Uit de Geschriften van Bahá’u’lláh
Het Verheven Wezen zegt: De hemel van goddelijke wijsheid is verlicht door de twee hemellichten consultatie en mededogen. Beraadslaag tezamen in alle aangelegenheden, aangezien consultatie het lichtbaken is dat de weg wijst en de schenker van begrip.
(Tafelen van Bahá’u’lláh, geopenbaard na de Kitáb-i-Aqdas, blz. 168) [1]
Zeg: Geen mens kan zijn ware staat bereiken dan door rechtvaardig te zijn. Er kan geen kracht bestaan dan door eenheid. Er kan geen voorspoed en geen welzijn worden verkregen dan door consultatie.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [2]
Consultatie verleent een ruimer bewustzijn en verandert gissingen in zekerheid. Ze is een stralend licht dat in een duistere wereld de weg wijst en leiding geeft. Voor alles is er, en dat zal steeds zo blijven, een staat van vervolmaking en rijping. De volmaaktheid van de gave van begrip komt tot uiting door consultatie.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [3]
Over dergelijke zaken moet worden besloten door consultatie, en wat er ook uit de consultatie van die gekozenen voortkomt is waarlijk het gebod van God, de Helper-in-Nood, de Bij-Zich-Bestaande.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [4]
In alle aangelegenheden is consultatie noodzakelijk. Hierop moet u sterk de nadruk leggen, zodat iedereen consultatie in acht zal nemen. De bedoeling van wat door de Pen van de Allerhoogste werd geopenbaard, is dat consultatie door de vrienden ten volle mag worden uitgevoerd, want consultatie is de oorzaak van bewustwording en het ontwaken, is een bron van het goede en van welzijn, en zal dat altijd blijven.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [5]
Het betaamt hun de vertrouwelingen van de Barmhartige onder de mensen te zijn, en zichzelf te beschouwen als de door God aangestelde beschermers van allen die op aarde wonen. Het is hun plicht samen te beraadslagen en terwille van God rekening te houden met de belangen van Zijn dienaren zoals zij rekening houden met hun eigen belangen, en datgene te kiezen wat gepast en betamelijk is. Dit heeft de Heer uw God u bevolen. Weest op uw hoede dat gij niet terzijde legt hetgeen duidelijk in Zijn Tafel is geopenbaard. Vreest God, o gij die waarneemt.
(De Kitáb-i-Aqdas, het Heiligste Boek, K30) [6]
Als consultatie onder de eerste groep mensen die bijeengekomen is eindigt in verschil van mening, moeten er nieuwe mensen aan toegevoegd worden, waarna er mensen tot het aantal van de Grootste Naam, of meer of minder, door het lot uitgekozen worden. Daarna moet de consultatie worden hervat en moet men aan de uitslag, welke die ook is, gehoor geven. Als er echter nog steeds verschil van mening bestaat moet dezelfde procedure nog een keer herhaald worden en moet de beslissing van de meerderheid gelden. Hij leidt waarlijk al wie het Hem behaagt naar het rechte pad.
(De Kitáb-i-Aqdas, het Heiligste Boek, V&A99) [7]
Uit de Geschriften en toespraken van ‘Abdu’l-Bahá
Het is de plicht van eenieder geen enkele stap te ondernemen zonder de Geestelijke Raad te raadplegen. De gelovigen moeten zeer zeker met hart en ziel de besluiten van de Raad gehoorzamen en zich eraan onderwerpen, opdat alles naar behoren geordend en juist geregeld kan worden. Anders zou iedereen onafhankelijk en naar eigen oordeel handelen, zijn eigen weg bewandelen en de Zaak Gods schaden.
(Aangehaald uit een brief van 5 maart 1922 van Shoghi Effendi aan de bahá’ís van de Verenigde Staten en Canada, Bahá’í Administration: Selected Messages 1922-1932, blz. 21 [8]
De eerste vereisten voor hen die samen consulteren zijn zuivere beweegredenen, stralende geestkracht, onthechtheid aan alles buiten God, verlangen naar goddelijke geuren, nederigheid en deemoed onder Zijn beminden geduld en lankmoedigheid in moeilijkheden en dienstbaarheid aan Zijn verheven drempel. Wanneer zij genadiglijk worden geholpen deze eigenschappen te verwerven, zal hun de overwinning uit het onzichtbare koninkrijk van Bahá worden geschonken. […] De leden daarvan moeten op zodanige wijze samen consulteren, dat er geen aanleiding tot onbehagen kan ontstaan. Dit kan worden verkregen, wanneer ieder lid in volkomen vrijheid zijn eigen mening naar voren brengt en zijn inzichten uiteenzet. Mocht iemand er tegen zijn, dan moet hij zich onder geen beding gekwetst voelen, want niet voordat de kwestie volledig is besproken, kan de juiste weg worden onthuld. De lichtende vonk der waarheid komt alleen te voorschijn na het botsen van de verschillende meningen. Als na bespreking een besluit unaniem wordt aangenomen, dan is dat goed, maar als er, wat de Heer verhoede, meningsverschillen zouden optreden, moet een meerderheid van stemmen beslissen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, blz. 87) [9]
De eerste voorwaarde is absolute liefde en harmonie onder de leden van de Raad. Zij moeten zich geheel vrij voelen en moeten in zichzelf de eenheid van God tonen, want zij zijn de golven van één zee, de druppels van één rivier, de sterren van één hemel, de stralen van één zon, de bomen van één boomgaard, de bloemen van één tuin. Indien er geen overeenstemming van gedachten en geen absolute eenheid heersen zal die bijeenkomst ophouden te bestaan. De tweede voorwaarde is: zij moeten wanneer zij samenkomen, hun gelaat naar het koninkrijk in den hoge keren en hulp vragen uit het rijk van Heerlijkheid. Zij moeten vervolgens met de uiterste toewijding, wellevendheid, waardigheid, zorg en gematigdheid hun inzichten te kennen geven. Zij moeten in elke aangelegenheid naar de waarheid zoeken en niet op hun eigen standpunt blijven staan, want het hardnekkig vasthouden aan eigen inzicht zal tenslotte tot onenigheid en twist leiden, en de waarheid zal verborgen blijven. De geëerde leden moeten in alle vrijheid hun eigen gedachten uiten en het is aan niemand toegestaan op enigerlei wijze de gedachten van een ander te kleineren; neen, ieder moet met gematigdheid de waarheid uiteenzetten en indien er verschil van mening opkomt, moet een meerderheid van stemmen beslissen, en allen moeten de meerderheid gehoorzamen en zich erbij neerleggen. Ook is het niet toegestaan dat een van de geëerde leden, hetzij in of buiten de vergadering opkomt tegen of aanmerking maakt op een eerder genomen besluit, ook al zou het besluit niet juist zijn. Want een dergelijke kritiek zou de uitvoering van ieder besluit verhinderen. Kortom, van al hetgeen in eendracht en met liefde en zuiverheid van beweegreden wordt geregeld, is het resultaat licht, en als er het geringste spoor van vervreemding heerst, zal het resultaat duisternis op duisternis zijn… Als hierop acht wordt geslagen, zal de Raad van God zijn, doch anders zal hij naar verkoeling en vervreemding leiden die uit de Boze voortkomt… Wanneer zij pogen aan deze voorwaarden te voldoen, zal de genade van de Heilige Geest hun worden geschonken en dan zal die Raad het middelpunt worden van de goddelijke zegeningen, zullen de heerscharen van goddelijke bekrachtiging hen te hulp komen en zullen zij dag aan dag een nieuwe uitstorting van de Geest ontvangen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, blz. 87-88) [10]
Eén toegewijde ziel is verkieslijker dan duizend andere zielen. Als enkele mensen in een hartelijke sfeer tezamen komen op een bijeenkomst, met de gevoelens uit het Koninkrijk, met de goddelijke aantrekkingskracht, met een zuiver hart en in volkomen zuiverheid en toewijding, om met geestelijke geuren elkaar te bejegenen, dan zal die bijeenkomst een invloed hebben op de gehele wereld. De omstandigheden, de woorden en de daden van die bijeenkomst zullen leiden tot een wereld van eeuwig geluk en zullen een getuigenis zijn van de gunsten van het Koninkrijk. De Heilige Geest zal hen sterken en de hemelse heerscharen zullen hen doen zegevieren, en de engelen van ‘Abhá zullen in rijen volgen.
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, blz. 81) [11]
Indien men het eens is over een onderwerp, zelfs al zou het verkeerd zijn, is dat beter dan het oneens te zijn en gelijk te hebben, want zo’n geschil zal de vernietiging van de goddelijke fundering tot gevolg hebben. Hoewel één van de partijen het grootste gelijk kan hebben en er is toch geen toch geen overeenstemming, kan dat duizend ongerechtigheden veroorzaken, maar indien men een besluit neemt en beide partijen hebben ongelijk, zal de waarheid, daar er eendracht heerst, aan de dag treden en zal de fout worden hersteld.
(Bahá’í World Faith, blz. 411) [12]
Consultatie is een uiterst belangrijke zaak en is een van de belangrijkste instrumenten om de rust en het geluk van de mensen te bevorderen. Als een gelovige bijvoorbeeld onzeker is over zaken die hem aangaan, of als hij een plan heeft of een beroep wil gaan uitoefenen, moeten de vrienden samenkomen en een oplossing voor hem trachten te vinden. Hij moet van zijn kant in overeenstemming hiermee handelen. Evenzo wat betreft kwesties in groter verband, als er een probleem rijst, of een moeilijkheid zich voordoet, moeten de wijzen samenkomen, consulteren en een oplossing bedenken. Dan moeten zij zich verlaten op de Ene ware God, en zich overgeven aan Zijn voorzienigheid, in welke vorm die zich ook mag openbaren, want goddelijke bekrachtigingen zullen ongetwijfeld te hulp komen. Consultatie is dan ook een van de uitdrukkelijke verordeningen van de Heer der mensheid.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [13]
De mens moet over alle aangelegenheden, zowel de belangrijke als de minder belangrijke, consulteren, zodat hij kennis kan nemen van wat goed is. Consultatie geeft hem inzicht in dingen en stelt hem in staat vraagstukken te doorvorsen die onbekend waren. Het licht van waarheid schijnt van de gezichten van hen die samen consulteren. Zo een consultatie zorgt ervoor dat de levende wateren in de weiden van de menselijke realiteit stromen, dat de stralen van aloude glorie hun licht over hem doen schijnen en dat de boom van zijn wezen wordt getooid met prachtige vruchten. De leden die consulteren moeten zich echter in de grootste liefde, harmonie en oprechtheid ten opzichte van elkaar gedragen. Het beginsel van consultatie is een van de zeer fundamentele elementen van het goddelijke bouwwerk. Zelfs over de gewone dagelijkse dingen moeten de leden van een gemeenschap consulteren.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [14]
Eenieder van de vrienden moet de ander ten zeerste prijzen en ieder moet zichzelf als onbeduidend beschouwen en als niets in de aanwezigheid van anderen. Op de bijeenkomst moet er over alle zaken worden geconsulteerd en wat ook de meerderheid van stemmen is, dat moet worden uitgevoerd. Ik zweer bij de Ene ware God dat het beter is om overeenstemming te bereiken over een onjuiste beslissing, dan dat een stem apart komt te staan, want een enkele stem kan de bron worden van tweedracht, hetgeen tot ondergang leidt. Want ook al zouden zij in één geval een verkeerd besluit nemen, dan zullen zij in honderd andere gevallen wel de juiste besluiten nemen, en dan zijn de eendracht en de eenheid bewaard. Dit zal een tekortkoming weer goed maken en zal uiteindelijk leiden tot het rechtzetten van een verkeerd besluit.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [15]
Het doel van consultatie is om aan te tonen dat de inzichten van verscheidene personen zeker te verkiezen zijn boven die van één mens, zoals de kracht van een aantal mensen natuurlijk groter is dan de kracht van één mens. Zodoende is consultatie aanvaardbaar in de tegenwoordigheid van de Almachtige en is aan de gelovigen opgedragen, zodat zij zowel over alledaagse en persoonlijke zaken kunnen beraadslagen, als over zaken van algemene en universele aard.
Wanneer bijvoorbeeld iemand een project moet uitvoeren, en hij zou met enkele van zijn broeders hierover consulteren, dan zal vanzelfsprekend dat wat gewenst is onderzocht, en hem duidelijk worden, en zal de waarheid worden onthuld. Zo gaat het ook op een hoger niveau, zou de bevolking van een dorp haar zaken samen bespreken, dan zal de juiste oplossing zeker worden onthuld. Zo moeten ook mensen met eenzelfde beroep, zoals in de industrie, samen overleg plegen en ook zij die handel drijven, moeten consulteren over hun zakelijke aangelegenheden. Kort gezegd, consultatie is wenselijk en aanvaardbaar in alle dingen en over alle kwesties.
(Aangehaald uit een brief van 15 februari 1922 van Shoghi Effendi aan de Nationale Geestelijke Raad van Perzië) [16]
Wat betreft uw vraag over consultatie van een vader met zijn zoon, of een zoon met zijn vader aangaande hun handelsbelangen: consultatie is één der belangrijkste elementen van het fundament van de Wet van God. Een dergelijke consultatie is voorzeker welkom, zowel tussen vader en zoon of met anderen. Er is niets beters. De mens moet over alle dingen consulteren, want dat leidt hem tot de bodem van elk probleem en stelt hem in staat de juiste oplossing te vinden.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [17]
De geëerde leden van de Geestelijke Raad moeten zich alle moeite getroosten, opdat geen verschillen van mening zich voordoen, en als zulke meningsverschillen zich voordoen moeten deze niet zo ver gaan dat zij conflicten, haat en tegenstand veroorzaken, welke tot bedreiging leiden. Als u bemerkt, dat u in een stadium bent gekomen waarin vijandigheid en bedreigingen zich gaan voordoen, moet u onmiddellijk de bespreking over dat onderwerp opschorten, totdat getwist, woordenwisselingen en ruzie verdwijnen en er een gunstige tijd aanbreekt.
(Uit een nog niet eerder vertaalde Tafel) [18]
Regel alle dingen, de grote en de kleine, door consultatie. Neem zonder voorafgaande consultatie geen enkele belangrijke stap met betrekking tot uw eigen persoonlijke zaken. Pleeg overleg met elkaar. Help elkaar met ieders ondernemingen en plannen. Wees bezorgd voor elkaar. Laat niemand in het gehele land in nood zitten. Word elkanders vrienden, totdat u als één enkel lichaam wordt, allen tezamen…
(Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, blz. 128-129) [19]
Iedere bijeenkomst die met het doel van eenheid en eendracht wordt georganiseerd, zal er toe leiden dat vreemdelingen in vrienden en vijanden in kameraden veranderen, en ‘Abdu’l-Bahá zal met hart en ziel aanwezig zijn in die bijeenkomst.
(Tablets of Abdul-Baha Abbas, deel 2, blz. 533) [20]
In dit Geloof is consultatie van het allergrootste belang; beoogd wordt echter geestelijke beraadslaging en niet het louter uitspreken van persoonlijke meningen. In Frankrijk was ik bij een zitting van de senaat aanwezig, maar de ervaring was niet indrukwekkend. Een parlementaire werkwijze zou als doel het bereiken van het licht van waarheid op gestelde vragen moeten hebben en zou niet een arena voor oppositie en eigendunk moeten zijn. Verzet en tegenspraak zijn betreurenswaardig en altijd verderfelijk voor de waarheid. In de vermelde parlementaire vergadering waren woordenwisselingen en nutteloze spitsvondigheden veelvuldig, het resultaat was veelal verwarring en opschudding; in één geval vond zelfs een handgemeen plaats tussen twee leden. Het was geen consultatie maar een komedie.
Het oogmerk is om de nadruk te leggen op de verklaring, dat consultatie het onderzoek naar de waarheid ten doel heeft. Degene die een mening onder woorden brengt moet het niet als de enige juiste naar voren brengen, maar als een bijdrage tot het bereiken van eenstemmigheid, want het licht van werkelijkheid wordt zichtbaar, als twee meningen overeenstemmen. Er ontstaat een vonk als vuursteen en vuurslag elkaar raken. De mens moet zijn meningen met de uiterste gemoedsrust, kalmte en behoedzaamheid afwegen. Voordat hij zijn eigen inzichten naar voren brengt, moet hij zorgvuldig de inzichten die reeds door anderen geopperd zijn, overwegen. Als hij vindt dat een eerder uitgesproken mening juister is en van meer waarde, moet hij deze onmiddellijk aanvaarden en niet halsstarrig vasthouden aan zijn eigen mening. Door deze voortreffelijke handelwijze tracht hij tot eenheid en waarheid te komen. Tegenstand en verdeeldheid zijn betreurenswaardig. Dan is het beter om de mening van een wijs en scherpzinnig mens in te winnen, anders zullen tegenspraak en woordenwisseling, die uiteenlopende en afwijkende inzichten opleveren, het voor een gerechtelijke instelling nodig maken een beslissing te nemen aangaande de kwestie. Zelfs een meerderheid van mening of eenstemmigheid kan onjuist zijn. Duizend mensen kunnen één mening hebben en zich vergissen, terwijl daarentegen één scherpzinnig mens gelijk kan hebben. Daarom is ware consultatie een geestelijke beraadslaging in een geesteshouding en sfeer van liefde. De leden moeten elkaar liefhebben in de geest van kameraadschap, opdat er goede resultaten zullen zijn. Liefde en kameraadschap zijn de basis.
Het meest gedenkwaardige voorbeeld van geestelijke consultatie was de bijeenkomst van de discipelen van Jezus Christus op de berg na Zijn hemelvaart. Zij zeiden: “Jezus Christus is gekruisigd en wij hebben niet langer omgang en gesprekken met Hem zoals toen Hij nog lichamelijk bij ons was; wij moeten Hem daarom trouw en gehoorzaam zijn, wij moeten Hem dankbaar zijn en Hem waarderen, want Hij heeft ons uit de dood doen opstaan, Hij gaf ons wijsheid, Hij gaf ons eeuwig leven. Wat zullen wij doen om Hem trouw te blijven?” En zo beraadslaagden zij. Een van hen zei: “Wij moeten ons vrijmaken van de ketenen en boeien van deze wereld, anders kunnen wij niet trouw zijn.” De anderen antwoordden: “Dat is juist.” Een ander zei: “Of wij zijn getrouwd en trouw aan onze vrouw en kinderen, of wij dienen onze Heer vrij van deze banden. Wij kunnen niet bezig zijn met de zorg en de voorzieningen voor het gezin en tegelijkertijd in de wildernis het Koninkrijk aankondigen. Laten daarom zij die ongetrouwd zijn dit blijven en zij die getrouwd zijn in de middelen voor het onderhoud en de geriefelijkheid van hun gezin voorzien en daarna uitgaan om de blijde boodschap te verspreiden.” Er waren geen meningsverschillen; allen waren het eens en zeiden: “Dat is juist.” Een derde discipel zei: “Om in het Koninkrijk waardige daden te verrichten moeten wij ons nog meer opofferen. Van nu af aan moeten wij van alle gemakken en lichamelijk gerief afzien, iedere moeilijkheid aanvaardden, onszelf vergeten en het Geloof van God onderrichten.” Alle anderen keurden dit goed en aanvaardden het. Tenslotte zei een vierde discipel: “Er is nog een ander aspect aan ons geloof en onze eenheid. Omwille van Jezus zullen wij geslagen, gevangen gezet en verbannen worden. Men kan ons doden. Laat ons deze les nu leren. Laten wij het ons realiseren en besluiten dat, al worden wij geslagen, verbannen, vervloekt, bespuwd en weggebracht om gedood te worden, wij dit alles vol vreugde zullen aanvaarden en hen liefhebben die ons haten en kwetsen.” Alle discipelen antwoorden: “Voorzeker, dit willen wij, hierover zijn wij het eens; dit is juist.” Toen daalden zij van de bergtop af en ieder ging in een verschillende richting zijns weegs met zijn goddelijke zending.
Dit was ware consultatie. Dit was geestelijke consultatie en niet het louter uitspreken van persoonlijke inzichten in de parlementaire oppositie en debatten.
(Promulgation of Universal Peace, Talks Delivered by ‘Abdu’l-Bahá during His Visit to the United States and Canada in 1912, blz. 72-73) [21]
De eerste plicht van de leden is om onder elkaar eenheid en harmonie tot stand te brengen, teneinde goede resultaten te bereiken. Als er geen eenheid is, of als het Comité de oorzaak wordt van disharmonie, is het ongetwijfeld beter dat het niet bestaat…
Wanneer dan de eenheid van de leden van het Comité gevestigd is, is het hun tweede plicht om de verzen en gebeden te lezen om in een toestand van godsgedenken te komen, zodat zij elkaar zullen zien alsof zij in Gods tegenwoordigheid zijn.
(Star of the West, deel VIII, nr. 9, blz. 114) [22]
Uit brieven van Shoghi Effendi
Onthoud, dat de grondtoon van de Zaak Gods niet dictatoriaal gezag is, maar nederige broederschap; niet willekeurige macht, maar de geest van openhartig en liefdevol overleg. Alleen van een waar bahá’í kan verwacht worden dat hij de grondbeginselen van genade en rechtvaardigheid, van vrijheid en onderwerping, van onschendbaarheid van het recht van het individu en van zelfovergave, van waakzaamheid, tact en bedachtzaamheid enerzijds en broederschap, oprechtheid en moed anderzijds met elkaar in overeenstemming brengt.
(Uit een brief van 23 februari 1924 aan de bahá’ís van Amerika, gepubliceerd in Bahá’í Administration, blz. 63-64) [23]
De taken van degenen die de vrienden uit eigen vrije wil en weloverdacht als hun vertegenwoordigers kozen zijn niet minder essentieel en bindend dan de verplichtingen van degenen die hen hebben gekozen. Het is niet hun taak hun wil op te leggen, maar te consulteren; niet slechts te consulteren onder elkaar, maar zoveel mogelijk met de vrienden die zij vertegenwoordigen. Zij moeten zichzelf slechts zien in het licht van gekozen werktuigen tot een meer doeltreffende en waardige presentatie van de Zaak van God. Zij mogen er nooit toe komen te denken, dat zij de hoofdtooi zijn van het lichaam van de Zaak, in bekwaamheid of verdienste wezenlijk superieur aan anderen en de enige bevorderaars van haar leer en beginselen. Zij moeten hun taak benaderen met de uiterste nederigheid en trachten door hun onbevooroordeeldheid, hun diep besef van rechtvaardigheid en plicht, hun oprechtheid, hun bescheidenheid en algehele toewijding aan het welzijn en de belangen van de vrienden, de Zaak en de mensheid, niet slechts het vertrouwen, de oprechte steun en waardering van hen die zij dienen, winnen, doch ook hun achting en ware genegenheid. Zij moeten te allen tijde het gevoel van exclusiviteit, de sfeer van geheimhouding vermijden, zich bevrijden van een dominerende houding, en iedere vorm van vooroordeel en voorkeur uit hun overwegingen bannen. Zij moeten, binnen de grenzen van wijs beleid, de vrienden in vertrouwen nemen, hen op de hoogte stellen van hun plannen, met hen hun problemen en zorgen delen, en hun advies en raad inwinnen. En als zij tot een bepaalde beslissing moeten komen moeten zij zich na onpartijdige, nauwgezette en hartelijke consultatie in gebed tot God wenden, en met ernst, overtuiging en moed hun stem uitbrengen en zich neerleggen bij de meerderheid van stemmen; dit is volgens onze Meester de stem der waarheid die nooit moet worden aangevochten en altijd van ganser harte moet worden nageleefd. Op deze stem moeten de vrienden van harte reageren en hem beschouwen als de enige manier waarop de bescherming en bevordering van de Zaak kan worden gewaarborgd.
(Uit een brief van 23 februari 1924 aan de bahá’ís van Amerika, gepubliceerd in Bahá’í Administration, blz. 64) [24]
Niet zelden, maar zelfs vrij vaak, zullen de nederigste, de meest ongeschoolde en onervaren vrienden door niets anders dan de inspirerende kracht van hun onbaatzuchtige en vurige toewijding, een duidelijk en gedenkwaardig aandeel leveren aan een zeer ingewikkelde discussie in een of andere gemeenschap.
(Uit een brief van 29 januari 1925 aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten en Canada, gepubliceerd
in Bahá’í Administration, blz. 79) [25]
Het is waarlijk altijd de diep gekoesterde wens van onze Meester, ‘Abdu’l-Bahá, geweest dat de vrienden in hun consultaties, zowel in plaatselijk als nationaal verband, eenstemmigheid in alle aangelegenheden bereiken door hun eerlijkheid, hun oprechte bedoelingen, hun doelgerichtheid en hun grondige benadering van de discussies.
(Uit een brief van 29 januari 1925 aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten en Canada, gepubliceerd
in Bahá’í Administration, blz. 80) [26]
Openhartige en vrije consultatie is de basis van dit unieke Stelsel…
(In het handschrift van Shoghi Effendi, toegevoegd aan een brief van 18 november 1933, namens hem geschreven aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten en Canada) [27]
Uit brieven, geschreven namens Shoghi Effendi
Wat betreft het bijwonen door bepaalde personen van een raadsvergadering en op uitnodiging van die Raad. Dit beschouwt Shoghi Effendi als een deskundig advies dat absoluut noodzakelijk is voor een goed beleid. Er wordt niet verondersteld dat de leden van de Raad alles weten op elk gebied; zij kunnen dus iemand die in een bepaalde kwestie ervaring heeft, uitnodigen om hun vergadering bij te wonen en zijn visie uiteen te zetten. Maar hij heeft natuurlijk niet het recht om te stemmen.
(Uit een brief van 23 oktober 1926 aan de Nationale Geestelijke Raad van de Britse Eilanden, gepubliceerd in Unfolding Destiny: The Messages from the Guardian of the Bahá’í Faith to the Bahá’í Community of the British Isles, blz. 59) [28]
De Meester heeft ons dikwijls gezegd, dat wij in zulke omstandigheden met onze vrienden en speciaal de Raden moeten consulteren en hun advies moeten vragen. Het zou prettig zijn als u die raad zou opvolgen en enkele vrienden in vertrouwen nemen. Waarschijnlijk wordt Gods wil het beste bereikt door consultatie.
(Uit een brief van 12 november 1930 aan een individuele gelovige) [29]
Door goede consultatie vindt men zeker een of andere werkwijze. Als men wil gaan beraadslagen, hoeft men niet te wachten tot er een Raad is gevormd. De mening van twee serieuze mensen is altijd beter dan van één…
(Uit een brief van 16 juni 1932 aan een individuele gelovige) [30]
Het beginsel van consultatie, dat een van de fundamentele wetten van het Bestuursstelsel vormt, moet worden toegepast op alle bahá’í-activiteiten die de gemeenschappelijke belangen van het Geloof betreffen, want samenwerking en voortdurende uitwisseling van gedachten en meningen kunnen de Zaak het beste waarborgen en de belangen ervan behartigen. Persoonlijk initiatief, bekwaamheid en vindingrijkheid zijn, hoe onmisbaar ook, toch absoluut niet in staat zulk een geweldige taak te volbrengen, tenzij deze worden gesteund en verrijkt door de gemeenschappelijke ervaringen en wijsheid van de groep.
(Uit een brief van 30 augustus 1933 aan een individuele gelovige) [31]
De gelovigen moeten vertrouwen hebben in de richtlijnen en opdrachten van hun Raad, ook al zijn zij er misschien niet van overtuigd dat deze rechtvaardig en juist zijn. Als de Raad met een meerderheid van stemmen tot een besluit komt, moeten de vrienden hieraan bereidwillig gehoorzamen. Vooral de leden binnen de Raad wier mening afwijkt van die van de meerderheid van de andere raadsleden, moeten in tegenwoordigheid van de gemeenschap een goed voorbeeld geven door hun persoonlijke mening te laten varen en zich neer te leggen bij het beginsel dat er een meerderheid van stemmen moet zijn – het beginsel dat ten grondslag ligt aan de werkwijze van alle bahá’í-raden.
Maar voordat de meerderheid van de Raad tot een besluit komt, is het niet alleen het recht maar ook een heilige plicht van elk raadslid om vrij en openlijk zijn mening te verkondigen, zonder dat hij bang behoeft te zijn iemand van zijn medeleden te mishagen of van zich te vervreemden. Met het oog op dit belangrijke bestuurlijke uitgangspunt van eerlijke en open consultatie, wil de Behoeder u adviseren om af te stappen van de methode dat aan andere leden wordt gevraagd uw mening en voorstellen uit te spreken. Deze indirecte manier om uw inzichten aan de Raad kenbaar te maken, schept niet alleen een sfeer van geheimzinnigheid die volkomen vreemd is aan de geest van het Geloof, maar kan ook tot veel misverstanden en complicaties leiden. De raadsleden moeten de moed hebben naar hun overtuiging te handelen, maar moeten ook van harte uitdrukking geven aan onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het weloverwogen oordeel en de richtlijnen van de medeleden.
(Uit een brief van 28 oktober 1935 aan een individuele gelovige) [32]
Zoals ‘Abdu’l-Bahá heeft gezegd, wordt door de botsing van persoonlijke meningen vaak de vonk van waarheid ontstoken en goddelijke leiding onthuld. De vrienden moeten zich dan ook niet ontmoedigd voelen bij meningsverschillen die er misschien heersen onder de leden van de Raad, want deze vervullen, zoals de ervaring heeft geleerd en de woorden van de Meester getuigen, een waardevolle functie in alle beraadslagingen van een Raad. Maar vastgesteld, moeten alle leden deze als vanzelfsprekend en zonder terughouding gehoorzamen en deze getrouw uitvoeren. Geduld en zelfbeheersing moeten echter te allen tijde de discussies en beraadslagingen van de gekozen vertegenwoordigers der plaatselijke gemeenschap kenmerken, en in geen enkele situatie mag er worden toegegeven aan vruchteloze discussies en haarkloverijen.
(Uit een brief van 18 april 1939 aan een individuele gelovige) [33]
In uw laatste vraag, over gevallen waarin degenen die nodig zijn om een consultatie te houden onbereikbaar zijn en iemand onzeker is over de weg die gevold moet worden bij een belangrijke zaak, vraagt u of het voor hem is toegestaan dat hij zijn toevlucht neemt tot het beoefenen van istikhárih en daarbij de Kitáb-i-Aqdas gebruikt. De Behoeder heeft verklaard dat het in zulke gevallen noodzakelijk is, en van groot belang, dat hij zich met geheel zijn hart tot God keert en om hulp smeekt aan de Bron van genade en inspiratie, en niets anders. Als het mogelijk is om de beslissing uit te stellen, verdient dat de voorkeur, en is gepaster, totdat het mogelijk is de consultatie te houden.
(Uit een brief van 23 april 1941 aan een individuele gelovige, vertaald uit het Perzisch) [34]
De remedie tegen disharmonie in de Raad kan niet liggen in het aftreden of het wegblijven van een van zijn leden. De Raad moet leren om ondanks storende elementen als een geheel te functioneren, anders wordt het hele systeem in diskrediet gebracht door uitzonderingen op de regel in te voeren.
Omdat de gelovigen, meer dan wat ook, de Zaak liefhebben en zijn belangen vooropstellen, moeten zij bereid zijn de lasten die daarvan deel uitmaken, van welke aard die ook mogen zijn, te dragen. Slechts door zulke volharding en zelfopoffering kunnen wij ooit verwachten om enerzijds onze goddelijke instellingen in tact te houden en anderzijds onszelf te dwingen om nobeler, betere werktuigen te worden om dit glorierijke Geloof te dienen.
(Uit een brief van 20 november 1941 aan een individuele gelovige) [35]
De vragen die u in uw brief stelt over individuele leiding hebben, zou men kunnen zeggen, twee aspecten. Het is goed dat mensen zich tot God keren en Zijn hulp afsmeken bij het oplossen van hun problemen en bij het richting geven aan hun daden; dat kunnen zij werkelijk elke dag van hun leven doen als zij het verlangen daartoe gevoelen. Maar zij kunnen onmogelijk datgene wat zij als hun leiding ervaren, aan een ander opdringen, laat staan aan Raden en comités, aangezien Bahá’u’lláh uitdrukkelijk de wet van consultatie heeft uitgevaardigd en nooit heeft aangegeven dat iets anders deze wet afschaft.
(Uit een brief van 25 januari 1943 aan een individuele gelovige) [36]
De Behoeder adviseert u zich te wenden tot andere dokters en zich te houden aan de meerderheid van stemmen.
(Uit een brief van 14 februari 1945 aan een individuele gelovige, vertaald uit het Arabisch) [37]
U hebt erop gewezen dat het in raadgevende lichamen wel eens voorkomt, dat in een bepaald geval de mening van één der leden beter en verdienstelijker is dan die van de anderen, maar dat deze leden niet bereid zijn die mening te accepteren. De Behoeder heeft gesteld dat het noodzakelijk en geboden is om eerlijk en met zuivere motieven te consulteren alvorens tot een besluit te komen. Wanneer het besluit eenmaal is genomen, betaamt het allen om de mening van de meerderheid op te volgen, deze te bekrachtigen en uit te voeren, ook al is het een verkeerd besluit.
(Uit een brief van 12 januari 1946 aan een individuele gelovige, vertaald uit het Perzisch) [38]
Wij hebben allemaal het recht op een eigen mening, wij denken uiteraard verschillend; maar een bahá’í moet het besluit van de meerderheid van zijn Raad aanvaarden en zich ervan bewust zijn dat aanvaarding en harmonie – zelfs als er een fout is gemaakt – de werkelijk belangrijke zaken zijn en als wij de Zaak goed, op de bahá’í-manier dienen, zal God uiteindelijk ieder gedaan onrecht herstellen.
Bahá’ís behoeven in een Raad niet tegen hun geweten in te stemmen. Het is beter als zij toegeven aan de mening van de meerderheid en er een unaniem besluit van maken, maar zij worden daar niet toe gedwongen. Zij moeten zich echter houden aan het besluit van de meerderheid, aangezien dit van kracht wordt. Zij moeten de Raad niet ondermijnen door rond te vertellen dat zij het niet met de meerderheid eens waren. Zij moeten, met andere woorden, de Zaak en niet hun eigen mening vooropstellen. Hij (een lid van een Geestelijke Raad) kan de Raad vragen een zaak opnieuw in overweging te nemen, maar hij heeft niet het recht hen ertoe te dwingen of disharmonie te scheppen, omdat zij hun mening niet willen veranderen. Eensgezinde stemmen verdienen de voorkeur, maar mogen zeker niet aan Raadsleden worden opgedragen met kunstmatige methoden zoals anderen verenigingen die gebruiken.
(Uit een brief van 19 oktober 1947 aan een individuele gelovige) [39]
De bahá’ís moeten leren niet persoonlijk te worden en hun neiging – zo normaal bij mensen – te overwinnen om partij te kiezen en erover te twisten. Zij moeten ook werkelijk leren gebruik te maken van het grootse beginsel van consultatie.
(Uit een brief van 30 juni 1949 aan de Nationale Geestelijke Raad van Duitsland en Oostenrijk, gepubliceerd in The Light of Divine Guidance: The Messages from the Guardian of the Bahá’í Faith to the Bahá’ís of Germany and Austria, deel 1, blz. 152) [40]
In dit Geloof kan men niet tegenstemmen. Wanneer de meerderheid van een Raad over een Zaak beslist, moet – zo zegt ons de Meester – de minderheid dit aanvaarden. Het is niet goed dat iemand erop staat te notuleren, dat hij heeft tegengestemd en er wordt ook niets opbouwends mee bereikt.
(Uit een brief van 19 maart 1950 aan een individuele gelovige) [41]
De Behoeder betreurt dat het, met het oog op de verklaring van de Meester dat de besprekingen van Raden geheim en vertrouwelijk moeten zijn, niet mogelijk is om een niet-raadslid aanwezig laten zijn bij de vergadering van de Nationale Geestelijke Raad. U moet altijd onthouden dat er in principiële zaken niet van kan worden afgeweken. In Amerika is het misschien mogelijk voor u om een volkomen betrouwbare gelovige te vinden, maar als het uw Raad is toegestaan om secretarissen van buiten de Raad aanwezig te hebben, dan moet hetzelfde privilege worden verleend aan de Oosterse en Latijns-Amerikaanse Raden. En kunnen deze andere landen er zeker van zijn om mensen te vinden van het kaliber dat u hebt gevonden? Nationale Raden behandelen vaak hoogst persoonlijke onderwerpen die schade zouden kunnen doen aan de eer en het geluk van anderen en het gevaar dat het vertrouwen wordt beschaamd is al groot genoeg met de negen gekozen vertegenwoordigers van de gehele gemeenschap, laat staan dat men niet-raadsleden aanwezig laat zijn. U zult uw notulen gewoon wat beknopter moeten maken en zo nodig een deel van de doelmatigheid opofferen om dit zeer belangrijke beginsel te kunnen opvolgen.
(Uit een brief van 5 juli 1950 aan de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten) [42]
Uit brieven van het Universele Huis van Gerechtigheid
Hoewel Plaatselijke Geestelijke Raden in eerste instantie verantwoordelijkheid dragen om met de gelovigen over hun persoonlijke problemen te spreken, kan het voorkomen dat het, naar het oordeel van de Nationale of de Plaatselijke Geestelijke Raad, de voorkeur verdient om de taak van beraadslagen of adviseren aan personen of comités over te dragen. Dit ligt geheel bij het oordeel van de Raad.
(Uit een brief van 27 maart 1966 aan de Nationale Geestelijke Raad van Bolivia) [43]
Het is belangrijk om in te zien dat de geest van bahá’í-consultatie zeer veel verschilt van de geest die men vaak aantreft bij de beslissingsprocedure van niet-bahá’í-instellingen.
Het ideaal van bahá’í-consultatie is om te komen tot een unaniem besluit. Als dat niet mogelijk blijkt, moet er worden gestemd. In de woorden van de geliefde Behoeder: “…als zij tot een bepaald besluit moeten komen, moeten zij zich na onpartijdige, nauwgezette en hartelijke consultatie in gebed tot God wenden, en met ernst en overtuiging en moed hun stem uitbrengen en zich neerleggen bij de meerderheid van stemmen; dit is volgens onze Meester de stem der waarheid die nooit moet worden aangevochten en altijd van ganser harte moet worden nageleefd.”
Zodra er een besluit is genomen, wordt dit het besluit van de gehele Raad, niet alleen van de leden die toevallig tot de meerderheid behoorden.
Wanneer er een voorstel wordt gedaan om een bepaalde aangelegenheid in stemming te brengen, kan het zijn dat een bepaald lid van de Raad vindt dat er bijkomende feiten en inzichten een rol kunnen spelen die moeten worden nagegaan, voordat hij zich een oordeel kan vormen en een zinnige stem kan uitbrengen over dat voorstel. Hij moet deze gedachte bij de Raad brengen, en dan is het aan de Raad om te beslissen of er nog verdere consultatie nodig is, voordat het voorstel in stemming komt.
Wanneer er wordt besloten over een voorstel te stemmen, is het slechts nodig om zich ervan te vergewissen hoeveel leden er voor zijn; als dat een meerderheid van de aanwezigen is, wordt de motie aangenomen; als het een minderheid is, is de motie niet aangenomen. Zo komt de hele kwestie van ‘stemonthouding’ niet voor bij een bahá’í-stemming. Een lid dat niet ten gunste van het voorstel stemt, is er in feite tegen, zelfs als hij op dat moment vindt dat hij niet in staat was over de kwestie een besluit te nemen.
(Uit een brief van 6 maart 1970 aan een Nationale Geestelijke Raad) [44]
Uw brief van 14 februari 1973 over de toepassing van bahá’í-consultatie hebben wij ontvangen.
Dit is uiteraard een kwestie waarbij iedere starheid moet worden vermeden.
Als een gelovige een probleem heeft waarover hij een beslissing moet nemen, staan er verschillende wegen voor hem open. Als het een kwestie is die de belangen van het Geloof aangaan, moet hij consulteren met de aanwezige Raad of het comité, maar er zijn mensen die vele problemen hebben van persoonlijke aard, en zij zijn niet verplicht om die bij de instellingen van het Geloof aanhangig te maken; als er feitelijk veel urgent onderrichtswerk is te doen, is het beter dat de vrienden hun Raad niet lastig vallen met persoonlijke problemen die ze zelf kunnen oplossen.
Een bahá’í die met een probleem worstelt, kan zijn eigen beslissing erover nemen, nadat hij heeft gebeden en alle facetten ervan tegen elkaar heeft afgewogen; hij kan besluiten advies te vragen bij persoonlijke vrienden of bij professionele consultants, zoals zijn huisarts of zijn advocaat, zodat hij met die adviezen kan gaan werken bij het nemen van zijn besluit, of in het geval waarbij verscheidene mensen zijn betrokken, zoals bijvoorbeeld een familieaangelegenheid, dan kan hij die mensen bijeenbrengen die ermee te maken hebben, zodat ze tot een gezamenlijk besluit kunnen komen. Er is ook geen enkel bezwaar tegen, dat een bahá’í een groepje mensen vraagt om over een bepaald probleem waarmee hij zit, te beraadslagen.
Men moet goed bedenken dat iedere consultatie tot doel heeft een probleem op te lossen en dat is heel iets anders dan wat momenteel in bepaalde kringen erg populair is, namelijk om in een groep elkaars ziel bloot te leggen, hetgeen grenst aan het soort biecht dat in ons Geloof is verboden. Over het onderwerp biecht schreef de secretaris van de Behoeder eens uit zijn naam aan een gelovige: “Het is ons verboden om aan iemand onze zonden en tekortkomingen te biechten, zoals de Rooms-Katholieken bij hun priesters doen of dit in het openbaar te doen, zoals bepaalde religieuze sekten. Als wij echter spontaan wensen toe te geven dat wij in een bepaald geval verkeerd hebben gehandeld of dat wij een bepaalde karakterfout hebben en daarvoor aan een ander vergeving vragen, staat het ons geheel vrij dit te doen. De Behoeder wenst alleen uit te leggen, dat wij niet verplicht zijn dat te doen. Het wordt volledig aan de persoon in kwestie overgelaten.”
(Uit een brief van 19 maart 1973 aan de Nationale Geestelijke Raad van Canada) [45]
Uit een brief, geschreven namens het Universele Huis van Gerechtigheid
De passage die u aanhaalt in de tweede alinea van uw brief staat in de Tafel van ‘Abdu’l-Bahá die door Hem werd gericht van de vrienden in Ṭihrán op een moment dat één van de vrienden, zonder de voorkennis of de toestemming van de Geestelijke Raad en in strijd met de regeringsvoorschriften, het ondernam de Kitáb-i-Aqdas te drukken. De opdrachten van ‘Abdu’l-Bahá die u aanhaalt, verschenen bij die gelegenheid en in die context.
Het Universele Huis van Gerechtigheid heeft uiteengezet dat, als Shoghi Effendi in Bahá’í Administration, blz. 37 de bevoegdheden van een Plaatselijke Geestelijke Raad opnoemt, hij erop doelt dat de plaatselijke aangelegenheden die naar de Plaatselijke Geestelijke Raad verwezen moeten worden die zijn “welke betrekking hebben op het Geloof”. Dit betekent uiteraard niet, dat men niet met zijn persoonlijke problemen bij de bahá’í-raden te rade kan gaan. De Plaatselijke Geestelijke Raad is echter niet de enige instelling waartoe vrienden zich voor overleg kunnen wenden in aangelegenheden op het persoonlijke vlak. Zulk een overleg kan ook worden belegd met iemands familieleden, vrienden of deskundigen. ‘Abdu’l-Bahá bijvoorbeeld, geeft in een van Zijn Tafelen de mogelijkheden aan dat vak-deskundigen samen overleg plegen.
(Uit een brief van 8 april 1975 aan een individuele gelovige) [46]