HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
AFDELING SECRETARIAAT
19 april 2001
Elektronisch verstuurd
Aan Alle Nationale Geestelijke Raden
Geliefde bahá’í-vrienden,
Het Universele Huis van Gerechtigheid heeft een brief ontvangen van één van de gelovigen waarin een vraag is gesteld over de eenheid der naties en de Kleine Vrede. Ter informatie is een kopie bijgevoegd van ons antwoord namens het Huis van Gerechtigheid, inclusief een memorandum over dit onderwerp dat vervaardigd is door het Departement van Onderzoek.
Met liefdevolle bahá’í-groeten,
Departement van het Secretariaat
HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
AFDELING SECRETARIAAT
19 april 2001
19 april 2001
[Aan een individuele gelovige]
Geliefde bahá’í-vriend,
Het voornaamste vraagstuk dat in uw brief aan de orde wordt gesteld is het tijdstip van de komst van de Kleine Vrede, gezien uw indruk dat de Bahá’í-geschriften zijn komst verwachten vóór het einde van de twintigste eeuw; dat wil zeggen eind december 2000.
Te uwer informatie is een kopie van een memorandum bijgesloten dat vervaardigd is door het Departement van Onderzoek op verzoek van het Huis van Gerechtigheid, over het onderwerp het bereiken van de eenheid der naties en de Kleine Vrede. In dit document is een aantal relevante passages verzameld uit gezaghebbende teksten van het Geloof.
Als we dit materiaal overzien, wordt het duidelijk dat er niets in de gezaghebbende Bahá’í-geschriften staat dat er op wijst dat de Kleine Vrede voor het einde van de 20e
eeuw zou worden gevestigd. Daarentegen zijn er duidelijke uitspraken die bevestigen dat de eenheid der naties volgens de woorden van `Abdu’l-Bahá zeker tot stand zou komen gedurende de 20e eeuw.
Deze en andere uitspraken die in het bijgesloten document staan, moeten worden gezien vanuit het perspectief dat de evolutie van de Wereldorde van Bahá’u’lláh een organisch proces is dat voortschrijdt overeenkomstig de Goddelijke Wil en dat bezield wordt vanuit een geestelijke werkelijkheid. In antwoord op een vraag, schreef `Abdu’l-Bahá: “Het koninkrijk van vrede, verlossing, rechtschapenheid en verzoening is gegrondvest in de onzichtbare wereld, en zal geleidelijk aan manifest en duidelijk worden door de kracht van het Woord van God.” Als gevolg van toegewijde menselijke inspanning over decennia en zelfs eeuwen, wordt deze geestelijke werkelijkheid geleidelijk aan uitgedrukt in een uiterlijke vorm.
Deze procesoriëntatie blijkt duidelijk uit alle geschriften van `Abdu’l-Bahá en Shoghi Effendi met betrekking tot de totstandkoming van wereldvrede. Zo meldt bijvoorbeeld de Behoeder dat de Meester bepaalde acties, die ondernomen zijn tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, heeft toegejuicht als een teken van “de dageraad van de Allergrootste Vrede”. Dit staat in schril contrast met de algemene vooringenomenheid van de huidige, bredere maatschappij, die exclusief aandacht schenkt aan gebeurtenissen in plaats van aan evolutionaire processen.
U gelieve ook nota te nemen van het onderscheid tussen de eenheid der naties en de Kleine Vrede. Shoghi Effendi verduidelijkte in antwoord op vragen van gelovigen, dat “eenheid op politiek gebied”, waarnaar `Abdu’l-Bahá verwees in zijn uiteenzetting van de zeven kaarsen van eenheid , “een eenheid is die politiek onafhankelijke en soevereine staten onderling tot stand brengen”. Zoals tot uitdrukking gebracht in de aangehaalde passages van het bijgesloten memorandum, zal de Kleine Vrede in de eerste plaats een politieke eenheid zijn, die tot stand gebracht wordt door de beslissing van de diverse regeringen van de wereld. De eenheid der
naties kan worden beschouwd als die eenheid die ontstaat als gevolg van de erkenning van de volkeren der verschillende naties dat zij leden zijn van één gemeenschappelijke menselijke familie.
De 20e eeuw heeft zich onderscheiden door de opkomst van de eenheid der naties, waarnaar zowel Shoghi Effendi als het Huis van Gerechtigheid hebben verwezen in het bijgevoegde document. Deze beweging, waarvan de bewijzen zich met iedere dag opstapelen, staat in schril contrast tot de nationalistische teneur van de 19e eeuw en is een bewijs van de nieuwe tijdgeest die klopt in het hart der mensheid.
Vanuit dit perspectief bezien, kan er geen twijfel over bestaan dat de belofte van `Abdu’l-Bahá is vervuld, en de eenheid der naties hecht is gevestigd in de nu afgesloten eeuw. De verdere uitbreiding en versterking van dit bewustzijn van wereldsolidariteit in de komende jaren zal zijn uitwerking hebben op het politieke vlak en zal de evolutie naar een wereldregering beïnvloeden.
Men moet niet denken dat de processen die nu in de wereld in beweging zijn, gevrijwaard zijn van uitdagingen of moeilijkheden. Er kunnen tegenslagen optreden en periodiek kunnen conflicten de kop opsteken naarmate de mensheid vooruitgaat op het pad van de opkomst en consolidatie van de Kleine Vrede, die te zijner tijd zal leiden tot de vestiging van de Allergrootste Vrede.
Met liefdevolle bahá’í-groeten,
Afdeling Secretariaat
MEMORANDUM
19 april 2001
Aan: Het Universele Huis van Gerechtigheid
Van: Het Departement van Onderzoek
Betreft: Het bereiken van de eenheid der naties en de Kleine Vrede
Inleiding
De Bahá’í-geschriften betreffende de wereldvrede beschouwen de Allergrootste Vrede als het hoogtepunt van twee afzonderlijke processen, die zich geleidelijk aan ontplooien over een lange tijdsperiode. Het ene proces heeft betrekking op de groei en ontwikkeling van de bahá’í-gemeenschap, met de evolutie van het Bestuursstelsel en zijn ontplooiing in de Wereldorde van Bahá’u’lláh. Het andere proces, het onderwerp van dit memorandum, houdt verband met ontwikkelingen in de brede maatschappij, met name de totstandkoming van de eenheid der naties en de vestiging van de Kleine Vrede.
Eenheid der naties en de Kleine Vrede
Shoghi Effendi verwijst naar Bahá’u’lláh, wanneer Hij zich richt tot alle koningen der aarde, en hen oproept “vast te houden aan de Kleine Vrede, ter onderscheiding van de Allergrootste Vrede die alleen zij, die zich ten volle bewust zijn van de kracht van Zijn Openbaring en op toegewijde wijze de leerstellingen van Zijn Geloof uitdragen, kunnen verkondigen en uiteindelijk moeten vestigen …” Met de woorden van Bahá’u’lláh:
“Nu gij de Allergrootste Vrede hebt afgewezen, houdt u aan de Kleine Vrede, zodat gij mogelijkerwijs uw eigen toestand en die van uw onderdanen enigermate kunt verbeteren.”
“O heersers der aarde! Legt uw geschillen bij, opdat gij niet meer bewapening behoeft dan noodzakelijk is ter beveiliging van uw gebieden. Hoedt u dat gij de raad van de Alwetende, de Getrouwe, niet veronachtzaamd.”
“Verenigt u, o koningen der aarde, want daardoor zal de storm van verdeeldheid onder u bedaren en zullen uw volkeren rust vinden, indien gij behoort tot hen die begrijpen. Mocht één uwer de wapenen tegen een ander opnemen, staat dan allen tegen hem op, want dit is niets anders dan onmiskenbare gerechtigheid.”[1]
In een andere passage heeft Bahá’u’lláh de Kleine Vrede in verband gebracht met de samenkomst van wereldleiders in een vergadering waarin wettelijke regelingen voor het bereiken van eenheid en eendracht worden opgesteld:
“Wij bidden God – verheerlijkt zij Zijn glorie – en koesteren de hoop dat Hij de manifestaties van overvloed en macht en de dageraden van soevereiniteit en heerlijkheid, de koningen der aarde genadiglijk mag bijstaan – moge God hen helpen door Zijn kracht gevende genade – de Kleine Vrede te vestigen. Dit is, inderdaad, het grootste middel om de rust der naties te verzekeren. Het is de plicht van de wereldleiders – moge God hen bijstaan – eensgezind aan deze Vrede vast te houden, welke het belangrijkste instrument is ter bescherming der gehele mensheid. Het is Onze hoop dat zij zullen opstaan om datgene te bereiken wat het welzijn der mensheid zal bevorderen. Het is hun plicht een de gehele mensheid omvattende vergadering bijeen te roepen, die hetzij zij zelf of hun ministers zullen bijwonen, en zich krachtdadig in te zetten die maatregelen te nemen die nodig zijn om eenheid en eendracht onder de mensen te vestigen. Zij moeten afstand doen van oorlogstuig, en zich bezighouden met instrumenten van universele wederopbouw. Zou één koning opstaan tegen een ander, dan moeten alle andere koningen opstaan om hem dat te beletten. Wapens en bewapening zullen zij niet meer van node hebben behoudens wat noodzakelijk is om de binnenlandse veiligheid te verzekeren van de landen die onder hun territorium vallen. Indien zij deze alles overtreffende zegen bereiken, zullen de mensen van alle naties, in alle rust en tevredenheid hun eigen beroep kunnen uitoefenen en het gesteun en geklaag van de meeste mensen zal verstillen.” [2]
Naar het thema van een vergadering om te overleggen over maatregelen voor een duurzame wereldvrede wordt op verschillende andere plaatsen in de Geschriften van Bahá’u’lláh verwezen, waaronder:
“De tijd zal komen dat men algemeen de gebiedende noodzaak zal beseffen voor het houden van een grote en alle mensen omvattende vergadering. De koningen en heersers der aarde moeten deze bijwonen en, door deelneming aan de beraadslagingen, wegen en middelen zoeken die de grondslag zullen leggen voor de grote Wereldvrede onder de mensen. Zulk een vrede eist dat de grote mogendheden, ter wille van de rust onder de volkeren op aarde, besluiten tot volledige overeenstemming te komen. Indien een koning de wapens opneemt tegen een andere, moeten allen eendrachtig opstaan en hem dit beletten. Als men dit doet, zullen de volkeren der wereld alleen bewapening nodig hebben om de veiligheid in hun gebied te bewaren en de binnenlandse orde te handhaven. Dit zal de vrede en rust van ieder volk, iedere regering en natie waarborgen.” [3]
Vervolgens specificeerde `Abdu’l-Bahá dat één van de uitkomsten van deze
vergadering een alomvattend verdrag is, waarvan de bepalingen bindend zijn voor alle
regeringen:
“Ware beschaving zal zijn vaandel ontplooien in het hart van de wereld, wanneer een zeker aantal nobele en bezielde heersers – stralende voorbeelden van toewijding en vastberadenheid – zich vastbesloten en met helder inzicht, zullen verheffen voor het geluk en het welzijn der gehele mensheid om Universele Vrede te stichten. Zij moeten de Vrede tot onderwerp van algemene beraadslaging maken en trachten met alle hun ter beschikking staande middelen een Unie van wereldstaten op te richten. Zij moeten een bindend verdrag sluiten en een verbond oprichten, waarvan de bepalingen reëel, onschendbaar en duidelijk omschreven zullen zijn. Zij moeten dit verdrag aan de wereld bekend maken en hiervoor de goedkeuring van alle mensen verkrijgen. Deze verheven en nobele onderneming – de ware bron van vrede en welzijn van de gehele wereld – moet als een heilige zaak worden beschouwd door allen die de aarde bewonen. Alle krachten van de mensheid moeten worden gemobiliseerd om de duurzaamheid en de bestendigheid van dit Allergrootste Verbond te verzekeren. In dit alomvattende Verdrag moeten de beperkingen en de grenzen van iedere staat duidelijk worden vastgesteld, de grondbeginselen, waarop de onderlinge verhoudingen van de regeringen berusten worden vastgelegd en alle internationale verdragen en verplichtingen duidelijk worden geregeld. Eveneens moet de sterkte van de bewapening van iedere regering strikt worden beperkt, immers iedere staat die vrij is zich op een oorlog voor te bereiden en zijn militaire macht uit te breiden, zal het wantrouwen van de andere staten opwekken. Het fundamentele principe dat ten grondslag ligt aan dit plechtige verdrag moet zo hecht verankerd zijn, dat als welke regering dan ook later één van de bepalingen overtreedt, alle regeringen van de wereld op zouden moeten staan om haar tot volledige onderwerping te brengen, ja, de gehele mensheid zou als één geheel moeten besluiten met alle beschikbare macht deze regering te vernietigen. Wordt dit machtigste geneesmiddel op het zieke lichaam van de wereld toegepast, dan zal het zeker van zijn ziekten genezen en voorgoed veilig en gezond blijven.” [4]
Hiervan onderscheiden, maar nauw verwant aan dit thema is de belofte van `Abdu’l-Bahá, zowel mondeling als schriftelijk, dat de eenheid der naties gevestigd zal worden gedurende de 20e eeuw, als een wezenlijk fundament voor wereldvrede. In één van zijn toespraken, verklaarde hij:
“Ik ben zeer hoopvol gestemd dat in deze eeuw deze verheven gedachten bij zullen dragen tot het menselijk welzijn. Laat deze eeuw de zon zijn van de voorafgaande eeuwen, waarvan de uitstraling altijd zal duren, zodat men in de tijden die komen de 20e eeuw zal verheerlijken, zeggend de 20e eeuw was de eeuw van het licht, de 20e eeuw was de eeuw van leven, de 20e eeuw was de eeuw van internationale vrede…” [5]
Zoals in een verslag stond van het dagblad Montreal Daily Star:
“Op de vraag, gesteld aan `Abdu’l-Bahá: ‘Zijn er tekenen dat de permanente wereldvrede binnen een afzienbare tijdsperiode gevestigd zal worden?’, antwoordde `Abdu’l-Bahá: ‘Hij zal in deze eeuw gevestigd worden. Hij zal universeel zijn in de 20e eeuw. Alle naties zullen ertoe worden gedwongen.’”
In een commentaar op andere uitspraken van de Meester over dit thema, deed het Huis van Gerechtigheid, in een namens het Huis op 29 juli 1974 geschreven brief, de volgende uitspraak:
“Het is waar dat `Abdu’l-Bahá uitspraken deed waarin hij de vestiging van de eenheid der naties verbond met de 20e eeuw. Bijvoorbeeld: ‘De vijfde kaars is de eenheid der volken – een eenheid die in deze eeuw hecht gevestigd zal worden, waardoor alle mensen op aarde zich als de burgers van één gemeenschappelijk vaderland zullen beschouwen.’ [6]
En in The Promised Day is Come, volgend op een gelijke uitspraak ontleend aan Beantwoorde Vragen, geeft Shoghi Effendi dit commentaar: ‘Dit is het stadium dat de wereld nu nadert, het stadium van wereldeenheid, die, zoals ‘Abdu’l-Bahá ons verzekert, in deze eeuw zeker wordt gevestigd.’”
Het bereiken van de eenheid der naties moet echter niet worden gezien als synoniem voor de totstandkoming van de Kleine Vrede. In antwoord op een vraag over het tijdstip van de Kleine Vrede, stelde Shoghi Effendi, in een namens hem geschreven brief in 1946, dat: “Alles wat we weten is dat de Kleine Vrede en de Allergrootste Vrede zullen komen – hun exacte data weten we niet.”
Niettemin kan de eenheid der naties geheel terecht als één fase – en inderdaad als een veelbetekenende stap – worden gezien in het langdurige proces van de vestiging van de Kleine Vrede. In antwoord op een vraag van iemand wordt in een brief geschreven namens het Huis van Gerechtigheid op 31 januari 1985, gesteld dat:
“Bahá’u’lláh’s missie om op dit tijdstip in de menselijke geschiedenis te verschijnen is in de eerste plaats de verwezenlijking van de eenheid der mensheid en de totstandkoming van vrede onder de naties; daarom worden alle krachten die gericht zijn op de verwezenlijking van deze doeleinden beïnvloed door Zijn Openbaring. We weten echter, dat de vrede in fasen zal komen. Eerst zal de Kleine Vrede komen, wanneer de eenheid der naties zal zijn bereikt, dan geleidelijk aan de Allergrootste Vrede – de geestelijke, zowel als de sociale en politieke eenheid der mensheid, wanneer het Bahá’í Wereld Gemenebest door de inspanningen van de bahá’ís gevestigd zal zijn, werkend in volstrekte overeenstemming met de wetten en verordeningen van het Heiligste Boek van de Bahá’í Openbaring.”
Wat betreft de Kleine Vrede heeft Shoghi Effendi verklaard dat deze aanvankelijk een politieke eenheid zal zijn, die door de beslissing van de regeringen van de verschillende naties zal worden bereikt; zij zal niet tot stand komen door directe actie van de Bahá’í-gemeenschap…
De Kleine Vrede zelf zal verschillende stadia doorlopen; in het beginstadium zullen regeringen geheel uit zichzelf handelen zonder bewuste inmenging van het Geloof; later, op het juiste door God bepaalde tijdstip, zal het Geloof er wel directe invloed op hebben, zoals Shoghi Effendi in zijn brief “Het Doel van een Nieuwe Wereldorde” aanduidt. [7]
De progressieve ontwikkeling van de Kleine Vrede, inclusief zijn consolidatie, wordt verduidelijkt door de verklaring van de Behoeder in zijn brief van Ridván 105 BE aan de vrienden van het Oosten betreffende de duur van het Vormende Tijdperk:
“De duur ervan is onbekend en ligt verborgen in de schatkamer van Gods kennis. De beëindiging zal samenvallen met de vestiging van deze volmaakte, deze machtigste Orde zowel in het Oosten als in het Westen, de schitterende opkomst van een organische eenheid tussen de samenstellende delen van de menselijke samenleving, en de consolidatie van de fundamenten van de Kleine Vrede onder de regeringen en naties van de wereld.”
Een verdere uitwerking gaf het Huis van Gerechtigheid in zijn antwoord op een vraag van een gelovige om de volgende passage uit de Ridvánboodschap van 1996 te verduidelijken:
“Hoe kort het pad tot vrede ook moge zijn, het zal vol kronkels zitten, hoe veelbelovend de verwachte gebeurtenis die de richting ervan zal bepalen ook moge zijn, deze moet gedurende een lange periode van evolutie rijpen, met de bijbehorende beproevingen, tegenslagen en conflicten, tot het moment waarop het, onder de directe invloed van Gods Geloof, te voorschijn zal zijn gekomen als de Allergrootste Vrede.” [8]
In antwoord op een vraag van die gelovige werd in de brief van 29 juli 1996 namens het Huis van Gerechtigheid geschreven:
“Het is duidelijk dat de opkomst van de Kleine Vrede een geleidelijk proces zal zijn en de verschillende stadia ervan zullen ongetwijfeld gekenmerkt worden door zowel beproevingen, tegenslagen als grote vooruitgang. Het zal echter zeker een ontwikkeling van historisch belang inhouden: dat tijdstip waarop de meerderheid van ’s werelds nationale staten zich formeel zal verplichten tot een wereldorde, die instellingen en wetten omvat en die uitgerust is met middelen waardoor collectieve beslissingen kunnen worden afgedwongen. Hoewel wij momenteel niet de precieze vorm die deze ontwikkeling zal aannemen kunnen voorzien en nog minder het tijdstip waarop zij zal optreden, erkennen we dat het een eigenschap is van het proces van de Kleine Vrede.”
Indachtig de nadrukkelijke aandacht die in recente jaren gegeven is aan de voltooiing van de huidige fase in de constructie van de gebouwen van het Bestuursstelsel op de hellingen van de Berg Karmel hebben enkele gelovigen navraag gedaan of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de voltooiing van dit bouwprogramma en de totstandkoming van de Kleine Vrede. Het Secretariaat van het Huis van Gerechtigheid gaf in een brief van 14 december 1987 op zo’n vraag het volgende antwoord:
“Het Universele Huis van Gerechtigheid heeft ons opdracht gegeven te zeggen dat er niets bekend is uit de geschriften van het Geloof dat er op zou wijzen dat de totstandkoming van de Kleine Vrede afhangt van de voltooiing van de Arc op de Berg Karmel.”
De passage die mogelijk aanleiding gegeven heeft tot deze opvatting zou de uitspraak van de geliefde Behoeder kunnen zijn die gepubliceerd is op blz. 74-75 van Messages to the Bahá’í World. [[9]] Het zal u opvallen dat de Behoeder in deze passage drie zaken beschrijft die synchroon verlopen. Het is belangrijk op te merken dat hij geen gebeurtenissen, maar processen of ontwikkelingen beschrijft en dat, hoewel hij zegt dat zij synchroon verlopen – een uitspraak die op zichzelf belangrijke aanwijzingen verschaft voor de instellingen van de Zaak – hij niet verklaart dat zij afhankelijk van elkaar zijn.
De gebeurtenissen van de 20e eeuw:
Het is nuttig om enkele uitspraken die in de Bahá’í-geschriften staan, opnieuw te bekijken. Zij hebben betrekking op gebeurtenissen in de 20e eeuw die stadia vertegenwoordigen in de progressie van de mensheid naar de eenheid der naties en de Kleine Vrede. In 1931 karakteriseert Shoghi Effendi de opkomst van wereldgezindheid in de volgende bewoordingen:
“Voor de staten en vorstendommen die net uit de verwarring van de grote Napoleontische beroering voortkwamen, en wier voornaamste zorg was hetzij hun rechten op een onafhankelijk bestaan te heroveren, hetzij hun nationale eenheid te bereiken, scheen het begrip van wereldsolidariteit niet alleen ver verwijderd maar ondenkbaar. Pas toen de krachten van het nationalisme er in geslaagd waren de fundamenten van de Heilige Alliantie die geprobeerd had hun opkomende macht te beknotten, omver te werpen, werd de mogelijkheid van een wereldorde die in zijn draagwijdte de politieke instellingen die deze naties hadden gevestigd te boven ging, serieus in overweging genomen. Het duurde nog tot na de Eerste Wereldoorlog voordat deze exponenten van arrogant nationalisme zo’n orde gingen beschouwen als het doel van een verderfelijke doctrine, die de wezenlijke loyaliteit waarvan het voortbestaan van hun nationale leven afhankelijk was, trachtte te ondermijnen.” [10]
Een hoogst betekenisvolle mijlpaal in dit proces was de vorming van de Volkenbond na de Eerste Wereldoorlog, een gebeurtenis die door `Abdu’l-Bahá werd geprezen, ondanks zijn waarschuwing dat:
“…hoewel de Volkenbond in het leven is geroepen, is hij toch niet in staat universele vrede tot stand te brengen.” [11]
In de jaren die zouden leiden tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, bevestigde Shoghi Effendi dat:
“Ofschoon het luide protest van het naoorlogse nationalisme iedere dag sterker en nadrukkelijker klinkt, bevindt de Volkenbond zich vooralsnog in een embryonaal stadium, en de onweerswolken die zich verzamelen kunnen misschien tijdelijk zijn macht volledig overschaduwen en zijn bestuursapparaat buiten werking stellen, maar toch is de richting waarin de instelling zelf werkt van grote betekenis. De stemmen die opgegaan zijn sinds de inwerkingtreding ervan, de inspanningen die zijn verricht, het werk dat reeds is verzet, kondigen de overwinningen aan die deze thans opgerichte instelling, of ieder ander lichaam dat het zal opvolgen, voorbestemd is te behalen.” [12]
Hij vestigde de aandacht op “de zeer belangrijke mijlpalen in de geschiedenis ervan vol tegenslagen”, waarvan de meest markante het besluit was om collectieve sancties op te leggen op een lidstaat waarvan de Volkenbond vond dat deze een daad van agressie had gepleegd. Shoghi Effendi wees erop dat:
“Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is het systeem van collectieve veiligheid, dat aangekondigd is door Bahá’u’lláh en uitgelegd door ‘Abdu’l-Bahá, serieus in overweging genomen, besproken en onderzocht. Voor de eerste keer in de geschiedenis is officieel erkend en publiekelijk vastgesteld dat, wil dit systeem van collectieve veiligheid doeltreffend werken, kracht en flexibiliteit beide van wezenlijk belang zijn – kracht brengt met zich mee het gebruik van een adequate macht om de doeltreffendheid van het voorgestelde systeem te verzekeren, en flexibiliteit maakt het mogelijk dat het ontworpen bestuursapparaat tegemoet komt aan de legitieme behoeften en aspiraties van zijn benadeelde voorstanders. Voor de eerste keer in de menselijke geschiedenis is door de naties van de wereld voorzichtig een poging gedaan om een collectieve verantwoordelijkheid op zich te nemen, en om verbale pleidooien aan te vullen met feitelijke voorbereiding voor collectieve actie. En wederom is voor de eerste keer in de geschiedenis een impuls van de publieke opinie zichtbaar geworden ter ondersteuning van een veroordeling die de leiders en vertegenwoordigers van naties hebben uitgesproken, en voor de verzekering van een collectieve actie voor de uitvoering van zo’n besluit.” [13]
Zijn visie op de betekenis van deze actie werd niet verduisterd door de duidelijke mislukking van de collectieve sancties om het gestelde doel te bereiken. Shoghi Effendi bevestigde dat het doel van het proces waardoor de Volkenbond was opgericht het bereiken was van:
“…het stadium waarbij de eenheid van het geheel van naties tot leidend principe zal worden gemaakt van het internationale leven.” [14]
Hij werkte de details van dit proces ongeveer 20 jaar later in 1947 uit, toen de Organisatie van Verenigde Naties de Volkenbond had vervangen en voortging op pad van de ontwikkeling van zijn krachten en functies, en hij voorzag dat dit proces:
“…moet leiden, hoe lang en kronkelig de weg ook moge zijn, na een reeks van overwinningen en tegenslagen, tot de politieke eenwording van het Oostelijke en Westelijk Halfrond, tot de opkomst van een wereldregering en de vestiging van de Kleine Vrede, zoals voorspeld door Bahá’u’lláh en aangekondigd door de Profeet Jesaja.” [15]
Hiervan onderscheiden, maar nauw verwant aan dit proces van organisatorische ontwikkeling, is de opkomst geweest van een wereldbewustzijn. Al in 1931 refereerde de Behoeder aan:
“…de geleidelijke verspreiding van de geest van wereldsolidariteit die spontaan opkomt uit de chaos van een ontregelde samenleving.” [16]
Tien jaar later gaf hij als commentaar:
“De wereld beweegt zich waarlijk naar haar bestemming toe. De onderlinge afhankelijkheid van de volkeren en naties der aarde, wat de leiders van de verdeling zaaiende krachten in de wereld ook zeggen of doen, is reeds een voldongen feit. De eenheid op economisch gebied wordt nu begrepen en erkend.” [17]
Terwijl de mensheid ondergedompeld werd in een wereldoorlog die Shoghi Effendi omschreef als “de gigantische catastrofe die zeventig jaar geleden werd aangekondigd door de profetische Pen van Bahá’u’lláh” en als “de lang geleden voorspelde alomvattende wereldbrand”, legde hij aan de bahá’ís uit dat dit grote conflict een wezenlijke vereiste was voor de éénmaking van de wereld”. [18]
Recente ontwikkelingen:
De afgelopen jaren heeft het Huis van Gerechtigheid de gelegenheid te baat genomen om in zijn Ridvánboodschappen de aandacht van de wereldwijde bahá’í-gemeenschap te vestigen op de diepgaande betekenis van zich voordoende gebeurtenissen in de brede maatschappij, naarmate de mensheid een groeiend bewustzijn ten toon spreidt van de eenheid der naties en volkeren op de planeet.
Bijzonder belangrijk zijn de volgende passages ontleend aan de verklaring De Belofte
van Wereldvrede van oktober 1985, gericht aan alle volkeren van de wereld:
“Onder de gunstige tekenen zien we de gestaag groeiende kracht van de stappen in de richting van een wereldorde die aanvankelijk rond het begin van deze eeuw gezet zijn met de oprichting van de Volkenbond, later gevolgd door de breder gefundeerde Verenigde Naties; het bereiken van onafhankelijkheid door de meeste naties der aarde sinds de Tweede Wereldoorlog, hetgeen de voltooiing van het proces van naties aanduidt, en de betrokkenheid van deze jonge naties bij de oudere in zaken van wederzijds belang; de hieruit voortvloeiende enorm toegenomen samenwerking tussen voordien geïsoleerde en antagonistische volkeren en groepen in internationale ondernemingen op wetenschappelijk, opvoedkundig, rechtskundig, economisch en cultureel vlak; het ontstaan van een ongekend aantal internationale humanitaire organisaties in de laatste decennia; de verbreiding van vrouwen- en jongerenbewegingen die een einde aan oorlog eisen; het spontaan opkomen van steeds groter wordende netwerken van gewone mensen op zoek naar begrip door persoonlijk contact.
Hoopgevende tekenen zijn de vooral na de Tweede Wereldoorlog behoedzaam gezette stappen naar wereldorde. De toenemende tendens van groepen van naties om hun onderlinge verhoudingen in formele banen te leiden om te kunnen samenwerken in zaken van wederzijds belang, duidt erop dat alle naties deze wilsverlamming uiteindelijk te boven moeten kunnen komen. De Associatie van Zuid-Oost-Aziatische Landen, de Caribische Gemeenschap en Gemeenschappelijke Markt, de Centraal- Amerikaanse Handelsgemeenschap, de Raad van Wederzijdse Economische Bijstand, de Europese Gemeenschappen, de Arabische Liga, de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, de Organisatie van Amerikaanse Staten, het Zuid-Pacifische Forum – alle gezamenlijke inspanningen die dergelijke organisaties vertegenwoordigen, banen het pad naar wereldorde.
Het leger van mannen en vrouwen die uit vrijwel alle culturen, rassen en naties der aarde gerecruteerd zijn, in dienst van de veelsoortige instellingen van de Verenigde Naties, vertegenwoordigt een planetaire ambtenarij, waarvan de indrukwekkende resultaten wijzen op het niveau van samenwerking dat zelfs onder ontmoedigende omstandigheden al bereikt kan worden. Een drang naar eenheid worstelt, als een geestelijke lente, om zichzelf tot uitdrukking te brengen via talloze internationale congressen die mensen uit een breed bereik van disciplines bijeenbrengen. Deze drang motiveert oproepen voor internationale projecten voor kinderen en jongeren. Het is de werkelijke bron van de opmerkelijke oecumenische bewegingen waardoor leden van vanouds antagonistische godsdiensten en sekten onweerstaanbaar naar elkaar toe getrokken lijken te worden. Samen met de tegengesteld gerichte neiging tot oorlog en zelfverheerlijking, waar hij onophoudelijk tegen worstelt, is de drang naar wereldeenheid één van de overheersende, indringende kenmerken van het leven op onze planeet in de laatste jaren van de twintigste eeuw.” [19]
Het tempo van verandering versnelde naarmate de 20e eeuw zijn einde naderde. In 1996 schreef het Huis van Gerechtigheid:
“…wereldleiders ondernemen vaak gemeenschappelijke acties, die, voor een bahá’í-waarnemer, betekenen dat er bij landen een tendens bestaat in de richting van een gezamenlijke aanpak bij het oplossen van wereldproblematiek. Kijk bijvoorbeeld naar de ongewone frequentie van de gebeurtenissen op wereldniveau waarbij deze leiders bijeengekomen zijn sinds het Heilige Jaar vier jaar geleden, zoals die voor de viering van het vijftigjarig bestaan van de Verenigde Naties, waarbij de aanwezige staatshoofden en regeringsleiders getuigden van hun toewijding aan wereldvrede. Opmerkenswaardig zijn ook de promptheid en spontaniteit waarmee deze regeringsleiders samen hebben gehandeld bij het reageren op een verscheidenheid aan crises in verschillende delen van de wereld. Zulke trends vallen samen met de toenemende roep vanuit verlichte kringen om aandacht voor de haalbaarheid van een of andere vorm van wereldbestuur. Kunnen we in deze zich snel ontwikkelende gebeurtenissen niet de werking van de Hand van de Voorzienigheid waarnemen of zelfs de voorbode zien van de in onze Geschriften voorspelde monumentale gebeurtenis?” [20]
Terwijl het Huis van Gerechtigheid in 1998 als commentaar gaf:
“… temidden van het geraas van een samenleving in verwarring kan men een onmiskenbare tendens naar de Kleine Vrede waarnemen. Een boeiende indicatie is de grotere betrokkenheid van de Verenigde Naties, met steun van machtige regeringen, bij het aandacht schenken aan al lang bestaande en dringende wereldproblemen; een en ander komt voort, in de afgelopen maanden pas, uit de indrukwekkende erkenning door wereldleiders van wat de onderlinge verbondenheid van alle naties op het gebied van handel en van geldstromen eigenlijk inhoudt – een toestand die Shoghi Effendi voorzag als een wezenlijk aspect van een organisch verenigde wereld.”[21]
Terwijl het de betekenisvolle gebeurtenissen die de afgelopen vier jaar in de wereld hadden plaatsgevonden opnieuw de revue liet passeren, stelde het Huis van Gerechtigheid in zijn Ridvánboodschap van 2000, dat “de wereldleiders krachtige stappen hebben gezet voor het ordenen van de structuren voor een wereldomvattende politieke vrede” en dat:
“…ernstige pogingen werden gedaan tot het toepassen en uitwerken van methoden voor collectieve beveiliging, wat doet denken aan Bahá’u’lláh’s voorschriften voor het handhaven van vrede; er werd een oproep gedaan om een internationale strafrechtbank op te richten, nog een daad die overeenstemt met wat bahá’ís verwachten; om de aandacht te vestigen op de dwingende noodzaak voor een geschikt systeem om mondiale kwesties af te handelen zullen wereldleiders samenkomen op een Millenniumtop; nieuwe manieren van communicatie hebben er de weg voor geopend dat iedereen met iedereen op de planeet kan communiceren.”[22]
Een aantal maanden later, verslag uitbrengend van de millenniumbijeenkomsten die gedurende het jaar 2000 in New York werden gehouden om het hoofd te bieden aan vraagstukken met betrekking tot de wereldvrede – het ‘Millenniumforum’ in mei, de ‘Millenniumvredestop’ van religieuze en geestelijke Leiders in augustus en de ‘Millenniumtop’ van regeringsleiders van meer dan 150 landen in september – gaf het Huis van Gerechtigheid in zijn boodschap van 24 september 2000 als commentaar:
“Het moet iedere toeschouwer, die doordrongen is van de bahá’í-visie op de vrede en bijbehorende processen, voldoening geven om het belang en de gevolgen van deze recente gebeurtenissen tezamen met voorafgaande wereldconferenties, waarbij in de afgelopen tien jaar ook de wereldleiders betrokken zijn geweest, in beschouwing te nemen. Het moet ook dubbel aangrijpend zijn zich te realiseren, dat vertegenwoordigers van onze internationale bahá’í-gemeenschap in zo’n vroeg stadium van het bahá’í-tijdperk, zo opmerkelijk deel uitgemaakt hebben van deze gebeurtenissen, die mijlpalen gezet hebben op weg naar die nieuwe Wereldorde, die zo helder voorspeld is door de Pen van Bahá’u’lláh.”
- The Promised Day Is come, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1967, blz. 26 en 1996 blz. 42-43. Zie ook Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1979, blz. 150 ↑
- Epistle to the Son of the Wolf, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1995, blz. 30-31. ↑
- Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, CXVII, blz. 147-148. ↑
- ‘Abdu’l-Bahá, The Secret of Divine Civilization, aangehaald door Shoghi Effendi in The World Order of Bahá’u’lláh: Selected Letters, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1991, blz. 37-38. Zie ook Dr. J.E. Esslemont, Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1978, blz. 166-167, en Shoghi Effendi, Oproep aan de Volkeren der Wereld, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1985, blz. 28-29. ↑
- The Promulgation of Universal Peace, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1982, blz. 125-126. ↑
- Een keuze uit de geschriften en toespraken van ‘Abdu’l-Bahá, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1974, blz. 38. ↑
- Messages from the Universal House of Justice, 1963-1986, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1996, blz. 655-656. ↑
- Ridvánboodschap 153 BE / 1996, alinea 39. ↑
- “Administrative Seats of Divinely-Appointed Institutions”, 27 november 1954, Messages to the Bahá’í World, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1958, 1971, blz.74-75. ↑
- The World Order of Bahá’u’lláh, blz. 44. ↑
- Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1997, blz. 320. ↑
- The World Order of Bahá’u’lláh, blz. 191. ↑
- The World Order of Bahá’u’lláh, blz. 191-192 ↑
- Idem, blz. 193 ↑
- Citadel of Faith: Messages to America, 1947-1957, blz. 33. ↑
- The World Order of Bahá’u’lláh, blz. 44 ↑
- The Promised Day is Come, blz. 200 ↑
- Messages to America: Selected Letters and Cablegrams Addressed to the Bahá’ís of North America, 1932-1946, blz. 42. ↑
- Messages from the Universal House of Justice, 1963-1986, blz. 681-682). Zie ook De Belofte van Wereldvrede, een verklaring van het Universele Huis van Gerechtigheid, alinea’s 3,27 en 56. ↑
- Ridvánboodschap 153 B.E./ 1996, alinea 37. ↑
- Ridvanboodschap 155 B.E./ 1998, alinea 8. ↑
- Ridvanboodschap 157 B.E./ 2000. alinea 21. ↑
