HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
28 december 2005

Aan alle Nationale Geestelijke Raden

Geliefde bahá’í-vrienden,

  1. De komende weken zult u bezig zijn met het consulteren over de kenmerken van het volgende Vijfjarenplan zoals beschreven in onze boodschap van 27 december 2005 aan de Conferentie van de Continentale Colleges van Raadgevers. Wij hebben het gevoel dat deze beraadslagingen profijt zullen hebben van de volgende toelichting aangaande het curriculum van het trainingsinstituut.
  2. Toen wij in onze boodschap van 26 december 1995 de noodzaak van een formeel trainingsprogramma onderstreepten, waren wij ons ervan bewust dat het materiaal van het Ruhi Instituut bepaalde onderdelen bevatte die overeenkwamen met de vereisten van een dergelijk curriculum. Wij waren echter van mening dat op dat moment de opgedane ervaringen onze aanbeveling aan alle trainingsinstituten over de hele wereld om gebruik te maken van dit specifieke materiaal niet konden rechtvaardigen. Daarom moedigden wij in de boodschappen die door ons of namens ons zijn geschreven in het eerste gedeelte van het Vierjarenplan, de Nationale Geestelijke Raden en Raadgevers aan om de trainingsinstituten in de gelegenheid te stellen om een leerplan te volgen zoals zij dat geschikt achtten. Toch lieten wij, ons bewust van de inherente moeilijkheid van het creëren van veelomvattende programma’s, herhaaldelijk de mening horen dat met de uitvoering van plannen niet moest worden gewacht op langdurige besluitvorming over de kwestie van het studieprogramma en dat direct beschikbare materialen gebruikt moesten worden. De beschikbaarheid van dergelijk materiaal was over de hele wereld beperkt en Nationale Geestelijke Raden en instituutsbesturen begonnen gebruik te maken van de boeken van het Ruhi Instituut nadat ze deze, vaak via de Raadgevers, hadden leren kennen. Tegen het einde van het Vierjarenplan, was het maar al te duidelijk dat nationale gemeenschappen die krachtdadig waren begonnen met het uitvoeren van de reeks cursussen opgezet door het Ruhi Instituut, ver vooruit liepen op die gemeenschappen die geprobeerd hadden om hun eigen programma te ontwikkelen.
  3. Het was echter door het Vijfjarenplan dat de Raadgevers, Nationale Raden en besturen overal overtuigd raakten van de verdiensten van het curriculum van het Ruhi Instituut. Door de introductie van het zevende boek in de hoofdreeks van het Ruhi Instituut aan het begin van het Plan waren velen in staat de nauwe samenhang tussen het doorlopen van een reeks cursussen door individuen en de voortgang van clusters van de ene groeifase naar de volgende, te erkennen. Naarmate inderdaad vooruitgang werd geboekt in honderden clusters, werd het voor instellingen op alle niveaus duidelijk dat de inhoud en volgorde van de hoofdreeks de vrienden erop voorbereidde die daden van dienstbaarheid uit te voeren die vereist werden door het groeipatroon dat in een cluster tot stand werd gebracht. Wij hebben in feite de dynamiek van deze verhouding al beschreven in onze boodschap van 27 december 2005.
  4. Wij hebben ons nu op de hoogte gesteld van de huidige plannen van het Ruhi Instituut voor de verdere ontwikkeling van het curriculum, dat in toenemende mate steunt op de ervaringen van over de hele wereld bij het op grote schaal in gang houden van uitbreiding en consolidatie. Zo verwelkomen wij bijvoorbeeld het besluit van het Instituut om het boek dat op dit moment de vijfde plaats in de reeks inneemt te verplaatsen naar een serie cursussen als vertakking van boek 3 voor het begeleiden van bahá’í-kinderklassen en om op de vijfde plaats een nieuw boek in te voegen voor het opleiden van animators voor jeugdgroepen. Met evenveel genoegen hebben wij gezien dat het achtste boek in de hoofdreeks, het begin van een serie die gaat over de institutionele aspecten van dienstbaarheid aan de Zaak, zal gaan over de van het grootste belang zijnde kwestie van het Verbond. Dit wetende zijn wij tot de conclusie gekomen dat de boeken van het Ruhi Instituut overal voor de instituten de hoofdreeks van cursussen moeten vormen, in ieder geval gedurende de laatste jaren van het Vormende Tijdperk waarin de bahá’í-gemeenschap gericht zal zijn op het bevorderen van toetreding in groepen binnen het kader voor actie welke is besproken in onze boodschap van 27 december 2005.
  5. De keuze voor het gebruik van één curriculum voor de trainingsinstituten over de gehele wereld gedurende een bepaalde periode betekent niet het negeren van de verscheidenheid aan behoeften en interessen van de vrienden, nu zij zich beter proberen toe te rusten voor het begrijpen en toepassen van de leringen van Bahá´u´lláh. Noch vermindert het de waarde van pogingen die worden gedaan om cursussen en materiaal te ontwikkelen om aan deze behoeften te beantwoorden. Het is ook niet de bedoeling om te suggereren dat één curriculum noodzakelijkerwijs iedereen aan moet spreken. Wat dit besluit echter wel betekent is dat de huidige eisen van de groei van het Geloof zodanig zijn dat de trainingsinstituten, gedurende een aantal jaren, niet moeten proberen om aan alle behoeften en interessen van de vrienden tegemoet te komen.
  6. De instellingen van het Geloof zullen de wens van diegenen die, om welke reden dan ook, niet de behoefte voelen om deel te nemen aan de bestudering van de boeken van het Ruhi Instituut, blijven respecteren. Diegenen die hier niet aan mee willen doen, moeten inzien dat er vele wegen van dienstbaarheid voor hen open staan, waaronder in de eerste plaats die van persoonlijk onderricht, hetgeen de hoogste plicht is van iedere bahá´í. Lokale verdiepings­bijeenkomsten en zomer- en winterscholen, die een belangrijke kenmerk blijven van het bahá´í-gemeenschapsleven, zullen hen ruimschoots de gelegenheid bieden om hun kennis van de leringen te verdiepen. Wat wij, net zoals in het verleden, van zulke vrienden vragen, is dat ze niet toe zullen staan dat hun persoonlijke voorkeur op welke manier dan ook de ontwikkeling belemmert van een educatief proces dat heeft aangetoond het potentieel te hebben om miljoenen zielen van verschillende achtergronden te omarmen. Wat betreft materiaal dat door de jaren heen vanuit andere contexten is ontwikkeld en dat zal blijven verschijnen: dit heeft zeker een eigen geschikte plaats binnen de bahá’i-gemeenschap. Sommige materialen vormen bijvoorbeeld de grondslag voor verdiepingsbijeenkomsten aan de basis, terwijl andere materialen, met de nodige aanpassingen, een plaats kunnen krijgen binnen een van de vertakkingen van de cursussen die geënt zijn op de hoofdreeks van het Ruhi Instituut.
  7. In verband hiermee hebben wij het gevoel dat het onderwerp van vertakte cursussen wat meer uitleg verdient. In onze boodschap van 9 januari 2001 aan de Conferentie van Continentale Colleges van Raadgevers gaven wij aan dat de hoofdreeks vergeleken zou kunnen worden met de stam van een boom, die de andere cursussen ondersteunt die zich daaruit vertakken, waarbij iedere tak is gewijd aan een specifiek gebied van actie. Een serie materialen over gezondheid die in Afrika wordt ontwikkeld, geeft een goed voorbeeld van een paar kenmerken van dergelijke cursussen. Na het jarenlang trainen van medewerkers in de gezondheidszorg voor de gemeenschap, eind jaren tachtig en begin jaren negentig, besloten verscheidene bahá´í-instanties om een serie modules uit te werken met als doel mensen voor te bereiden op het omgaan met steeds complexere gezondheidsthema’s op plaatselijk niveau. Tegen de tijd dat men de eerste module, in zijn oorspronkelijk vorm, begon te gebruiken, was het instituutproces krachtig op gang gekomen en werd het duidelijk dat diegenen die boek 1 en 2 van het Ruhi Instituut bestudeerd hadden, beter voorbereid waren op het bezoeken van hun verwanten en vrienden en om met hen te praten over gezondheidsgerelateerde onderwerpen. De opzet van de modules werd veranderd zodat ze na boek 2 een vertakking konden vormen, die de deelnemers bestuderen terwijl ze ondertussen doorgaan met de hoofdreeks. Inspanningen in deze richting hebben duidelijk succes. Dit voorbeeld illustreert dat vertakte cursussen geen losse verzameling materiaal vormen die willekeurig op verschillende plaatsen worden toegevoegd. Het moet eerder voortkomen uit daadwerkelijke ervaring en op een bepaalde manier logisch zijn, zowel inhoudelijk als in de context van het totale instituutsprogramma om het pedagogisch verantwoord te laten zijn. Verder suggereert het idee van een vertakte cursus op zich al dat het voorziet in een training voor een gebied van dienstbaarheid dat alleen sommige van diegenen die de boeken van de hoofdreeks bestuderen zal interesseren. Wij hopen dat de ontwikkeling van dergelijke cursussen, die gericht zijn op specifieke behoeften en bepaald door ervaringen uit de praktijk, een natuurlijk gevolg zal zijn van de pogingen van ontluikende gemeenschappen die er enthousiast naar streven de leringen van Bahá’u’lláh in praktijk te brengen en de trainingsmaterialen gebruiken als middel om hun ervaring te systematiseren en de inzichten die ze verkrijgen met steeds meer mensen te delen.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]

Cc:
De Hand van de Zaak van God Dr. ‘Alí-Muhammad Varqá
Internationaal Onderrichtscentrum
Colleges van Raadgevers
Raadgevers