rust. Het oog ziet niet, het oor hoort niet, de handen en voeten bewegen niet, in de wereld van de droom nochtans ziet hij, hoort hij, spreekt hij, loopt hij en kan zelfs in een vliegtuig zitten. Hieruit blijkt dat al lijkt het lichaam levenloos, de geest steeds actief blijft. Ja het is zelfs mogelijk dat wanneer het lichaam slaapt de waarnemingen veel helderder zijn, dat de mens een hogere vlucht neemt en scherper hoort; alle functies blijven intact, terwijl toch het lichaam in rust is. Dit bewijst dat er een geest is in de mens, en dat het voor de geest geen verschil maakt of het lichaam slaapt, gebrekkig of zelfs dood is. De toestand van het lichaam heeft geen invloed op de geest. De geest leeft voort en verliest zijn voortreffelijke eigenschappen niet. Hiervoor bestaan talloze bewijzen.
Dit zijn allemaal verstandelijke bewijzen. Niemand kan ze tegenspreken. Daar wij aangetoond hebben dat er een geest is en dat die geest blijft bestaan en onvergankelijk is, moeten wij ons inspannen om er meer van te weten te komen. Ik hoop dat gij zijn kracht leert kennen en u zult haasten er een godgewijde, zuivere en heilige geest van te maken, die het ware licht van de wereld wordt dat het Oosten en het Westen verlicht.
De deur tot goddelijke kennis
35. In de wereld van bestaan heeft de mens opeenvolgende graden van ontwikkeling doorlopen voordat hij het rijk van de mens bereikte. In elk van deze graden heeft hij de capaciteit ontwikkeld voor zijn groei naar het volgende stadium. In het delfstoffenrijk ontwikkelde hij de capaciteit om over te gaan naar het plantenrijk. In het plantenrijk kreeg hij de voorbereiding om naar de dierenwereld over te gaan en van daaruit weer naar het rijk van de mens. Gedurende deze gehele ontwikkelingsreis is hij steeds potentieel mens geweest.
In het begin van zijn leven was de mens een embryo in de moederschoot. Daar ontving hij de capaciteiten en gaven voor de realiteit van het menselijk bestaan. De krachten en vermogens die hij voor deze wereld nodig had, werden hem al geschonken toen hij zich nog in die beperkte staat bevond. In deze wereld had hij oren nodig, die werden daar ontwikkeld voor zijn nieuwe bestaan. Alle krachten en vermogens die hij hier nodig had werden hem reeds gegeven in de wereld van de moederschoot. Bij zijn komst in dit rijk van bestaan beschikte hij niet alleen over de noodzakelijke organen en krachten, maar hij ontdekte ook dat voeding voor zijn stoffelijk bestaan hem wachtte.
Evenzo is het nodig dat de mens zich in deze wereld voorbereidt op het leven in het hiernamaals. Wat hij in de wereld van het Koninkrijk nodig heeft, moet hij hier verwerven.
De goddelijke wereld is duidelijk een wereld van licht, daarom heeft de mens in deze wereld verlichting nodig. De goddelijke wereld is een wereld van liefde; de liefde Gods is onontbeerlijk. Het is een wereld van volmaaktheden, dus moet de mens deugden en volmaaktheden verwerven. De wereld van de geest wordt bezield door de ademtocht van de heilige Geest, waarvoor wij ons reeds in deze wereld moeten openstellen. Dit nu is het Koninkrijk van eeuwig leven; het eeuwige leven moet worden verworven gedurende dit vergankelijke bestaan.
Op welke wijze kan de mens dit alles bereiken? Hoe kan hij deze genadige gaven en krachten verwerven? Ten eerste door de kennis van God. Ten tweede door de liefde Gods. Ten derde door geloof. Ten vierde door menslievende daden. Ten vijfde door zelfopoffering. Ten zesde door onthechting aan deze wereld. Ten zevende door een zuiver en heilig leven. Indien de mens deze noodzakelijke krachten en vermogens niet in zich tot ontwikkeling brengt, zal hij voorzeker verstoken zijn van het eeuwige leven.
Geprezen zij God! de deur van goddelijke kennis is door Bahá’u’lláh geopend, want Hij heeft de grondslag gelegd waardoor de mens de waarheden van hemel en aarde leert begrijpen; Hij heeft de mens in deze Dag de hoogste bekrachtiging geschonken in geloof. Hij is onze Leraar en Raadgever; Hij is Degeen die ons ziet en die barmhartig is jegens ons. Hij heeft ons Zijn gaven geschonken en ons Zijn milddadigheid verleend, alle vermaningen en geboden geopenbaard, Hij heeft ons het middel gegeven om eeuwigdurende heerlijkheid te erlangen, de bezielende kracht van de heilige Geest over ons geademd, de deuren van het paradijs van Abhá voor ons geopend en het licht van de Zon der Waarheid over ons uitgestraald.
Het Verbond
36. Aangezien er in het verleden steeds grote meningsverschillen zijn ontstaan over geloofsvragen, omdat iedereen die een nieuwe opvatting had deze als van God afkomstig beschouwde, heeft Bahá’u’lláh gewild dat er tussen de bahá’ís geen grond of reden tot onenigheid zou bestaan. Daarom schreef Hij met Zijn eigen pen het Boek van Zijn Verbond en richtte zich daarin tot Zijn familieleden en de hele mensheid met de volgende woorden: “Waarlijk Ik heb Hem aangewezen die het Middelpunt is van Mijn Verbond. Allen moeten Hem gehoorzamen; allen moeten zich tot Hem keren; Hij is de uitlegger van Mijn Boek en Hij kent Mijn Doel. Allen moeten zich tot Hem wenden. Alles wat Hij zegt is juist, want waarlijk Hij kent de teksten van Mijn Boek. Buiten Hem kent niemand Mijn Boek.” Deze verklaring heeft ten doel dat er onder de bahá’ís nooit tweedracht en onenigheid zal heersen, maar dat zij steeds volkomen eensgezind zullen zijn… Daarom zal een ieder die het door Bahá’u’lláh aangewezen Middelpunt van het Verbond gehoorzaamt, Bahá’u’lláh hebben gehoorzaamd en een ieder die het Middelpunt van het Verbond niet gehoorzaamt, Bahá’u’lláh niet hebben gehoorzaamd. Hoedt u, hoedt u! opdat geen van u spreekt uit eigen gezag en uit zichzelf iets nieuws instelt… Bahá’u’lláh schuwt zulke mensen.
37. In dit tijdperk zal de beschaving een vlucht nemen die ongeëvenaard is in de wereldgeschiedenis. De mensheid bevond zich tot dusver in haar kindsheid. Nu nadert ze het stadium van volwassenheid. Juist zoals het menselijk lichaam met het bereiken van het stadium van volwassenheid tot volle lichaamskracht en gerijpte verstandelijke vermogens komt, zodat men in een jaar tijds een ongekende mate van ontwikkeling kan waarnemen, evenzo zal de mensheid in deze cyclus van haar voleindiging en vervulling een ongekende vooruitgang bereiken. Deze drang naar vervolmaking die ieder mens in zich bergt als een schat van God – die aldoordringende universele geest – zal zich evenals de verstandelijke vermogens manifesteren in oneindige graden van volmaaktheid.<
De hoeksteen van religie
38. O schare der levenden! Oost en West aanbidden allebei sterren van verbleekte pracht en keren zich in gebed naar duister geworden horizonten. Zij hebben de brede grondslag waarop Gods heilige wetten berusten, volledig veronachtzaamd en bekommeren zich niet meer om de verdiensten en voortreffelijkheden van Zijn religie. Zij beschouwen bepaalde gewoonten en gebruiken als de onveranderlijke basis van godsgeloof en hebben zich daarin vastgebeten. Zij geloven dat zij het glansrijke toppunt van succes en voorspoed hebben bereikt, terwijl zij in werkelijkheid tot het diepste punt van achteloosheid zijn gezonken en daardoor geheel verstoken zijn van Gods milddadige gaven.
De hoeksteen van godsgeloof is het verwerven van goddelijke volmaaktheden en het deelachtig worden van Gods menigvuldige gaven. Het voornaamste doel van waar geloof is het innerlijk van de mens te veredelen door de uitstortingen van genade uit den hoge. Bereikt de mens dit doel niet, dan is hij waarlijk verstoken van Gods genade. Dit is de foltering van hels vuur.
De bahá’ís moeten daarom allen dit uiterst subtiele en belangrijke onderwerp in hun hart overwegen, opdat zij in tegenstelling met andere godsdiensten zich niet tevredenstellen met het geharrewar en de holheid van godsdienstige leerstellingen. Integendeel, zij moeten in ieder opzicht door het voorbeeld van hun leven de goddelijke eigenschappen en deugden uitdragen en trachten zich door een rechtschapen gedrag te onderscheiden. Zij moeten bewijzen dat zij bahá’is in daden en niet alleen in naam zijn. Een waar bahá’í is hij die dag en nacht ernaar streeft vooruit te komen op het pad van menselijke vervolmaking, wiens vurigste verlangen is zo te leven en te handelen dat hij de wereld verrijkt en verlicht; wiens bron van inspiratie de kern van goddelijke deugd is; wiens levensdoel is door zijn handel en wandel tot een oneindige vooruitgang bij te dragen. Eerst wanneer iemand deze volmaakte geestesgaven heeft verworven, kan hij een waar bahá’í genoemd worden. Want in deze heilige Beschikking, de glorie en bekroning van voorgaande eeuwen en tijdperken, is waar geloof niet slechts het erkennen van de Eenheid Gods, maar bovenal het in het dagelijks leven uitdragen van de volmaaktheden en deugden die besloten liggen in zo’n geloof.
-