Deel één
Hierin volgen de Tafelen en het Testament van ‘Abdu’l-Bahá.
1 Ere zij Hem die met het schild van Zijn Verbond de Tempel van Zijn Zaak heeft behoed voor de pijlen van twijfel; die met de Heerscharen van Zijn Testament het heiligdom van Zijn weldadigste Wet heeft bewaard en Zijn rechte en lichtende Pad heeft beschermd, waarmee Hij de aanval van de schare van verbondsbrekers, die Zijn goddelijke Bouwwerk dreigde omver te werpen, tegenhield; Hij die over Zijn machtigste Vesting en alglorierijke Geloof heeft gewaakt met de hulp van mensen op wie de laster van de lasteraar geen invloed kan hebben, mensen die zich door geen aardse roeping, heerlijkheid en macht laten afwenden van het Verbond van God en Zijn Testament, dat hecht is ingesteld door Zijn heldere en duidelijke woorden, geschreven en geopenbaard door Zijn alglorierijke Pen en geboekstaafd in de bewaarde Tafel.
2 Eer en lof, zegen en glorie rusten op die voornaamste tak van de goddelijke en heilige Lotusboom die gezegend, teder, groen en bloeiend is ontsproten uit de heilige Tweeling-bomen, de wonderbaarste, unieke en onschatbare parel, opblinkend uit de golvende Tweeling-zeeën; op de uitlopers van de Boom van Heiligheid, de twijgen van de hemelse Boom, zij die tijdens de Dag van de grote Afscheiding trouw en sterk stonden in het Verbond; op de Handen (pijlers) van de Zaak van God, die de goddelijke Geuren wijd en zijd verspreiden, Zijn Bewijzen verkondigen, Zijn Geloof uitdragen, Zijn Wet alom openbaar maken, zich van alles buiten Hem bevrijden, voor gerechtigheid in deze wereld opkomen en het Vuur van de Liefde van God in het hart en de ziel van Zijn dienaren ontsteken; en op hen die geloven, overtuigd zijn, standvastig blijven in Zijn Verbond en het Licht volgen dat na mijn heengaan uit de dageraad van goddelijke Leiding straalt – want zie! hij is de gezegende en geheiligde tak die is ontsproten uit de heilige Tweeling-bomen. Wel gaat het hem die de beschutting zoekt van zijn schaduw die de gehele mensheid beschutting biedt.
3 O gij geliefden van de Heer! Het hoogste van alle dingen is de bescherming van het ware Geloof van God, het behoud van Zijn Wet, het beveiligen van Zijn Zaak en het dienen van Zijn Woord. Tienduizend zielen hebben op dit pad stromen heilig bloed vergoten, hun kostbare leven voor Hem opgeofferd, zich in heilige extase naar het glorieuze veld van het martelaarschap gehaast, de Standaard van Gods Geloof opgericht en met hun levensbloed de verzen van Zijn goddelijke Eenheid op de Tafel van de wereld geschreven. De geheiligde borst van Zijne Heiligheid de Verhevene (moge mijn leven voor Hem worden geofferd) werd het doelwit gemaakt voor menige pijl van diepe smart en in Mázindarán werden de gezegende voeten van de Abhá-schoonheid (moge mijn leven voor Zijn geliefden worden geofferd) zo zwaar gegeseld dat ze tot bloedens toe werden verwond. Ook werd Zijn hals in boeien geslagen en werden Zijn voeten in blokken vastgemaakt. Vijftig jaar lang overkwam Hem elk uur een nieuwe beproeving en rampspoed, en nieuwe kwellingen en zorgen overvielen Hem. Eén ervan: nadat Hij onder hevige, opeenvolgende lotgevallen had geleden, werd Hij dakloos en een zwerver en werd Hij een slachtoffer van nog meer nieuwe kwellingen en problemen. In Irak was de Zon der wereld zo aan de lagen en listen van de boosaardige mensen blootgesteld dat Zijn pracht werd verduisterd. Later werd Hij als banneling naar de grote Stad (Constantinopel) gezonden en vandaar naar het Land van Mysterie (Adrianopel), vanwaar Hij tenslotte, schandelijk onrecht aangedaan, naar de Allergrootste Gevangenis (‘Akká) werd overgebracht. Hij Die door de wereld onrecht werd aangedaan (moge mijn leven worden geofferd voor Zijn geliefden) werd viermaal van stad naar stad verbannen, tot Hij tenslotte tot levenslange opsluiting werd veroordeeld en opgesloten in deze gevangenis, de gevangenis voor rovers, dieven en moordenaars. Dit alles is slechts één van de beproevingen die de Gezegende Schoonheid had te doorstaan; de rest is even smartelijk als deze.
4 Een andere beproeving die Hij te doorstaan had, was de vijandschap, de schaamteloze onrechtvaardigheid, de slechtheid en de rebellie van Mírzá Yaḥyá. Hoewel die Verguisde, die Gevangene hem vanaf zijn prille jeugd aan Zijn liefderijk hart had gekoesterd, steeds Zijn tedere zorgen over hem had uitgestort, zijn naam had verheerlijkt, hem had beschermd tegen ieder ongeluk en hem bij de mensen van deze wereld en de volgende geliefd had gemaakt, en ondanks de krachtige aansporingen en raadgevingen van de Verhevene (de Báb) en Zijn duidelijke en afdoende waarschuwing “Hoed u, hoed u opdat de negentien Letters van de Levende en hetgeen in de Bayán is geopenbaard u niet als met een sluier bedekken”, heeft Mírzá Yaḥyá Hem toch verloochend, vals behandeld, geen geloof in Hem gesteld, het zaad van twijfel gezaaid, zijn ogen gesloten voor Zijn duidelijke verzen en zich daarvan afgewend. Had hij daar maar genoegen mee genomen! Nee, hij probeerde zelfs het heilige bloed (van Bahá’u’lláh) te vergieten, waarna hij grote beroering en opschudding veroorzaakte door Bahá’u’lláh van boosaardigheid en wreedheid jegens hem te betichten. Wat een oproer bracht hij teweeg en wat een storm van onheil ontketende hij toen hij in het Land van Mysterie (Adrianopel) was! Tenslotte bereikte hij dat de Zon van de wereld als banneling naar deze grootste Gevangenis werd gezonden en, smartelijk onrecht aangedaan, ten westen van deze Grote Gevangenis onderging.
5 O gij die standvastig en sterk staat in het Verbond! Het middelpunt van opstand, de voornaamste aanstichter van kwaad, Mírzá Muḥammad ‘Alí, heeft de beschutting van de Zaak van God verlaten, het Verbond verbroken, de heilige Tekst vervalst, het ware Geloof van God een zware slag toegebracht, Zijn volk uiteengedreven, met bittere haat getracht ‘Abdu’l-Bahá te kwetsen en heeft met de grootste vijandigheid deze dienaar van de heilige Drempel aangevallen. Hij greep en schoot elke pijl om de borst van deze miskende dienaar te doorboren, niets liet hij na om mij zwaar te treffen, geen venijn heeft hij bespaard om daarmee het leven van deze onfortuinlijke te vergiftigen. Ik zweer bij de meest heilige Abhá-schoonheid en bij het Licht dat uitstraalt van Zijne Heiligheid de Verhevene (moge mijn ziel een offer zijn voor Hun nederige dienaren), dat de bewoners van het Paviljoen van het Abhá-koninkrijk over deze ongerechtigheid hebben geweeklaagd, de hemelse Heerscharen hebben gerouwd, de onsterfelijke Maagden des Hemels in het allerhoogste Paradijs hun klaaglijke kreten hebben geslaakt en de schare van engelen heeft gezucht en gejammerd. Zo smartelijk werden de daden van dit hoogst onrechtvaardige personage dat hij zijn bijl aan de wortel van de Gezegende Boom sloeg, een zware slag toebracht aan de Tempel van de Zaak van God, de ogen van de geliefden van de Gezegende Schoonheid met tranen van bloed deed overstromen, de vijanden van de ene ware God toejuichte en aanmoedigde, menig zoeker naar de waarheid zich deed afkeren van de Zaak van God door zijn verwerping van het Verbond, de ijdele hoop van de volgelingen van Yaḥyá deed herleven, zichzelf gehaat maakte, de vijanden van de Grootste Naam vermetel en hoogmoedig deed worden, de vaste en overtuigende verzen terzijde schoof en het zaad van twijfel zaaide. Als de beloofde hulp van de Aloude Schoonheid niet op elk moment genadig was geweest voor deze onwaardige, zou hij zeker de Zaak van God hebben vernietigd, nee, uitgeroeid en het Goddelijke Bouwwerk totaal hebben ondermijnd. Maar geloofd zij de Heer, de zegevierende bijstand van het Abhá-koninkrijk daalde neer en de heerscharen in de hoge haastten zich de overwinning te schenken. De Zaak van God werd wijd en zijd verbreid, de roep van de ene Ware weerklonk overal, en in alle gebieden neigde men het oor naar het Woord van God. Zijn banier werd ontplooid, de vaandels van Heiligheid werden op glorieuze wijze gehesen en de liederen die Zijn goddelijke Eenheid loven werden gezongen. Opdat het ware geloof Gods moge worden beschermd en behoed, Zijn wet moge worden bewaakt en bewaard, en Zijn Zaak veilig en verzekerd moge blijven, is het eenieder geboden zich vast te houden aan de tekst van het duidelijke en vaststaande gezegende vers, dat over hem is geopenbaard. Er is geen grotere overtreding dan die van hem voorstelbaar. Hij (Bahá’u’lláh), luisterrijk en heilig is Zijn Woord, zegt: “Mijn dwaze geliefden hebben hem zelfs als Mijn deelgenoot beschouwd, hebben in het land verdeeldheid doen ontbranden en zij zijn waarlijk de boosdoeners.” Bedenk hoe dwaas de mensen zijn! Zij die in Zijn (Bahá’u’lláh’s) tegenwoordigheid waren en Zijn Gelaat hebben aanschouwd, hebben niettemin deze ijdele praat laten weerklinken totdat Hij, verheven zijn Zijn uitdrukkelijke woorden, zei: “Mocht hij slechts voor één ogenblik uit de beschutting van de Zaak treden, dan zal hij voorzeker ten onder gaan.” Denk eens na! Welke nadruk Hij legt op maar een ogenblik van dwaling, dat wil zeggen, als hij ook maar een haarbreed naar rechts of naar links neigt, wordt zijn dwaling duidelijk vastgesteld en zijn volslagen niets-zijn zichtbaar gemaakt. En nu bent u getuige hoe Gods toorn hem van alle kanten heeft getroffen en hoe hij dag na dag naar zijn ondergang snelt. Eerlang zult u hem en zijn metgezellen aanschouwen, geestelijk en lichamelijk gedoemd tot volslagen ondergang.
6 Welke dwaling kan groter zijn dan het verbreken van het Verbond van God! Welke dwaling kan groter zijn dan het veranderen en vervalsen van de woorden en verzen van de heilige Tekst, zoals door Mírzá Badí’u’lláh is getuigd en verklaard! Welke dwaling kan groter zijn dan het belasteren van het Middelpunt van het Verbond! Welke dwaling kan flagranter zijn dan het verspreiden van valse en dwaze berichten over de Tempel van Gods testament! Welke dwaling kan erger zijn dan het verordenen van de dood van het Middelpunt van het Verbond, ondersteund door het heilige vers: “Al wie aanspraak maakt alvorens duizend jaar ten volle zijn verstreken…”, terwijl hij (Muḥammad ‘Alí) in de dagen van de Gezegende Schoonheid zonder schaamte eenzelfde soort aanspraak had gemaakt die door Hem op voornoemde wijze werd weerlegd; de tekst van zijn aanspraak bestaat nog steeds en draagt zijn eigen zegel. Welke dwaling kan er vollediger zijn dan het vals beschuldigen van de geliefden van God! Welke dwaling kan kwaadaardiger zijn dan het veroorzaken van hun gevangenschap en opsluiting! Welke dwaling kan ernstiger zijn dan het aan de regering in handen geven van de heilige Geschriften en Epistels, opdat zij (de regering) wellicht zou optreden met de intentie deze miskende te doden. Welke dwaling kan gewelddadiger zijn dan het dreigen met de ondergang van de Zaak van God, het namaken en lasterlijk vervalsen van brieven en documenten, zodat dit de regering zou verontrusten en alarmeren en zou leiden tot het vergieten van het bloed van deze miskende, zulke brieven en documenten zijn nu in het bezit van de regering! Welke dwaling kan verfoeilijker zijn dan zijn ongerechtigheid en opstandigheid! Welke dwaling kan beschamender zijn dan het uiteendrijven van het verenigde volk van verlossing! Welke dwaling kan schandelijker zijn dan de ijdele en zwakke uitleggingen van het volk van twijfel! Welke dwaling kan verdorvener zijn dan de handen ineen te slaan met vreemden en de vijanden van God!
7 Enige maanden geleden heeft hij die het Verbond heeft verbroken, samen met anderen een document opgesteld dat vol staat met laster en smaad, waarin, de Heer verhoede, naast vele soortgelijke lasterlijke beschuldigingen, ‘Abdu’l-Bahá wordt beschouwd als een kwaadwillende doodsvijand van de Kroon. Zij brachten de leden van de keizerlijke regering dermate in verwarring dat tenslotte vanuit de zetel van de regering van Zijne Majesteit een Commissie van Onderzoek werd gestuurd die, in strijd met elke regel van rechtvaardigheid en billijkheid die Zijne Keizerlijke Majesteit past, en zelfs met de meest flagrante onrechtvaardigheid, haar onderzoek voortzette. De kwaadwilligen van de ene ware God omringden hen van alle kanten, legden de tekst van het document uit en wijdden er buitensporig over uit, terwijl zij (de leden van de Commissie) daar op hun beurt blindelings in meegingen. Een van hun vele lasteringen was dat deze dienaar in deze stad een vaandel had gehesen, het volk daaronder had samengebracht, een nieuwe soevereiniteit voor zichzelf had gevestigd, op de berg Karmel een machtig bolwerk had opgericht, alle volkeren van het land om zich heen had verzameld en hen aan hem onderhorig had gemaakt, een scheuring had veroorzaakt in de religie van de islam, een verdrag had gesloten met de volgelingen van Christus en, God verhoede, zich ten doel had gesteld de grootste breuk in het machtige gezag van de Kroon te veroorzaken. Moge de Heer ons beschermen tegen zulke afgrijselijke leugens!
8 Volgens het ondubbelzinnige en heilige gebod van God is het ons verboden te lasteren, is ons bevolen vrede en vriendschap uit te dragen, en worden wij aangespoord tot rechtschapenheid, oprechtheid en harmonie met alle geslachten en volkeren van de wereld. Wij moeten de regeringen van het land gehoorzamen en welwillend zijn, trouweloosheid jegens een rechtvaardige vorst beschouwen als trouweloosheid jegens God zelf en kwaadwilligheid jegens de regering als een vergrijp tegen de Zaak van God. Hoe is het mogelijk dat deze gevangenen zich na deze beslissende woorden overgeven aan dergelijke ijdele fantasieën, en hoe konden zij, gevangengezet, een dergelijke trouweloosheid tonen? Maar helaas! De Commissie van Onderzoek heeft deze lasterpraat van mijn broer en de kwaadwilligen goedgekeurd en bevestigd en het voorgelegd aan Zijne Majesteit, de Vorst. Op dit ogenblik woedt er een hevige storm rondom deze gevangene die de genadige wil van Zijne Majesteit afwacht, gunstig of ongunstig, moge de Heer hem door zijn genade helpen om rechtvaardig te zijn. In welke toestand hij zich ook bevindt, ‘Abdu’l-Bahá is in absolute rust en kalmte bereid tot zelfopoffering, en heeft zich in volledige berusting geheel aan Zijn Wil onderworpen. Welke overtreding kan afschuwelijker, verfoeilijker, verdorvener zijn dan dit!
9 Op dezelfde wijze heeft het brandpunt van haat zich ten doel gesteld ‘Abdu’l-Bahá te doden, en dit wordt ondersteund door het getuigenis van Mírzá Shu’á’u’lláh, dat hierbij is gevoegd. Het is duidelijk en onbetwistbaar dat zij heimelijk en met de grootst mogelijke subtiliteit tegen mij samenzweren. Hier volgen de woorden die hij zelf in die brief heeft geschreven: “Ik vervloek ieder ogenblik hem die deze tweedracht heeft veroorzaakt, roep met deze woorden ‘Heer, heb geen medelijden met hem’ en ik hoop dat God spoedig diegene zal openbaren die geen medelijden met hem zal hebben, die nu een ander gewaad draagt en over wie ik verder geen uitleg kan geven.” Met deze woorden verwijst hij naar het heilige vers dat als volgt begint: “Al wie aanspraak maakt alvorens duizend jaar ten volle zijn verstreken…” Denk eens na! Hoe belust zijn zij op de dood van ‘Abdu’l-Bahá. Overdenk in uw hart de zinsnede: “Meer kan ik niet uitleggen”, en besef welke complotten zij aan het smeden zijn om dat doel te bereiken. Zij vrezen dat, indien de brief te duidelijk wordt uitgelegd en in vreemde handen valt, hun intriges volkomen verijdeld en tenietgedaan zouden worden. De uitdrukking is slechts een voorbode van goed nieuws dat komen gaat, namelijk dat wat dit betreft alle nodige regelingen zijn getroffen.
10 O God, mijn God! Gij ziet deze miskende dienaar van U, vastgehouden in de klauwen van woeste leeuwen, roofzuchtige wolven en bloeddorstige beesten. Sta mij, door mijn liefde voor U, genadiglijk bij, opdat ik volop mag drinken uit de kelk die overvloeit van trouw aan U en die gevuld is met Uw weldadige genade, zodat ik ootmoedig in het stof mag neervallen en bewusteloos mag wegzinken, terwijl mijn kleed zich karmozijnrood kleurt met mijn bloed. Dit is mijn wens, mijn hartsverlangen, mijn hoop, mijn trots en mijn glorie. Vergun, o Heer mijn God en mijn Toevlucht, dat in mijn laatste uur, mijn einde als muskus zijn geur van glorie mag verspreiden! Is er een grotere weldaad dan dit? Nee, bij Uw Heerlijkheid. Ik roep U tot getuige dat er geen dag voorbijgaat waarop ik niet volop uit deze beker drink, zo smartelijk zijn de wandaden, gepleegd door hen die het Verbond hebben gebroken, tweedracht hebben gezaaid, boosaardigheid getoond, opruiing in het land teweeg gebracht en U onder Uw dienaren hebben onteerd. Heer! Beschermt Gij de machtige vesting van Uw Geloof tegen deze verbondsbrekers en bescherm Uw verborgen Heiligdom tegen de aanval van de goddelozen! Gij zijt in waarheid de Machtige, de Krachtige, de Genadige, de Sterke.
11 In het kort, o gij geliefden van de Heer! Het middelpunt van opstand, Mírzá Muḥammad ‘Alí, is overeenkomstig de beslissende woorden van God en vanwege zijn grenzeloze overtreding diep gezonken en is afgesneden van de heilige Boom. Waarlijk, wij hebben hun geen onrecht aangedaan, maar zij hebben zichzelf onrecht aangedaan!
12 O God, mijn God! Bescherm Uw vertrouwde dienaren tegen het kwaad van zelfzucht en begeerte; behoed hen met het wakend oog van Uw goedertierenheid voor alle wrok, haat en afgunst; beschut hen in de onaantastbare vesting van Uw zorg en maak hen, veilig voor de pijlen van twijfel, de manifestaties van Uw heerlijke tekenen; verlicht hun gelaat met de schitterende stralen uit de dageraad van Uw goddelijke eenheid; verblijd hun hart met de vanuit Uw heilig Koninkrijk geopenbaarde verzen; sterk hun lendenen door Uw albeheersende kracht die voortkomt uit Uw rijk van heerlijkheid. Gij zijt de Almilddadige, de Beschermer, de Almachtige, de Genadige.
13 O gij die standvastig zijt in het Verbond! Wanneer het uur aanbreekt waarop deze verguisde en vleugellamme vogel zijn vlucht naar de Hemelse Schare heeft genomen, wanneer hij zich naar het onzichtbare Rijk heeft gespoed, en zijn stoffelijk omhulsel verloren is gegaan of verborgen onder het stof, is het de plicht van de Afnán, die standvastig zijn in het Verbond van God en die zijn voortgesproten uit de Boom van Heiligheid, van de Handen (pijlers) van de Zaak van God (de heerlijkheid van de Heer ruste op hen), en van de vrienden en geliefden, zij allen, zich in te spannen en met hart en ziel en in eendracht op te staan om de zoete geuren van God te verspreiden, Zijn Zaak te onderrichten en Zijn Geloof te bevorderen. Het betaamt hen geen moment te rusten, noch rust te zoeken. Zij moeten zich in ieder land verspreiden, ieder klimaat verdragen en alle gebieden doorkruisen. Met grote inzet, zonder te rusten en standvastig tot het einde, moeten zij in ieder land de zegeroep aanheffen “O Gij Heerlijkheid der Heerlijkheden!” (Yá Bahá’u’l-Abhá); zij moeten, waarheen zij ook gaan, vermaardheid in de wereld verwerven, in iedere bijeenkomst helder als een kaars branden en in iedere vergadering de vlam van goddelijke liefde ontsteken, opdat het licht van waarheid in het hart van de wereld luisterrijk mag opgaan; opdat overal in Oost en West een onmetelijke schare zich onder de beschutting van het Woord van God mag verzamelen, de zoete geuren van heiligheid worden verspreid, de gezichten van de mensen zullen stralen, de harten van de goddelijke Geest worden vervuld en zielen hemels gemaakt worden.
14 Het is in deze tijd het belangrijkste om leiding te geven aan de naties en volkeren der wereld. Het onderrichten van de Zaak is van het grootste belang, want het is de hoeksteen van het fundament. Deze miskende dienaar heeft zich dag en nacht ingezet om de Zaak te bevorderen en de mensen tot dienstbaarheid aan te zetten. Hij rustte geen moment voordat de roep van de Zaak van God wijd en zijd in de wereld was verbreid en de hemelse melodieën uit het Abhá-koninkrijk oost en west hadden doen ontwaken. De geliefden van God moeten dit voorbeeld volgen. Dit is het geheim van geloof; dit is de vereiste tot het dienen aan de Drempel van Bahá!
15 De discipelen van Christus vergaten zichzelf en al het aardse, verzaakten al hun zorgen en bezittingen, zuiverden zich van zelfzucht en begeerte en verspreidden zich wijd en zijd om met volkomen onthechting de volkeren der aarde op te roepen tot de goddelijke Leiding, tot zij tenslotte de wereld tot een andere wereld maakten, de aarde verlichtten en zelfs tot hun laatste uur zelfopoffering betrachtten op de weg van die Geliefde van God. Tenslotte stierven zij in verschillende landen de glorierijke marteldood. Laten zij die mensen van de daad zijn, in hun voetsporen treden!
16 O mijn liefhebbende vrienden! Na het verscheiden van deze miskende is het de plicht van de Aghṣán (Takken) en de Afnán (Twijgen) van de heilige Lotusboom, de Handen (pijlers) van de Zaak van God en de geliefden van de Abhá-schoonheid zich te wenden tot Shoghi Effendi – de jeugdige tak, ontsproten uit de twee gewijde en heilige Lotusbomen en de vrucht, gegroeid uit de vereniging van de twee loten van de Boom van Heiligheid – daar hij het teken Gods is, de uitverkoren tak, de Behoeder van de Zaak van God, tot wie alle Aghṣán, de Afnán, de Handen van de Zaak van God en Zijn geliefden zich moeten keren. Hij is de uitlegger van Gods Woord en na hem zal de eerstgeborene in rechte lijn hem opvolgen.
17 De heilige en jeugdige tak, de Behoeder van de Zaak van God en het Universele Huis van Gerechtigheid dat algemeen moet worden gekozen en gevestigd, staan beiden onder de zorg en de bescherming van de Abhá-schoonheid en onder de beschutting en onfeilbare leiding van de Verhevene (moge mijn leven voor hen beiden worden geofferd). Al hetgeen zij besluiten is van God. Wie hem niet gehoorzaamt noch hen gehoorzaamt, heeft God niet gehoorzaamd. Wie tegen hem in opstand komt en tegen hen in opstand komt, is tegen God in opstand gekomen. Wie zich tegen hem keert, heeft zich tegen God gekeerd. Wie hen bestrijdt, heeft God bestreden. Wie met hem redetwist, heeft met God geredetwist. Wie hem verloochent, heeft God verloochend. Wie niet in hem gelooft, heeft niet in God geloofd. Wie afdwaalt, zich afscheidt of zich van hem afkeert, is in waarheid afgedwaald, heeft zich afgescheiden en zich van God afgekeerd. Moge de toorn, de felle gramschap, de wraak van God op hem rusten! De machtige vesting zal onneembaar en veilig blijven door gehoorzaamheid aan de Behoeder van de Zaak van God. Het is de plicht van de leden van het Huis van Gerechtigheid, van alle Aghṣán, Afnán en de Handen van de Zaak van God hun gehoorzaamheid, onderdanigheid en ondergeschiktheid aan de Behoeder van de Zaak van God te tonen, zich tot hem te wenden en ootmoedig jegens hem te zijn. Hij die hem bestrijdt heeft de ene Ware bestreden en zal een breuk veroorzaken in de Zaak van God, zal Zijn woord tenietdoen en een exponent worden van het middelpunt van opstand. Hoed u, hoed u, opdat de dagen na de hemelvaart (van Bahá’u’lláh) zich niet herhalen, toen het ‘middelpunt van opstand’ hoogmoedig en opstandig werd en met de Goddelijke Eenheid als excuus zichzelf heeft benadeeld en anderen in verwarring gebracht en vergiftigd. Natuurlijk zal geen enkele aanmatigende persoon die op onenigheid en tweedracht uit is, openlijk voor zijn kwade bedoelingen uitkomen. Nee, hij zal eerder, net als onzuiver goud, tal van middelen en voorwendsels aangrijpen om verdeeldheid teweeg te brengen onder het volk van Bahá. Mijn bedoeling is erop te wijzen dat de Handen van de Zaak van God steeds op hun hoede moeten zijn en dat zij, zodra zij merken dat iemand zich tegen de Behoeder van de Zaak van God begint te verzetten en te protesteren, hem uit de gemeenschap van het volk van Bahá moeten stoten en geen enkel excuus van hem mogen aanvaarden. Hoe vaak werd niet een ernstige dwaling in het kleed van waarheid gehuld om het zaad van twijfel in het hart der mensen te zaaien!
18 O gij geliefden des Heren! Het is de plicht van de Behoeder van de Zaak van God bij zijn leven zijn opvolger aan te wijzen, opdat na zijn heengaan geen geschillen kunnen ontstaan. Hij die wordt benoemd moet in zijn wezen blijk geven van onthechting van alle wereldse dingen, moet het toonbeeld van zuiverheid zijn, moet in zijn wezen de vreze Gods, kennis, wijsheid en geleerdheid tonen. Zou dus de eerstgeborene van de Behoeder van de Zaak van God de waarheid van de woorden “het kind is de verborgen essentie van zijn vader” in zijn wezen niet aan de dag leggen, dat wil zeggen: zou hij de geest (van de Behoeder van de Zaak van God) niet hebben geërfd en zou zijn glorierijke afstamming niet samengaan met een goed karakter, dan moet hij (de Behoeder van de Zaak van God) een andere tak kiezen om hem op te volgen.
19 De Handen van de Zaak van God moeten uit hun eigen midden negen personen kiezen die zich voortdurend moeten bezighouden met de belangrijke diensten voor het werk van de Behoeder van de Zaak van God. De verkiezing van deze negen personen moet eenstemmig of bij meerderheid van stemmen door de Handen van de Zaak van God geschieden, en deze moeten, hetzij eenstemmig of bij meerderheid van stemmen, hun instemming betuigen met de keuze van degene die de Behoeder van de Zaak van God tot zijn opvolger heeft gekozen. Deze instemming moet op zodanige wijze worden gegeven dat niet te onderscheiden valt wie de voor- en wie de tegenstemmers waren (geheime stemming).
20 O vrienden! De Handen van de Zaak van God moeten door de Behoeder van de zaak van God worden benoemd en aangesteld. Allen moeten onder zijn beschutting staan en zijn gebod gehoorzamen. Indien iemand, binnen of buiten de kring van de Handen van de Zaak van God, ongehoorzaam is of verdeeldheid zaait, dan zal de gramschap en de toorn van God over hem komen, want hij zal een breuk hebben veroorzaakt in het ware Geloof van God.
21 Het is de plicht van de Handen van de Zaak van God de goddelijke geuren te verspreiden, de ziel van de mensen te verheffen, om leren aan te moedigen, het karakter van alle mensen te verbeteren en om, te allen tijde en onder alle omstandigheden, geheiligd en onthecht te zijn van aardse zaken. Zij moeten de vreze Gods in hun gedrag, hun manieren, hun daden en hun woorden tonen.
22 Dit instituut van de Handen van de Zaak van God staat onder de leiding van de Behoeder van de Zaak van God. Hij moet hen voortdurend aansporen zich in te spannen en te trachten naar hun uiterste vermogen de zoete geuren van God te verspreiden en alle volkeren der wereld te leiden, want het licht van goddelijke Leiding maakt dat het gehele universum verlicht is. Het is in geen geval toegestaan, al is het maar voor een moment, dit absolute gebod dat voor iedereen bindend is te veronachtzamen, opdat de bestaanswereld mag worden als het Abhá-paradijs, opdat de oppervlakte van de aarde hemels mag worden, opdat onenigheid en strijd tussen volkeren, stammen, naties en regeringen mag verdwijnen, opdat alle bewoners van de aarde één volk en één ras mogen worden, opdat de wereld één tehuis mag worden. Mochten er geschillen ontstaan, dan zullen deze minnelijk en definitief worden beslecht door het Hoogste Gerechtshof, dat leden zal tellen van alle regeringen en volkeren van de wereld.
23 O gij geliefden van de Heer! In deze heilige Beschikking zijn tweedracht en strijd op geen enkele wijze toegestaan. Iedere aanvaller berooft zichzelf van Gods genade. Het is ieders plicht aan alle volkeren en bewoners van de aarde, hetzij vriend of vreemdeling, de grootste liefde, rechtschapenheid, oprechtheid en oprechte vriendschap te betonen. De geest van liefde en vriendschap moet zo intens zijn dat de vreemdeling zich een vriend, en de vijand zich een ware broeder zal voelen, zonder dat er enig verschil tussen hen bestaat. Want alomvattendheid is van God en alle beperkingen zijn aards. Dus moet de mens ernaar streven dat zijn wezen deugden en volmaaktheden aan de dag legt, waarvan het licht iedereen zal beschijnen. Het licht van de zon schijnt over de gehele wereld en de weldadige regens van goddelijke voorzienigheid vallen op alle volkeren neer. De bezielende bries doet ieder levend schepsel herleven en alle met leven begiftigde wezens krijgen hun deel aan Zijn hemelse dis. Op dezelfde wijze moeten de liefde en vriendelijkheid van de dienaren van de ene ware God overvloedig en alomvattend aan de gehele mensheid worden geschonken. In dit verband zijn beperkingen en restricties in geen geval toegestaan.
24 Daarom, o mijn liefhebbende vrienden, ga met alle volkeren, rassen en godsdiensten van de wereld om met de grootste waarheidsliefde, oprechtheid, trouw, vriendelijkheid, goedheid en welwillendheid, opdat de gehele bestaanswereld vervuld mag worden van de heilige verrukking van de genade van Bahá, opdat onwetendheid, vijandschap, haat en wrok uit de wereld mogen verdwijnen en het duister van verwijdering tussen de volkeren en rassen van de wereld mag wijken voor het licht van eenheid. Als andere volkeren en naties u ontrouw zijn, betoon hun uw trouw; als zij onrechtvaardig zijn jegens u, toon hun uw rechtvaardigheid; als zij zich afzijdig van u houden, trek hen tot u aan; als zij zich vijandig tonen, wees vriendelijk tegen hen; als zij uw leven verzuren, verzoet hun ziel; als zij u een wond toebrengen, wees dan een balsem voor hun wonden. Dat zijn de eigenschappen van de oprechte! Dat zijn de hoedanigheden van de waarachtige.
25 En nu betreffende het Huis van Gerechtigheid dat God heeft vastgesteld als de bron van al het goede en heeft vrijgemaakt van elke dwaling. Het moet worden gekozen door algemene verkiezing, dat wil zeggen, door de gelovigen. Zijn leden moeten een toonbeeld zijn van de vreze Gods en bronnen van kennis en begrip; zij moeten standvastig zijn in het Geloof van God en weldoeners van de gehele mensheid. Met dit Huis wordt bedoeld het Universele Huis van Gerechtigheid; dat wil zeggen, in ieder land moet een secundair Huis van Gerechtigheid worden ingesteld en deze secundaire Huizen van Gerechtigheid moeten de leden van het Universele Huis van Gerechtigheid kiezen. Aan dit lichaam moet alles worden voorgelegd. Het vaardigt alle verordeningen en bepalingen uit die niet uitdrukkelijk in de heilige Tekst staan. Door dit lichaam moeten alle moeilijke problemen worden opgelost en de Behoeder van de Zaak van God is voor het leven het heilige hoofd en verheven lid van dat lichaam. Als hij de beraadslagingen niet persoonlijk kan bijwonen, dan moet hij iemand aanwijzen om hem te vertegenwoordigen. Als een van de leden een zonde begaat die schadelijk is voor het algemeen welzijn, dan heeft de Behoeder van de Zaak van God het recht om hem naar eigen goeddunken te verwijderen, waarna men een ander in zijn plaats moet kiezen. Dit Huis van Gerechtigheid vaardigt de wetten uit en de regering handhaaft ze. Het wetgevende lichaam moet de uitvoerende macht versterken, de uitvoerende macht moet het wetgevende lichaam helpen en bijstaan, opdat door de innige verbondenheid en harmonie van deze twee machten de grondslag van oprechtheid en gerechtigheid hecht en sterk zullen worden en alle gebieden ter wereld als het Paradijs mogen worden.
26 O Heer, mijn God! Sta Uw geliefden bij sterk te staan in Uw Geloof, Uw wegen te bewandelen en standvastig te zijn in Uw Zaak. Geef hun Uw genade om de aanvallen van zelfzucht en hartstocht te weerstaan en het licht van goddelijke leiding te volgen. Gij zijt de Krachtige, de Genadige, de Bij-zich-bestaande, de Schenker, de Meedogende, de Almachtige, de Almilddadige.
27 O vrienden van ‘Abdu’l-Bahá! De Heer heeft, als een teken van Zijn oneindige milddadigheden, Zijn dienaren genadiglijk een gunst verleend door te voorzien in een vast geldoffer (Ḥuqúq), dat plichtsgetrouw aan Hem moet worden aangeboden, ofschoon Hij, de Ware en Zijn dienaren te allen tijde onafhankelijk zijn van alle geschapen dingen, en God is waarlijk de Albezittende, verheven boven de behoefte aan enige gift van Zijn schepselen. Dit vaste geldoffer maakt evenwel dat de mensen sterk en standvastig worden en goddelijke overvloed aantrekken. Het moet geschonken worden via de Behoeder van de Zaak van God, zodat het besteed kan worden voor de verspreiding van de Geuren van God en de verheerlijking van Zijn woord, voor liefdadige doeleinden en voor het algemeen welzijn.
28 O gij geliefden van de Heer! Het is uw plicht onderdanig te zijn aan alle rechtvaardige vorsten en uw trouw te tonen aan iedere rechtschapen vorst. Dien de heersers van de wereld met uiterste oprechtheid en trouw. Betoon hun gehoorzaamheid en wees hun welgezind. Meng u niet in politieke zaken zonder hun verlof en toestemming, want ontrouw aan een rechtvaardige heerser betekent ontrouw aan God.
29 Dit is mijn raad en het gebod van God aan u. Wel gaat het hen die hiernaar handelen.
(Dit geschrift is voor een lange tijd onder de grond bewaard geweest en door vocht aangetast. Bij het tevoorschijn halen is geconstateerd dat enkele delen ervan door het vocht zijn aangetast, en omdat het Heilige Land erg onrustig was, werd het onaangeroerd gelaten.)
Deel twee
30 Hij is God.
31 O mijn Heer, mijn hartsverlangen, Gij die ik voortdurend aanroep, Gij die mijn Steun en mijn Beschutting zijt, mijn Helper en mijn Toevlucht! Gij ziet mij ondergedompeld in een oceaan van rampen die de ziel overweldigen, van beproevingen die het hart terneerdrukken, van smarten die Uw schare uiteendrijven, van rampen en leed die Uw kudde verstrooien. Smartelijke bezoekingen omringen mij en gevaren sluiten mij van alle zijden in. Gij ziet mij, gedompeld in een zee van onovertroffen tegenspoed, verzonken in een peilloze afgrond, geteisterd door mijn vijanden en verteerd door de vlam van hun haat, aangewakkerd door mijn bloedverwanten met wie Gij uw sterke Verbond en Uw hechte Testament hebt gesloten, waarin Gij hun gebiedt hun hart naar deze miskende te keren, de dwazen en onrechtvaardigen van mij weg te houden en alles in Uw heilige Boek waarover zij van mening verschillen, aan deze eenzame voor te leggen, zodat de Waarheid aan hen wordt geopenbaard, hun twijfel wordt verdreven en Uw duidelijke Tekenen overal verbreid worden.
32 Gij ziet hen nu, o Heer, mijn God! met Uw oog dat niet slaapt, hoe zij Uw Verbond hebben verbroken en zich daarvan hebben afgewend, hoe zij met haat en opstandigheid van Uw Testament zijn afgedwaald en met kwade bedoelingen hebben opgetreden.
33 De tegenspoed is nog heviger geworden toen zij met ondraaglijke wreedheid opstonden om mij te overmeesteren en te verpletteren, toen zij hun geschriften vol twijfel wijd en zijd verspreidden en in volstrekte leugenachtigheid hun laster op mij richtten. Niet tevreden hiermee, heeft hun leider, o mijn God, het gewaagd Uw Boek te vervalsen, Uw vaststaande heilige Tekst onrechtmatig te veranderen en dat wat door Uw alglorierijke Pen is geopenbaard, te verdraaien. Ook heeft hij op boosaardige wijze datgene, wat Gij hebt geopenbaard voor degene, die de grootste wreedheid tegen U heeft begaan, U heeft verworpen en Uw wonderbare tekenen heeft verloochend, ingevoegd in datgene, wat Gij hebt geopenbaard voor deze dienaar van U, die in deze wereld onrecht is aangedaan. Dit alles deed hij om de mensen te misleiden en kwaadaardige influisteringen in de oren te blazen van hen die U zijn toegewijd. Daarvan legde hun tweede leider getuigenis af; hij bekende dit in zijn eigen handschrift, plaatste er zijn zegel op en verspreidde het over alle gebieden. O mijn God! Bestaat er een zwaarder onrecht dan dit? En nog rustten zij niet, maar gingen hardnekkig voort, met bedrog, kwaadsprekerij, hoon en laster, tweespalt te veroorzaken binnen de regering van dit land en elders, waardoor zij mij beschouwden als een opruier die de gedachten bezoedelt met dingen die het oor verafschuwt te horen. Aldus raakte de regering verontrust, werd de vorst door angst bevangen en werd de adel wantrouwig. De gemoederen kwamen in beroering, er heerste verwarring, de mensen waren tot in hun ziel verontrust, het vuur van smart en droefheid ontbrandde in hun hart, en de heilige Bladeren (van de familie) waren diep geschokt; zij weenden bittere tranen, zij zuchtten en weeklaagden en hun hart brandde in hun binnenste terwijl zij treurden over deze verguisde dienaar van U, een slachtoffer in de handen van deze, zijn verwanten, nee, zijn eigenlijke vijanden!
34 Heer! Gij ziet alle dingen mij bewenen en mijn verwanten zich verheugen in mijn ellende. Bij Uw heerlijkheid, o mijn God! Zelfs onder mijn vijanden hebben sommigen geweeklaagd over mijn beproevingen en mijn leed, en onder de afgunstigen zijn er die tranen hebben vergoten vanwege mijn zorgen, mijn ballingschap en mijn kwellingen. Dat deden zij omdat zij in mij niets dan toewijding en zorg vonden en niets dan vriendelijkheid en barmhartigheid zagen. Toen zij zagen hoe ik in de vloed van beproeving en tegenspoed werd meegesleurd en zelfs als een doelwit aan de pijlen van het noodlot werd blootgesteld, waren zij tot in hun hart geraakt door mededogen, kwamen er tranen in hun ogen en getuigden zij “de Heer is ons tot getuige, van hem hebben wij niets anders ondervonden dan trouw, edelmoedigheid en buitengewoon mededogen.” De verbondsbrekers, de voorboden van het kwaad, werden evenwel nog feller in hun wrok en verheugden zich toen ik het slachtoffer werd van de smartelijkste beproeving; zij stonden tegen mij op en schiepen vreugde in de hartverscheurende gebeurtenissen rondom mij.
35 Ik roep U aan, O Heer mijn God! met mijn tong en geheel mijn hart, hen hun wreedheid, misdaden, sluwheid en boosaardigheid niet te vergelden, want zij zijn dwaas en verachtelijk en weten niet wat zij doen. Zij zien het verschil niet tussen goed en kwaad, evenmin onderscheiden zij gelijk van ongelijk en recht van onrecht. Zij volgen hun eigen begeerten en treden in de voetstappen van de meest onvolmaakte dwazen onder hen. O mijn Heer! Wees hun genadig, behoed hen voor alle rampspoeden in deze roerige tijden en vergun dat alle beproevingen en moeilijkheden het lot zijn van deze dienaar van U die in deze duistere afgrond terecht is gekomen. Sluit mij uit van alle smart en maak mij tot een offer voor al Uw geliefden. O Heer, de Allerhoogste! Moge mijn ziel, mijn leven, mijn wezen, mijn geest, mijn alles voor hen worden geofferd. O God, mijn God! Nederig, knielend en met mijn gezicht in het stof, bid ik tot U met alle vurigheid van mijn smeekbede om eenieder die mij heeft gekwetst te vergeven, hem die tegen mij heeft samengespannen en mij heeft beledigd vergiffenis te schenken, en de misdaden van hen die mij onrecht aandeden uit te wissen. Verleen hun genadig Uw goede gaven, schenk hun vreugde, bevrijd hen van droefenis, geef hun vrede en voorspoed, schenk hun Uw zegen en stort Uw milddadigheid over hen uit.
36 Gij zijt de Machtige, de Genadige, de Helper in nood, de Bij-zich-bestaande!
37 O innig geliefde vrienden! Ik ben nu in zeer groot gevaar en zelfs de hoop nog een uur te leven is voor mij verloren. Ik ben daarom gedwongen deze regels te schrijven ter bescherming van de Zaak van God, tot behoud van Zijn Wet, ter beveiliging van Zijn Woord en van Zijn leringen. Bij de Aloude Schoonheid! Deze miskende heeft op geen enkele wijze ooit een wrok jegens iemand gekoesterd, noch doet hij dat nu; hij draagt niemand een kwaad hart toe en hij uit geen woorden anders dan voor het welzijn van de wereld. Mijn allerhoogste plicht noodzaakt mij echter om over de Zaak van God te waken en die te beschermen. Daarom geef ik u, met groot verdriet, deze raad, zeggende: Waak over de Zaak van God, bescherm Zijn Wet en heb de uiterste vrees voor tweedracht. Het fundament van het geloof van het volk van Bahá (moge mijn leven voor hen worden geofferd) is dit: “Zijne heiligheid de Verhevene (de Báb) is de Manifestatie van de eenheid en het een-zijn van God en de Voorloper van de Aloude Schoonheid. Zijne Heiligheid de Abhá-schoonheid (moge mijn leven een offer zijn voor Zijn standvastige vrienden) is de allerhoogste Manifestatie van God en de Dageraad van Zijn meest goddelijke Wezen. Alle anderen zijn Zijn dienaren en volgen Zijn gebod.” Iedereen moet zich tot het Heiligste Boek wenden en al wat daarin niet uitdrukkelijk is bepaald moet aan het Universele Huis van Gerechtigheid worden voorgelegd. Wat dit lichaam eenstemmig of bij meerderheid van stemmen besluit, is waarlijk de Waarheid en de wil van God zelf. Al wie daarvan afwijkt, behoort waarlijk tot hen die tweedracht zaaien, boosaardigheid tonen en zich afwenden van de Heer van het Verbond. Met dit Huis wordt bedoeld het Universele Huis van Gerechtigheid dat uit alle landen moet worden gekozen, dat wil zeggen, uit alle gebieden in Oost en West waar de geliefden wonen, op de manier van verkiezen zoals die in westerse landen, bijvoorbeeld in Engeland, gebruikelijk is.
38 Het is de plicht van deze leden (van het Universele Huis van Gerechtigheid) op een bepaalde plaats samen te komen en te beraadslagen over alle problemen die tot een geschil hebben geleid, over kwesties die onduidelijk zijn en over aangelegenheden die niet uitdrukkelijk in het Boek vermeld staan. Wat zij ook besluiten, het heeft dezelfde uitwerking als de Tekst zelf. En aangezien het Huis van Gerechtigheid de macht heeft wetten uit te vaardigen die niet uitdrukkelijk in het Boek staan vermeld en die dagelijkse zaken betreffen, heeft het eveneens de macht deze te herroepen. Zo kan bij voorbeeld het Huis van Gerechtigheid nu een bepaalde wet uitvaardigen en doen uitvoeren, en honderd jaar later, wanneer de omstandigheden grondig zijn veranderd, heeft een ander Huis van Gerechtigheid de macht, naargelang de eisen van die tijd, die wet te wijzigen. Het kan dit doen, omdat die wet geen deel uitmaakt van de uitdrukkelijke Goddelijke Tekst. Het Huis van Gerechtigheid is zowel de maker als de afschaffer van zijn eigen wetten.
39 Nu is een van de belangrijkste en meest fundamentele beginselen van de Zaak van God het volkomen schuwen en mijden van de verbondsbrekers, want zij zullen de zaak van God totaal vernietigen, Zijn Wet uitroeien en geen waarde hechten aan alle in het verleden aangewende krachtsinspanningen. O vrienden! Het betaamt u zich met tederheid de beproevingen van de Verhevene voor de geest te halen en uw trouw te tonen aan de Immergezegende Schoonheid. U moet zich tot het uiterste inspannen opdat al dit leed, deze beproevingen en smarten, al dit zuivere en heilige bloed dat zo overvloedig op de Weg van God werd vergoten, niet tevergeefs blijken te zijn. U weet heel goed wat het middelpunt van opstand, Mírzá Muḥammad ‘Alí, en zijn metgezellen hebben aangericht. Een van zijn wandaden is het vervalsen van de heilige Tekst waarvan u – de Heer zij geprezen – allen op de hoogte bent en u weet dat dit duidelijk bewezen en bevestigd is door de getuigenis van zijn broer Mírzá Badí’u’lláh, wiens bekentenis in zijn eigen handschrift is geschreven, zijn zegel draagt en is gedrukt en verspreid. Dit is slechts één van zijn wandaden. Is er een grotere overtreding denkbaar dan deze, de vervalsing van de heilige Tekst? Nee, bij de gerechtigheid van God! Zijn overtredingen zijn opgeschreven en opgetekend in een apart vlugschrift. God geve dat u het nauwkeurig zult lezen.
40 Kortom, volgens de uitdrukkelijke Goddelijke Tekst zal de minste overtreding van deze man een gevallen schepsel maken; welke overtreding is zwaarder dan de poging om het goddelijke Bouwwerk te vernietigen, het Verbond te verbreken, zich van het Testament af te keren, de heilige Tekst te vervalsen, het zaad van twijfel te zaaien, ‘Abdu’l-Bahá te belasteren, aanspraken te maken waarvoor God geen machtiging heeft neergezonden, onheil stichten en zelfs te pogen het bloed van ‘Abdu’l-Bahá te vergieten, en vele andere dingen waarvan u allen op de hoogte bent. Zo is het duidelijk dat, als deze man erin zou slagen een scheuring in de Zaak van God teweeg te brengen, hij het geheel zal vernietigen en uitroeien. Hoed u ervoor deze man te naderen, want hem te naderen is erger dan vuur te naderen!
41 Genadige God! Nadat Mírzá Badí’u’lláh in zijn eigen handschrift had verklaard dat deze man (Muḥammad ‘Alí) het Verbond had verbroken en zijn vervalsing van de heilige Tekst had bekend gemaakt, besefte hij dat, door terug te keren tot het ware Geloof en zijn trouw te betuigen aan het Verbond en het Testament, hij op geen enkele wijze zijn zelfzuchtige begeerten zou kunnen bevredigen. Daarop toonde hij berouw over hetgeen hij had gedaan en trachtte heimelijk zijn schriftelijke bekentenissen in te trekken, smeedde een duister complot tegen mij met het middelpunt van opstand en informeerde hem dagelijks over alle gebeurtenissen in mijn huishouden. Hij speelde zelfs een leidende rol in de wandaden die de laatste tijd gepleegd werden. God zij geprezen keerde het vroegere evenwicht terug en kregen de geliefden weer gedeeltelijke rust. Maar vanaf de dag dat hij weer in ons midden kwam, begon hij opnieuw het zaad van ernstige opruiing te zaaien. Enkele van zijn kuiperijen en intriges zullen in een aparte bladzijde worden vermeld.
42 Het is evenwel mijn oogmerk aan te tonen dat het de plicht is van de vrienden die standvastig en sterk staan in het Verbond en het Testament steeds op hun hoede te zijn, opdat niet na het heengaan van deze miskende, die waakzame en actieve kwaadstichter een scheuring kan veroorzaken, in het geheim het zaad van twijfel en tweedracht zaaien, en de Zaak van God volkomen uitroeien. Mijd zijn gezelschap voor altijd. Wees zeer op uw hoede. Kijk en onderzoek; indien iemand de geringste betrekking met hem onderhoudt, werp hem uit uw midden, want hij zal voorzeker een breuk veroorzaken en onheil stichten.
43 O gij geliefden des Heren! Tracht met geheel uw hart de Zaak van God te beschermen tegen de aanval van de onoprechte, want zielen als deze maken wat recht is krom en zorgen ervoor dat alle goedwillende inspanningen tegengestelde resultaten opleveren.
O God, mijn God! Ik roep U, Uw Profeten en Uw Boodschappers, Uw heiligen en gewijden tot getuige, dat ik Uw bewijzen nadrukkelijk aan Uw geliefden heb verkondigd en alle dingen duidelijk aan hen heb uiteengezet, opdat zij over Uw Geloof waken, Uw rechte weg behoeden, en Uw luisterrijke Wet beschermen. Gij zijt, waarlijk, de Alwetende, de Alwijze!
Deel drie
44 Hij is de Getuige, de Altoereikende.
45 O mijn God! mijn Geliefde, het Verlangen van mijn hart! Gij weet, Gij ziet hetgeen deze Uw dienaar die zich aan Uw deur heeft verootmoedigd, is overkomen, en Gij kent de zonden die tegen hem begaan zijn door het kwaadwillige volk, zij die Uw Verbond hebben verbroken en zich van Uw Testament hebben afgekeerd. Overdag kwelden zij mij met de pijlen van haat, en ‘s nachts spanden zij in het geheim samen om mij te kwetsen. Bij het gloren van de dag voerden zij datgene uit wat de hemelse Heerscharen deed weeklagen, en bij het vallen van de avond trokken zij het zwaard van tirannie tegen mij, en in de aanwezigheid van de goddelozen richtten zij hun pijlen van laster op mij. Ondanks hun wandaden verdroeg Uw ootmoedige dienaar geduldig iedere kwelling en beproeving die zij hem aandeden, hoewel hij door Uw invloed en macht hun woorden had kunnen vernietigen, hun vuur had kunnen blussen en de vlam van hun opstandigheid had kunnen doven.
46 Gij ziet, o mijn God! hoe mijn lankmoedigheid, mijn verdraagzaamheid en mijn zwijgen hebben bijgedragen tot hun wreedheid, brutaliteit en trots. Bij Uw Glorie, o Geliefde! Zij hebben U miskend en zijn tegen U opgestaan, op zo’n manier dat zij mij geen ogenblik rust hebben gegund, zodat ik niet kon opstaan om op gepaste wijze Uw Woord onder de mensheid te verkondigen en kon dienen aan Uw heilige Drempel met een hart dat overvloeit van de vreugde van de bewoners van het Abhá-koninkrijk.
47 Heer! De beker van mijn ellende loopt over en van alle kanten word ik door harde slagen getroffen. De pijlen van kwelling en smart hebben mij omringd en regenen op mij neer. Aldus ben ik door beproevingen overstelpt, en door de aanvallen van de vijanden is mijn kracht in innerlijke zwakte veranderd terwijl ik alleen en verlaten ben temidden in mijn ellende. Heer! Heb erbarmen met mij, hef mij tot U op en laat mij drinken uit de Kelk van Martelaarschap, want de wijde wereld heeft in al zijn uitgestrektheid geen plaats meer voor mij.
48 Gij zijt, waarlijk, de Barmhartige, de Meedogende, de Genadige, de Almilddadige!
49 O gij, de ware, oprechte, trouwe vrienden van deze miskende! Iedereen weet en gelooft in de rampen en kwellingen welke deze miskende, deze gevangene zijn overkomen door toedoen van hen die het Verbond hebben verbroken toen de Zon van de wereld was ondergegaan en zijn hart werd verteerd door het vuur van dit zware verlies.
50 Toen in alle delen van de wereld de vijanden van God, profiterend van het heengaan van de Zon van Waarheid, plotseling en met al hun macht de aanval inzetten, op zo’n tijd en te midden van zo’n grote ramp, begonnen de verbondsbrekers zich met alle macht en uiterste wreedheid te roeren, met de bedoeling schade aan te richten, en de geest van vijandschap aan te wakkeren. Ieder ogenblik bedreven zij een misdaad en beijverden zich om ernstig oproer te verwekken en het bouwwerk van het Verbond te ruïneren. Maar deze miskende, deze gevangene, deed zijn uiterste best om hun daden te verbergen en te verhullen, opdat zij wellicht spijt en berouw zouden krijgen. Zijn lankmoedigheid en verdraagzaamheid ten aanzien van deze minderwaardige daden maakten dat de opstandigen steeds brutaler en overmoediger werden, totdat zij met hun eigenhandig geschreven vlugschriften die zij lieten drukken en overal verspreidden, het zaad van twijfel zaaiden, in de veronderstelling dat zulke dwaze daden het Verbond en het Testament konden wegvagen.
51 Daarop stonden de geliefden van God op, bezield met het grootste vertrouwen en standvastigheid en, geholpen door de macht van het Koninkrijk, de goddelijke Kracht, de hemelse Genade en de nimmer falende hulp en milddadigheid uit den Hoge, weerstonden zij de vijanden van het Verbond met bijna zeventig verhandelingen; daarin weerlegden zij de twijfelachtige en bedrieglijke vluchtschriften met afdoende bewijzen, onmiskenbare getuigenissen en duidelijke teksten uit de heilige Geschriften. Op deze wijze werden de listen van het middelpunt van opstand verijdeld, werd hij getroffen door de toorn van God en zonk hij weg in een vernederende schande die zal duren tot de Dag des Oordeels. Slecht en ellendig is de toestand van de mensen die slechte daden verrichten, zij die in groot verlies verkeren!
52 En toen zij hun zaak verloren, hopeloos werden in hun pogingen tegen de geliefden van God, de banier van Zijn testament in alle gewesten zagen wapperen en getuige waren van de macht van het Verbond van de Barmhartige, laaide de vlam van nijd in hen zo hoog op, dat het niet meer te beschrijven is. Met de grootst mogelijke inspanning, wraakgevoelens en vijandschap sloegen zij een andere richting in, volgden een andere weg en smeedden een ander plan: dat van het ontsteken van de vlam van opruiing in het hart van de regering zelf, en zo deze miskende, deze gevangene te laten lijken op een onruststoker, vijandig tegenover de regering en een hater en tegenstander van de Kroon. Wellicht dat ‘Abdu’l-Bahá ter dood wordt gebracht en zijn naam in vergetelheid raakt, waardoor voor de vijanden van het Verbond een arena wordt geopend waarin zij kunnen oprukken en hun strijdros kunnen aansporen, iedereen een zware nederlaag toebrengen en de grondvesten zelf van het bouwwerk van de Zaak van God ondermijnen. Want de handel en wandel van dit verraderlijke volk is zo weerzinwekkend dat het zich gedraagt als de bijl die de wortel van de gezegende Boom treft. Zou hun worden toegestaan zo door te gaan, dan zouden zij binnen enkele dagen de Zaak van God, Zijn Woord en zichzelf uitroeien.
53 Daarom moeten de geliefden van de Heer hen volkomen schuwen en uit de weg gaan, hun kuiperijen en boze influisteringen verijdelen en de Wet van God en Zijn Geloof beschermen; iedereen moet voortdurend overal de zoete geuren van God verspreiden en naar beste kunnen Zijn leringen verkondigen.
54 Wanneer iemand, of een samenkomst, een beletsel wordt voor de verspreiding van het licht van Geloof, moeten de geliefden beraadslagen en zeggen: “Van alle gaven van God is onderricht de grootste genade. Onderricht trekt de genade van God aan en is onze voornaamste plicht. Hoe kunnen wij onszelf zo’n gave onthouden? Nee, wij offeren alles op voor de Abhá-schoonheid, ons leven, ons bezit, ons gemak, onze rust, en onderrichten de Zaak van God.” Echter, er moet voorzichtigheid en behoedzaamheid in acht genomen worden, zoals in het Boek staat geschreven. De sluier moet nooit plotseling vaneen worden gescheurd. De Heerlijkheid der Heerlijkheden ruste op u.
55 O gij de trouwe geliefden van ‘Abdu’l-Bahá. Het is uw plicht de grootste zorg te dragen voor Shoghi Effendi, de twijg die is ontsproten uit de vrucht voortgebracht door de twee geheiligde en goddelijke Lotusbomen, zodat geen spoor van moedeloosheid en verdriet zijn stralende natuur zal bevlekken, zodat hij dag aan dag kan winnen aan geluk, vreugde en vergeestelijking en zal opgroeien tot een vruchtdragende boom.
56 Want hij is na ‘Abdu’l-Bahá, de Behoeder van de Zaak van God, en de Afnán, de Handen (pijlers) van de Zaak en de geliefden van de Heer moeten hem gehoorzamen en zich tot hem keren. Wie hem niet gehoorzaamt, heeft God niet gehoorzaamd; wie zich van hem afkeert, heeft zich van God afgekeerd en wie hem verloochent, heeft de Ware verloochend. Hoed u, opdat niemand deze woorden verkeerd uitlegt en niemand – zoals zij die na de dagen van de Hemelvaart (van Bahá’u’lláh) het Verbond verbraken – een voorwendsel aanvoert, de vlag van opstand hijst, weerspannig wordt en de deur van onjuiste uitlegging wijd openzet. Aan niemand is het recht gegeven zijn eigen mening uit te spreken of zijn persoonlijke overtuiging te uiten. Allen moeten leiding zoeken en zich tot het Middelpunt van de Zaak en het Huis van Gerechtigheid wenden. En wie zich tot iets anders keert, begaat werkelijk een smartelijke dwaling.
57 De Heerlijkheid der Heerlijkheden ruste op u!