HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
12 mei 2008

Aan alle Nationale Geestelijke Raden

Geliefde bahá’í-vrienden,

Terwijl de wereldwijde Bahá’í-gemeenschap voortgaat met een verenigde en gecoördineerde inspanning om het proces van het binnentreden in troepen te bevorderen, zijn er nu in het Bahá’í Wereldcentrum, zoals aangekondigd in onze boodschap van Ridván 2006 aan de bahá’ís van de wereld, ontwikkelingen van verreikende betekenis gaande.

De weg is vrij voor de verdere verfraaiing van de omgeving van de Graftombe van Bahá’u’lláh, de Qiblih van het volk van Bahá, door ‘Abdu’l-Bahá omschreven als de “lichtende Graftombe” en “de plek waaromheen de Schare in de Hoge zich beweegt”. Na verscheidene jaren van onderhandelingen is er met de Israëlische regering overeenstemming bereikt over de aankoop van een rechthoekig stuk land van 9 hectaren groot, gelegen tussen Bahjí en de hoofdweg, dat momenteel door de regering wordt gebruikt.

Na onderhandelingen die zich over ongeveer twintig jaar hebben uitgestrekt is het landbezit van het Geloof verder uitgebreid door het besluit tot een landruil met de Israel Land Administration, waarbij een deel van het aan het Geloof nagelaten land in de Ein Sara wijk van Nahariya, ten noorden van ‘Akká, wordt geruild voor een extra 10 hectaren aan de oostkant van de Villa van Bahjí, een gebied van ongeveer 3,2 hectaren grenzend aan het eiland bij de Ridvántuin, en de karavanserai die grenst aan de Villa van Mazraíh. Besprekingen met de autoriteiten over een verdere ruil worden voortgezet, waarbij meer van het land van Ein Sara wordt gebruikt om in het gebied van Akká aanvullend eigendom te verwerven in de naaste omgeving van de Bahá’í Heilige Plaatsen, hetgeen met het oog op de snelle verstedelijking van de regio nodig is om de heiligheid en rust van deze plaatsen te beschermen.

Er worden nu stappen ondernomen om een uitgebreid plan op te stellen voor de ontwikkeling van deze Heilige Plaatsen in de direct voor ons liggende jaren, zodanig dat de karakteristieke kenmerken die zichtbaar waren toen Bahá’u’lláh deze plaatsen zegende met Zijn aanwezig­heid, behouden zullen blijven, terwijl er voorzieningen komen voor het toenemende aantal pelgrims en bezoekers. Het werk aan de restauratie van de Junayn tuinen, een kleine boerderij en boomgaard ten noorden van Bahjí die Bahá’u’lláh van tijd tot tijd bezocht en die daarna aan het Geloof werden geschonken, is eveneens voltooid.

Er is thans een veelomvattend project aan de gang om de Ridvántuin te reconstrueren in de staat ten tijde van Bahá’u’lláh’s bezoeken na beëindiging van Zijn negen jaar lange opsluiting binnen de muren van de gevangenisstad Akká. Door Hem beschreven als “Ons groene eiland”

en als het “nieuwe Jeruzalem”, genoot Bahá’u’lláh van de rust van deze plek, “het langs­stromende water, de weelderige bomen en het zonlicht dat er tussendoor speelt.” Onder de werkzaamheden die hier worden uitgevoerd is de aanleg van een watercirculatiesysteeem, waardoor het eiland dat Bahá’u’lláh vaak bezocht herschapen zal worden, en ook de restauratie van een antieke graanmolen die in Zijn tijd in gebruik was.

Niet minder belangrijk is het werk dat op de Berg Karmel wordt uitgevoerd. Het Inter­nationaal Archiefgebouw, dat meer dan vijftig jaar geleden is gebouwd in een periode waarin de middelen in het Heilige Land beperkt waren, wordt op grote schaal gerenoveerd en de voorzieningen ervan uitgebreid. Dit gebouw, door de Behoeder omschreven als “de perma­nente en passende bewaarplaats voor de onschatbare, talrijke relieken die met de beide Stichters van het Geloof, met het Volmaakte Voorbeeld van zijn leringen en met zijn helden, heiligen en martelaren verbonden zijn”, wordt structureel versterkt; er komen voorzieningen om het voor invaliden toegankelijk te maken; de wijze van tentoonstellen van de relieken wordt verbeterd; er wordt een uitgebreid beveiligingssysteem geïnstalleerd; het steenwerk aan de buitenkant wordt hersteld en het interieur wordt versterkt door de aanleg van een granietvloer.

Er zijn gedetailleerde plannen gemaakt voor de renovatie van de Graftombe van de Báb, het “majestueuze mausoleum” door Shoghi Effendi geprezen als “de Koningin van Karmel gezeteld op Gods Berg, gekroond met stralend goud, gekleed in glinsterend wit, omgord door smaragdgroen, betoverend voor elk oog vanuit de lucht, de zee, de vlakte en de heuvel.” Dit werk omvat het aanbrengen van een aardbevingbestendige versterking die niet zichtbaar is voor pelgrims of bezoekers; het gereedmaken van de drie kamers die tot nu toe niet beschikbaar waren voor meditatie of aanbidding; reparatie van de koepel en vervanging van de tegels, die gesleten en verkleurd zijn, om ze in hun oorspronkelijke luister te herstellen.

Het werk dat in het Wereldcentrum van het Geloof wordt uitgevoerd betekent veel meer dan herstel, renovatie, en verfraaiing van gebouwen en tuinen met historische waarde. Het kan het best worden beoordeeld aan de hand van Bahá’u’lláh’s beschrijving van de Berg Karmel als “de zetel van Gods troon” en door de erkenning van Zijn volgelingen dat de Qiblíh de heiligste plaats op het oppervlak van de planeet is, terwijl de plekken waar Hij verpozing vond voor altijd door Zijn tegenwoordigheid geheiligd zijn. Vanuit dat oogpunt gezien zijn zij die deelhebben aan deze inspanning, ofwel door hun toegewijde arbeid of door hun financiële offers, bevoorrecht in een mate die ver boven hun begripsvermogen uitstijgt.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]