HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
12 december 2011
Aan alle Nationale Geestelijke Raden
Zeer geliefde vrienden,
-
- In de hele wereld zijn bahá’í-gemeenschappen ingespannen bezig met de uitvoering van de bepalingen van het Vijfjarenplan. Met de eerste maanden achter ons wijst alles erop dat de bestudering van recente richtlijnen en overwegingen over de aard en reikwijdte van de tot nu toe ontwikkelde capaciteit vrucht afwerpt in de vorm van gerichte en in hoge mate verenigde actie aan de basis. Voornamelijk door de inspanningen van thuisfrontpioniers kunnen in honderden nieuw geopende clusters al de eerste tekenen van een programma voor de duurzame uitbreiding en consolidatie worden waargenomen, terwijl in enkele honderden andere, verderop in het groeicontinuüm, een patroon van zorgvuldige actie voet aan de grond krijgt. Ondertussen leren de vrienden in deze clusters, in de voorhoede van het leerproces, de dynamiek te beheersen die het kenmerk is van zich snel uitbreidende, relatief grote gemeenschappen.
- Wij zijn in dit verband bijzonder blij met de mate van inspanning die in elk land wordt geleverd om extra levenskracht te verlenen aan het instituutsproces, wat zo cruciaal is als steeds grotere aantallen actief moeten gaan deelnemen aan het werk dat nodig is om een nieuwe Wereldorde te verwezenlijken. Het functioneren van het bestuur van het instituut; het functioneren van coördinatoren op diverse niveaus; de bekwaamheden van de vrienden die dienen als leerkringbegeleider, animator van jeugdgroepen, leraar van kinderklassen; en de bevordering van een omgeving die tegelijkertijd gunstig is voor universele deelname en voor wederzijdse ondersteuning en hulp – nergens is het de vrienden ontgaan dat deze zaken centraal staan in de vervulling van de missie die God de gemeenschap heeft toebedeeld. Wat met betrekking hiertoe vooral bemoedigend is om te zien is dat overal middelen beschikbaar worden gemaakt ten bate van het programma voor geestelijke bekrachtiging van de jeugd. Niet minder bemoedigend is de ijver waarmee instituten de uitdaging hebben verwelkomd om leraren voor opeenvolgende niveaus van bahá’í-kinderklassen op te leiden toen aanvullende materialen voor dit doel beschikbaar kwamen. Het lijkt dus nu het juiste moment om Nationale Geestelijke Raden en hun trainingsinstituten verdere richtlijnen aan te bieden over de implementatie van de hoofdreeks van cursussen en de aftakkingen daarvan.
- Een aantal jaren geleden introduceerden wij, om de gelovigen te helpen het groeiproces op clusterniveau te overdenken, het concept van twee elkaar aanvullende bewegingen. De voortgang van een gestage, zich steeds verbredende stroom mensen door de cursussen van het instituut staat voor één daarvan. Deze stroom is niet alleen essentieel voor het geven van stuwkracht aan de andere beweging – de ontwikkeling van het cluster die waarneembaar is in het gezamenlijke vermogen om een levenspatroon te laten zien dat overeenstemt met de leringen van het Geloof – maar is daarvan ook afhankelijk voor zijn eigen instandhouding. Met het oog op het toenemende bewijs van de uitwerking van het curriculum van het Ruhi-instituut op deze twee elkaar wederzijds versterkende bewegingen, raadden wij zes jaar geleden aan dat het wereldwijd zou worden toegepast. Wij hebben toen niet in detail de pedagogische principes toegelicht die het curriculum bepalen; niettemin zou het de vrienden duidelijk moeten zijn dat het curriculum wenselijke kenmerken bezit, waarvan enkele in grote lijnen zijn beschreven in onze boodschappen met betrekking tot de huidige reeks mondiale Plannen. Het ordenend principe van het curriculum is bijzonder belangrijk: bekwaamheid ontwikkelen om de Zaak en de mensheid te dienen in een proces dat vergelijkbaar is met het bewandelen van een pad van dienstbaarheid. Dit beeld geeft vorm aan zowel de inhoud als de structuur.
- De hoofdreeks van cursussen is zo georganiseerd dat het individu, bahá’í of niet, wordt aangespoord tot een pad dat bepaald wordt door de toenemende ervaring van de gemeenschap terwijl deze zich inspant om de visie van Bahá’u’lláh’s Wereldorde voor de mensheid zichtbaar te maken. Het idee van een pad is op zich al kenmerkend voor de aard en het doel van de cursussen, want een pad nodigt uit tot deelname, het wenkt naar nieuwe horizonten, het vraagt inspanning en beweging, het biedt ruimte aan verschillende tempo’s en vorderingen, het is geordend en afgebakend. Een pad kan worden ervaren en gekend, niet slechts door enkelen, maar door vele tientallen; het behoort aan de gemeenschap. Het bewandelen van een pad is een concept dat even veelzeggend is. Het vraagt van iemand wilskracht en keuzes; het vraagt een aantal vaardigheden en vermogens maar wekt ook bepaalde eigenschappen en houdingen op; het vereist een logische voortgang maar biedt zo nodig ook ruimte voor aanverwante verkenningsroutes; het kan bij het begin gemakkelijk lijken maar wordt verderop uitdagender. En wat zeer belangrijk is; men bewandelt het pad in gezelschap van anderen.
- Op dit moment bestaat de hoofdreeks uit acht cursussen, hoewel het er naar verluidt uiteindelijk wel achttien kunnen worden, waarin daden van dienstbaarheid behandeld zullen worden die verband houden met behoeften als coördinatie en bestuur, maatschappelijke actie en betrokkenheid bij de maatschappelijke dialoog. Momenteel kan men op twee plaatsen in de reeks kiezen om een specifiek pad van dienstbaarheid te volgen. De eerste verschijnt bij boek 3. Van de vrienden die deze cursus voltooien en een relatief eenvoudige klas voor kinderen beginnen op het eerste niveau van een programma voor hun geestelijke opvoeding, zal een percentage zich willen wijden aan dit veld van dienstbaarheid en mettertijd een reeks steeds complexere uitbreidingscursussen willen volgen voor de begeleiding van de niveaus 2 t/m 6. Dat betekent niet dat zij de studie van de hoofdreeks zullen opgeven. In feite wordt verwacht dat de deelnemers aan cursussen die een specifiek pad van dienstbaarheid vormen, elk in een tempo dat voor zijn of haar situatie geschikt is, blijven voortgaan op het pad dat bij de hoofdreeks is uitgezet. Boek 5, waarmee animatoren voor jeugdgroepen worden opgeleid, vormt de tweede plaats waar een serie cursussen zich aftakt.
- Er zullen te zijner tijd ongetwijfeld aan de hoofdreeks aanvullende verkenningsroutes verschijnen. Sommige zullen van algemeen belang zijn, zoals de twee bovengenoemde, terwijl andere zich tot bepaalde plaatselijke behoeften zullen beperken. Zoals met de hoofdreeks zelf moeten inhoud en structuur voortkomen uit voortgaande gezamenlijke ervaring in het veld; ervaring die niet willekeurig is of onderworpen aan de krachten van persoonlijk voorkeur, maar die wordt geleid door de instellingen van het Geloof. Het genereren van een dergelijke ervaring zal een nog grotere toevoer van energie vragen vanuit een veel groter deel van de bevolking, en het zou voorbarig zijn, behalve in enkele plaatsen, als instituten aandacht zouden schenken aan de vorming of implementatie van andere uitbreidingscursussen op dit moment in de ontwikkeling van de huidige serie mondiale Plannen.
- Het is duidelijk dat de hierboven beschreven benadering van capaciteitsopbouw een poging weergeeft om binnen een bevolking een zekere dynamiek tot stand te brengen die dienstbaarheid en het genereren van kennis en de verspreiding daarvan samenbrengt; een onderwerp dat wij, zij het beknopt, bespraken in onze Ridvánboodschap van 2010. Hier behandelen wij enkele praktische overwegingen die door de opkomst van de twee eerdergenoemde specifieke paden van dienstbaarheid des te belangrijker zijn geworden.
- Het is op elk willekeurig moment mogelijk om vanuit een van twee perspectieven te bekijken wat er gebeurt in een cluster naarmate het actiepatroon dat wordt bevorderd door het Vijfjarenplan, waar doorheen het stelsel van een bruisend gemeenschapsleven is geweven, aan kracht wint. Beide perspectieven zijn even geldig; elk biedt een bepaalde manier van denken en spreken over wat er plaatsvindt. Vanuit het ene perspectief verschijnt er een educatief proces met drie onderscheiden stadia in scherp reliëf; het eerste voor de jongste leden van de gemeenschap, het tweede voor degenen in de uitdagende overgangsjaren, en het derde voor jongeren en volwassenen. In deze context spreekt men van drie educatieve verplichtingen, elk onderscheiden door hun eigen methoden en materialen, elk een deel van de hulpbronnen vereisend, en elk gediend door mechanismen om, op basis van inzichten die in het veld zijn verworven, ervaring te systematiseren en kennis te genereren. Het is dan geheel vanzelfsprekend dat drie discussies vorm krijgen rond de implementatie van het programma voor de geestelijke opvoeding van kinderen, het programma voor geestelijke bekrachtiging van de jeugd, en de hoofdreeks van cursussen.
- Vanuit een ander perspectief denken we in termijnen van de driemaandelijkse activiteitscyclussen waardoor een gemeenschap groeit – de groeiuitbarsting die wordt ervaren als gevolg van intensieve actie; de noodzakelijke periode van consolidatie waarin de aanwas van de gelederen bekrachtigd wordt wanneer zij, bijvoorbeeld, deelnemen aan gebedsbijeenkomsten en het Negentiendaagsfeest en thuis bezocht worden; en de gelegenheden die zijn ingesteld zodat iedereen kan reflecteren en plannen maken. In dit licht gezien komt het vraagstuk van onderricht onder ontvankelijke bevolkingsgroepen naar de voorgrond, en komt de uitdaging om zielen op te zoeken die bereid zijn een gesprek aan te gaan over de wereld om hen heen en willen deelnemen aan een gezamenlijke inspanning om deze te transformeren duidelijk in beeld.
- Vooral op het niveau van coördinatie blijkt het onontbeerlijk te zijn om een stap opzij te doen en vanuit deze twee gezichtspunten te kijken naar wat in wezen één werkelijkheid is. Door dit te doen wordt het mogelijk om nauwkeurig te analyseren, een strategische inschatting te maken, met wijsheid toe te wijzen en versplintering te vermijden. Dus op dit moment, vroeg in de uitvoering van het Plan, lijkt het belangrijker dan ooit dat er aandacht wordt besteed aan het onderwerp coördinatie. Hoewel de basiselementen van een effectief organisatieschema al goed begrepen worden, is het nodig om helder te verwoorden welke vorm dit in verschillende omstandigheden dient aan te nemen. Wij hebben het Internationaal Onderrichtscentrum gevraagd om pogingen die in deze richting worden ondernomen te volgen, vooral in de enkele honderden meest ontwikkelde clusters in de wereld, opdat de geleerde lessen snel gesystematiseerd kunnen worden.
- In al zulke clusters, waar de eisen van groei op grote schaal zich doen gelden, moet elke fase van het educatieve proces dat door het trainingsinstituut gestimuleerd wordt, extra ondersteuning krijgen. Het werk van de coördinator moet versterking krijgen door de hulp van een groeiend aantal ervaren mensen, en bijeenkomsten voor de uitwisseling van informatie en inzichten krijgen een vaste regelmaat en worden systematischer van aanpak. Zo moeten ook periodieke gelegenheden worden gecreëerd voor de drie coördinatoren die door het instituut zijn benoemd – of, waar dat van toepassing is, teams van coördinatoren die zich met respectievelijk leerkringen, jeugdgroepen en kinderklassen bezighouden – om gezamenlijk de kracht van het educatieve proces als geheel te onderzoeken. En zij moeten op hun beurt met regelmaat bijeenkomen met het Regionale Onderrichtcomité[1]. Wil een adequate stroom van informatie, leiding en de zeer benodigde fondsen het cluster bereiken, dan is het daarnaast nodig dat het bestuur van het instituut een parallelle serie maatregelen treft om het functioneren van die instantie op het regionale niveau te verbeteren. Wanneer zo’n volgroeid systeem voor de coördinatie geïnstalleerd is, zullen de Hulpraadsleden en hun assistenten in staat zijn om zelfs nog effectiever op alle terreinen van activiteit ondersteuning te verlenen.
- Met betrekking hiertoe verdient nog een laatste punt de aandacht. Bijna alle van de enkele honderden clusters die mogelijk in aanmerking komen, staan in verbinding met een van de ongeveer veertig locaties voor de verspreiding van kennis die zijn opgezet door het Bureau voor Sociale en Economische Ontwikkeling in het Wereldcentrum in reactie op de overweldigende vraag naar het jeugdprogramma die men in de hele wereld ervaart. Instituten die in deze clusters werken hebben in het afgelopen jaar alreeds geprofiteerd van kennis die ze door de locaties hebben verkregen, vooral in verband met de coördinatie van het programma. De bekwaamheid om tientallen jeugdgroepen gaande te houden heeft zonder meer een krachtige impuls gegeven aan de vooruitgang van al zulke clusters en vormde een onmiskenbare bijdrage aan de verdere ontwikkeling van leerkringen en kinderklassen. De door het Bureau voor Sociale en Economische Ontwikkeling gesteunde locaties zullen trainingsinstituten blijven helpen met de behandeling van de reeks complexe vragen die voortkomt uit de implementatie van een programma voor een leeftijdsgroep waarvan het geweldige potentieel het voorwerp van verdergaand onderzoek moet blijven. Wij kijken echter naar de instituten zelf als het gaat om het bevorderen van het leerproces dat nodig is om grote aantallen kinderklassen en leerkringen te beheren, om op clusterniveau een systeem op te zetten dat de coördinatie in hun drie omschreven actiegebieden zal versterken, en de stroom van hulpbronnen van het regionale niveau naar de basis op gang zal brengen – dit alles om te zorgen voor een consistente voortgang van vrij grote groepen van het ene stadium van het educatieve proces naar het volgende en om de gestage ontplooiing van activiteitencycli die zo essentieel zijn voor systematische groei te vergemakkelijken.
- Van het soort vragen waarmee elk trainingsinstituut nu geconfronteerd wordt komt er één naar voren als bijzonder dringend: hoe kunnen er voldoende leraren worden gemobiliseerd voor kinderklassen voor opeenvolgende niveaus en, in het verlengde daarvan, begeleiders die groepen kunnen vormen om de vereiste cursussen te volgen. De delen waaruit de nu beschikbare drie boeken zijn opgebouwd bevatten zowel studiemateriaal voor leraren als lessen voor kinderen, waardoor het voor het instituut mogelijk is om zonder uitstel de eerste drie niveaus van een zesjarenprogramma op te zetten. Om een beginnende groep leraren voor deze niveaus bijeen te krijgen kan het zijn dat zij tijdelijke maatregelen moeten treffen. Een goed coördinatiesysteem, gebouwd op de groei en in overeenstemming met de praktische vereisten in het veld, zou het mogelijk moeten maken om met een mate van flexibiliteit op dringende behoeften te reageren terwijl de integriteit van het totale educatieve proces op de lange termijn behouden blijft.
- Naast de systematische opleiding van leraren voor opeenvolgende niveaus zullen instituten moeten leren over de opzet van klassen voor verschillende leeftijdsgroepen in dorpen en buurten; de voorziening van leraren voor diverse klassen; hoe leerlingen jaar na jaar en niveau na niveau vast te houden, en de constante vooruitgang van kinderen vanuit een grote diversiteit van huisgezinnen en achtergronden – kortom, de vestiging van een zich uitbreidend, duurzaam systeem voor kinderopvoeding dat gelijke tred houdt met zowel de toenemende zorg van ouders dat hun kinderen een gezonde morele structuur ontwikkelen als de toename van menselijke hulpbronnen in de gemeenschap. Hoewel de taak enorm groot is, is hij relatief eenvoudig en wij dringen er bij de instituten, overal, op aan om er de aandacht aan te geven die deze zo duidelijk verdient en zich speciaal te richten op de implementatie van de eerste drie niveaus van het programma en in gedachten te houden dat de kwaliteit van de onderwijs-leerervaring grotendeels afhangt van de bekwaamheden van de leraar.
- Een waarschuwing lijkt hier op zijn plaats. Het is zeker niet onjuist om te spreken over “opleiding” van leraren voor kinderklassen of, wat dat betreft, van animatoren van jeugdgroepen. Instituten moeten er echter voor waken dat zij hun werk niet gaan zien als een opleiding in technieken, en daarbij uit het oog verliezen dat het begrip capaciteitsopbouw de kern van het instituutsproces vormt, wat een diepgaand begrip van Bahá’u’lláh’s Openbaring noodzakelijk maakt.
- In het licht van de voorgaande paragrafen moet de kwestie van educatieve materialen in overweging genomen worden, vooral als die in verband staan met kinderklassen en jeugdgroepen. Met betrekking tot de eerste hebben wij in onze Ridvánboodschap van 2010 uitgelegd dat de lessen die door het Ruhi-instituut zijn gemaakt de kern zouden vormen van een programma voor de geestelijke opvoeding van kinderen, waaromheen secundaire elementen konden worden georganiseerd. Of er wel of niet extra elementen nodig zijn om het educatieve proces voor elk niveau te versterken zal over het algemeen door de leraren zelf worden bepaald, op grond van specifieke omstandigheden, vaak in consultatie met de instituutscoördinator op het clusterniveau. Aangenomen wordt dat, als dit toepasselijk wordt geacht, zulke extra onderdelen worden gekozen uit bronnen die voorhanden zijn. Er zal zelden een reden zijn om het gebruik van zulke onderdelen te formaliseren, hetzij doordat trainingsinstituten ze rechtstreeks opnemen, of indirect door de wijdverspreide systematische promotie ervan.
- In het geval van jeugdgroepen wordt een zelfde benadering aangemoedigd door het Bureau van Sociale en Economische Ontwikkeling. De kern van het programma bestaat uit een serie tekstboeken die door de groepen bestudeerd worden. Wij hebben begrepen dat er op dit moment zeven van een geplande reeks van achttien tekstboeken beschikbaar zijn, waarin een scala aan thema’s verkend wordt vanuit een bahá’í-perspectief, hoewel niet in de vorm van religieuze instructie. Deze vormen de belangrijkste component van een driejarig programma. Nog negen andere tekstboeken zullen een duidelijke bahá’í-component bieden en twee daarvan zijn op het ogenblik in gebruik. De animatoren wordt aangeraden om de studie aan te vullen met artistieke activiteiten en dienstbaarheidsprojecten. Net als bij de leraren van kinderklassen, kan de instituutscoördinator de animator op clusterniveau hulp bieden bij het bepalen hoe te werk te gaan. Meestal worden zulke projecten en activiteiten echter door de jeugd zelf uitgekozen, naar aanleiding van hun eigen omstandigheden en voorkeuren, in consultatie met de animator van de groep.
- In al zulke gevallen wordt echter van hen die als leraren en animatoren dienen, gevraagd om met wijsheid te werk te gaan. Educatie is een uitgestrekt terrein en opvoedkundige theorieën zijn er in overvloed. Zeker hebben vele daarvan een aanzienlijke verdienste, maar men moet bedenken dat geen ervan vrij is van aannames over de aard van de mens en de samenleving. Een opvoedkundig proces zou, bijvoorbeeld, in een kind een bewustzijn van zijn of haar mogelijkheden moeten scheppen, maar de verheerlijking van het zelf moet strikt vermeden worden. Heel vaak wordt in de naam van de opbouw van zelfvertrouwen het ego versterkt. Evenzo heeft spel een plaats in de educatie van de jeugd. Kinderen en jeugd hebben echter steeds weer hun vermogen aangetoond om mee te doen in gesprekken over abstracte onderwerpen die worden gehouden op een niveau dat bij hun leeftijd past, en beleven veel vreugde aan de serieuze zoektocht naar begrip. Een educatief proces dat inhoud laat verwateren in een zee van hypnotiserend amusement bewijst hen geen dienst. Wij hebben het vertrouwen dat leraren en animatoren door de studie van de instituutscursussen zich steeds beter toegerust zullen voelen om verstandige besluiten te nemen bij de keuze van welke benodigde materialen of activiteiten dan ook, hetzij uit traditionele educatieve bronnen of uit de schat aan elementen zoals liedjes, verhalen en spellen die zeker in de komende jaren ontwikkeld zullen worden voor de jonge mensen in de bahá’í-gemeenschap.
- Voortgedreven door krachten die zowel binnen als buiten de bahá’í-gemeenschap worden opgewekt, kan men de volkeren van de aarde vanuit verschillende richtingen zich zien voortbewegen, steeds dichter naar elkaar toe, naar dat wat een wereldbeschaving zal zijn die zo ontzagwekkend van aard is dat het nutteloos zou zijn om te proberen ons daarvan nu een voorstelling te maken. Naarmate deze middelpuntzoekende beweging van bevolkingen zich over de hele aarde versnelt, zullen enkele elementen van elke cultuur, die niet in overeenstemming zijn met de leringen van het Geloof, geleidelijk aan wegvallen, terwijl andere versterkt zullen worden. Evenzo zullen zich na verloop van tijd nieuwe cultuurelementen ontwikkelen wanneer mensen, komend vanuit elke mensengroep en geïnspireerd door de Openbaring van Bahá’u’lláh, vorm zullen geven aan denk- en handelingspatronen voortgebracht door Zijn leringen, deels door middel van artistieke en literaire werken. Met zulke overwegingen in gedachten verwelkomen wij het besluit van het Ruhi-instituut om bij de opzet van zijn cursussen het aan de vrienden over te laten om thema’s die met artistieke activiteit verbandhouden plaatselijk op te pakken. Wat wij in dit stadium dan vragen, nu er energie moet worden geïnvesteerd in de uitbreiding van kinderklassen en jeugdgroepen, is dat de vermenigvuldiging van de aanvullende onderdelen voor dit doel op een natuurlijke wijze zal opkomen, als een voortvloeisel van het proces van gemeenschapsopbouw dat in dorpen en buurten aan stuwkracht wint. Wij zien er bijvoorbeeld verlangend naar uit dat er vanuit elk deel van de wereld, in elke taal, pakkende liedjes opkomen die het bewustzijn van de jonge mensen zullen doordringen van de diepzinnige concepten die in Bahá’u’lláh’s Openbaring verborgen liggen. Maar zo’n opbloei van creatief denken zal zich niet verwezenlijken als de vrienden, hoe onbedoeld ook, zouden vervallen in patronen die in de wereld gangbaar zijn en aan diegenen die over financiële middelen beschikken toestaan om hun culturele opvatting aan anderen op te leggen en hen te overstelpen met agressief gepromote materialen en producten. Verder zou alles in het werk gesteld moeten worden om geestelijke opvoeding te beschermen tegen de gevaren van commercialisering. Het Ruhi-instituut zelf heeft uitdrukkelijk zijn afkeuring uitgesproken over de verspreiding van producten en artikelen waarbij met zijn identiteit wordt omgegaan als een merk dat op de markt gebracht moet worden. Wij hopen dat de vrienden de inzet van het Instituut in dit opzicht zullen respecteren.
- In dit verband doet het ons genoegen u te kunnen meedelen dat wij een Internationale Adviesraad hebben opgericht om het Ruhi-instituut te helpen bij het toezicht houden op zijn systeem voor de voorbereiding, productie en verspreiding van materialen, waarin voor inhoud en structuur nu uitgebreid beroep wordt gedaan op de ervaring van bahá’ís wereldwijd bij het toepassen van de leringen en principes van het Geloof op het leven van de mensheid. Naarmate de Adviesraad geleidelijk aan ingewerkt raakt, zal hij kunnen reageren op verwante thema’s en de ontwikkeling volgen van aanvullende materialen die aansluiten bij de richting die door de mondiale Plannen wordt aangegeven.
- Tot slot voelen wij ons genoodzaakt nog enkele woorden te richten tot de trainingsinstituten in de hele wereld: Het moet niet vergeten worden dat de leraar van de bahá’í-kinderklas en de animator van de jeugdgroep, aan wie zoveel verantwoordelijkheid is toevertrouwd voor het versterken van de morele grondslagen van de gemeenschap, in de meeste plaatsen een jong persoon in zijn of haar tienerjaren zal zijn. Het kan worden verwacht dat deze jonge mensen steeds vaker zullen opstaan vanuit het programma voor de geestelijke bekrachtiging van de jeugd, bezield met een krachtig tweeledig doel: om zowel hun eigen latente krachten te ontwikkelen als bij te dragen aan de transformatie van de samenleving. Maar zij kunnen ook afkomstig zijn uit een andere educatieve achtergrond, welke dan ook, met alle hoop in hun hart dat door energieke, eensgezinde inspanning de wereld zal veranderen. Ongeacht de details zullen zij allen zonder uitzondering het verlangen delen om hun tijd en energie, talenten en bekwaamheden te wijden aan het dienen van hun gemeenschap. Wanneer zij in de gelegenheid gesteld worden, zullen velen met plezier een paar jaar van hun leven willen wijden aan het geven van geestelijke opvoeding aan de aankomende generaties. In de jonge mensen van de wereld bevindt zich dus een reservoir aan vermogen om de samenleving te transformeren dat wacht om te worden aangesproken. En het vrijmaken van dit vermogen dient door elk instituut als een heilige taak te worden beschouwd.
Het pad van dienstbaarheid
Coördinatie
Lessen voor kinderen
Educatieve materialen
*
Het Universele Huis van Gerechtigheid
cc. Internationaal Onderrichtscentrum
College van Raadgevers
Raadgevers
Versie 2: 3 april 2012
- In Nederland: onderrichtscomité voor het cluster ↑