HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
Riḍván 2012

Aan de Bahá’ís overal ter wereld

Innig geliefde vrienden,

  1. In de namiddag van de elfde dag van het Feest van Ridván honderd jaar geleden, hief ‘Abdu’l-Bahá, die voor een publiek van honderden mensen stond, een werkmans’ bijl en doorkliefde de grasmat die de Tempelgrond bij Grosse Pointe, ten noorden van Chicago, bedekte. Degenen die waren uitgenodigd om op die lentedag met hem deze baanbrekende handeling te verrichten, kwamen van verschillende achtergronden – Noors, Indiaas, Frans, Japans, Perzisch, inheems Amerikaans, om er maar enkele te noemen. Het was alsof het Huis van Aanbidding, nog ongebouwd, de wensen van de Meester vervulde die op de avond voor de ceremonie waren uitgesproken voor elk van deze gebouwen: “dat de mensheid een ontmoetingsplaats moge vinden” en “dat de verkondiging van de eenheid der mensheid van hun open hof van heiligheid zal uitgaan”.
  2. Zijn toehoorders bij die gelegenheid, en allen die hem hebben gehoord gedurende zijn reizen naar Egypte en het Westen, moeten de verreikende implicaties van zijn woorden voor de samenleving, voor haar waarden en voornaamste zorgen slechts vaag hebben begrepen. Kan zelfs in deze tijd iemand er aanspraak op maken iets meer dan een glimp, een aanduiding te hebben opgevangen, ver en vaag, van de toekomstige samenleving die de Openbaring van Bahá’u’lláh zal doen ontstaan? Want laat niemand veronderstellen dat de samenleving waartoe de mensheid door de goddelijke leringen wordt gedreven zal voortkomen uit louter aanpassingen van de huidige orde. Verre van dat. In een toespraak van ‘Abdu’l-Bahá enkele dagen nadat hij de hoeksteen van de Moedertempel van het Westen had gelegd, zei hij dat “een van de gevolgen van de manifestatie van geestelijke krachten zal zijn dat de wereld van de mens zich in een nieuwe maatschappelijke vorm zal schikken,” dat “de gerechtigheid van God in alle menselijke aangelegenheden zichtbaar zal worden.” Deze en talloze andere uitspraken van de Meester waartoe de Bahá’í-gemeenschap zich in deze eeuwfeestperiode telkens weer wendt doen besef ontstaan van de afstand die de samenleving zoals deze nu is ingericht scheidt van de ontzagwekkende visie die zijn Vader aan de wereld schonk.
  3. Helaas, ondanks de prijzenswaardige inspanningen, in ieder land, van goedbedoelende mensen die werken om de omstandigheden in de maatschappij te veranderen, lijkt het velen toe dat de obstakels die de verwezenlijking van zulk een visie in de weg staan onoverkomelijk zijn. Hun hoop wordt tenietgedaan door foutieve aannames omtrent de menselijke natuur die zo diep zijn doorgedrongen in de structuur en tradities van veel van de huidige levenswijzen dat zij de status van gevestigd feit hebben verkregen. Deze aannames lijken geen rekening te houden met het buitengewone reservoir van geestelijk vermogen dat beschikbaar is voor iedere verlichte ziel die er een beroep op doet; in plaats daarvan rekenen zij ter rechtvaardiging op het falen van de mensheid, waarvan de voorbeelden dagelijks een algemeen gevoel van wanhoop versterken. Zo wordt door een gelaagde sluier van valse veronderstellingen een fundamentele waarheid verborgen: de toestand van de wereld weerspiegelt een vervorming van de menselijke geest, niet zijn ware aard. Het doel van elke Manifestatie van God is een transformatie teweeg te brengen in zowel het innerlijk leven als de uiterlijke toestand van de mensheid. En deze transformatie doet zich van nature voor naarmate een zich uitbreidende groep mensen, verenigd door de goddelijke voorschriften, gezamenlijk geestelijke capaciteiten tracht te ontwikkelen om bij te dragen aan een proces van maatschappelijke verandering. Net als de harde aarde die de Meester een eeuw geleden openbrak, kunnen de heersende theorieën van het tijdperk aanvankelijk ongevoelig voor verandering lijken, maar zij zullen ongetwijfeld vervagen en door de “voorjaarsregens van Gods milddadigheid”, zullen “de bloemen van waar begrip” fris en zuiver opkomen.
  4. Wij danken God dat u – de gemeenschap van Zijn Grootste Naam – door de kracht van Zijn Woord omgevingen cultiveert waarin waar begrip kan opbloeien. Zelfs zij die omwille van het Geloof gevangenschap ondergaan, laten door hun onuitsprekelijke opoffering en standvastigheid “de hyacinten van kennis en wijsheid” opbloeien in welwillende harten. Overal op aarde zijn geestdriftige zielen bezig met het werk om een nieuwe wereld op te bouwen door de systematische uitvoering van de voorzieningen van het Vijfjarenplan. De aspecten van het Plan worden zo goed begrepen dat wij het niet nodig vinden om deze hier verder toe te lichten. Onze smeekbeden, opgedragen aan de Drempel van een Almilddadige Voorzienigheid, zijn dat de hulp van de Allerhoogste Schare aan ieder van u wordt geschonken bij het bijdragen aan de vooruitgang van het Plan. Het is onze vurige wens, die wordt versterkt door het aanschouwen van uw toegewijde inspanningen in het afgelopen jaar, dat u het standvastig toepassen van de kennis die u door ervaring verwerft intensiveert. Nu is het niet het moment om te aarzelen; te veel mensen blijven onbewust van de nieuwe dageraad. Wie anders dan u kan de goddelijke boodschap overbrengen? “Bij God,” bevestigt Bahá’u’lláh, doelend op de Zaak, “dit is de arena van inzicht en onthechting, van visie en verheffing, waar behalve de dappere ruiters van de Barmhartige, die elke band met de wereld van het bestaan hebben verbroken, niemand zijn strijdros de sporen kan geven”.
  5. Waar te nemen hoe de bahá’í-wereld aan het werk is, is werkelijk het aanschouwen van een helder perspectief. In het leven van de gelovige die boven alles verlangt anderen uit te nodigen tot omgang met de Schepper en dienstbaar te zijn aan de mensheid, kunnen tekenen worden waargenomen van de geestelijke transformatie die de Heer van het Tijdperk voor iedere ziel bestemd heeft. Bij elke bahá’í-gemeenschap die zich wijdt aan het ontwikkelen van capaciteit bij haar leden, jong en oud, en bij haar vrienden en medewerkers, om het algemeen welzijn te dienen, kan in de geest die de activiteiten bezielt een aanduiding worden gezien van de wijze waarop een samenleving die op goddelijke leringen is gegrondvest zich zou kunnen ontwikkelen. En in die gevorderde clusters waar activiteit, bepaald door het raamwerk van het Plan in overvloed bestaat, en de eisen om de samenhang in handelwijze zeker te stellen zeer dwingend zijn, laten de opkomende bestuurlijke structuren een glimp zien, hoe vaag dan ook, van de wijze waarop de instellingen van het Geloof stapsgewijs een vollediger scala van hun verantwoordelijkheden om welzijn en vooruitgang van de mens te bevorderen op zich zullen nemen. Het is dus duidelijk, de ontwikkeling van het individu, de gemeenschap en de instellingen draagt een geweldige belofte in zich. Maar daarenboven bemerken wij met uitzonderlijke vreugde hoe de verhoudingen die deze drie met elkaar verbinden worden gekenmerkt door liefdevolle genegenheid en wederzijdse steun.
  6. In tegenstelling daarmee weerspiegelen de betrekkingen tussen de drie overeenkomstige actoren in de wereld als geheel – de burger, de staat en de maatschappelijke instellingen – de onenigheid waardoor het turbulente overgangsstadium van de mensheid wordt gekenmerkt. Niet bereid om zich als onderling afhankelijke delen van een organisch geheel te gedragen, zitten zij vast in een strijd om de macht die uiteindelijk zinloos blijkt te zijn. Hoe anders is de samenleving die door ‘Abdu’l-Bahá in talloze Tafelen en toespraken wordt beschreven – waar dagelijkse interacties, ook de betrekkingen tussen staten – worden gevormd door het bewustzijn van de eenheid der mensheid. Relaties die van dit bewustzijn doortrokken zijn worden door bahá’ís en hun vrienden aangekweekt in dorpen en buurten over de hele wereld; hieruit kunnen de zuivere geuren van wederkerigheid en samenwerking, van eensgezindheid en liefde waargenomen worden. Binnen een zo bescheiden kader verschijnt een duidelijk alternatief voor het bekende maatschappelijke conflict. Zo blijkt dat de persoon die zich op verantwoordelijke wijze wil uiten, oplettend deelneemt aan consultatie die aan het algemeen welzijn is gewijd en de verleiding weerstaat om aan zijn persoonlijke mening vast te houden; dat een bahá’í-instelling, in erkenning van de behoefte aan gecoördineerde en op vruchtbare doelen gerichte actie, er niet op uit is om te heersen maar om te voeden en te bemoedigen; dat de gemeenschap die haar eigen ontwikkeling ter hand moet nemen erkent dat de eenheid die voortkomt uit het van ganser harte deelnemen aan de door de instellingen ontworpen plannen een bezit van onschatbare waarde is. Onder invloed van Bahá’u’lláh’s Openbaring verkrijgen de relaties tussen deze drie nieuwe warmte, nieuw leven; bij elkaar vormen zij een voedingsbodem waarin een wereldwijde geestelijke beschaving, die het stempel van goddelijke inspiratie draagt, geleidelijk tot wasdom komt.
  7. Het licht van de Openbaring is bestemd om elk domein van streven te verlichten; binnen elk domein dienen de betrekkingen die de samenleving ondersteunen hervormd te worden; op elk terrein zoekt de wereld voorbeelden van hoe mensen met elkaar dienen om te gaan. Wij geven u het economische leven van de mensheid ter overweging – vanwege het opmerkelijke aandeel daarvan in het veroorzaken van de onrust waarin zoveel mensen recentelijk verwikkeld zijn geraakt – waar onrechtvaardigheid onverschillig wordt getolereerd en onevenredige winst beschouwd wordt als een symbool van succes. Dergelijke schadelijke opvattingen zijn zo diep verankerd dat het moeilijk is voor te stellen hoe ooit één mens de gangbare maatstaven waardoor de betrekkingen op dit terrein worden bepaald kan veranderen. Niettemin zijn er bepaalde praktijken die een bahá’í zou schuwen, zoals oneerlijkheid bij zijn transacties of de economische uitbuiting van anderen. Trouw gehoor geven aan de goddelijke aanmaningen vereist dat er geen tegenstelling bestaat tussen iemands economisch gedrag en zijn overtuigingen als bahá’í. Door in zijn leven die principes van het Geloof toe te passen die verband houden met eerlijkheid en billijkheid kan één enkele ziel een maatstaf aanhouden die ver boven de lage drempel ligt waaraan de wereld zichzelf meet. Uit gebrek smacht de mensheid naar een levenspatroon wat men kan nastreven; wij verwachten van u dat u gemeenschappen kweekt die door hun leefwijze de wereld hoop zullen geven.
  8. In onze Ridvánboodschap van 2001 gaven wij te kennen dat wij in landen waar het proces van toetreding in troepen voldoende was gevorderd en de omstandigheden in nationale gemeenschappen gunstig waren, wij goedkeuring zouden verlenen aan de oprichting van een Huis van Aanbidding op nationaal niveau en de opkomst hiervan zou een kenmerk worden van het Vijfde Tijdvak van het Vormende Tijdperk van het Geloof. Met buitengewone vreugde kondigen wij nu aan dat in twee landen nationale Mashriqu’l-Adhkárs zullen worden opgericht: de Democratische Republiek Congo en Papoea-Nieuw-Guinea. In deze landen wordt aantoonbaar aan de door ons gestelde criteria voldaan en de reactie van hun bevolking op de mogelijkheden die door de huidige serie Plannen worden geschapen is niets minder dan opmerkelijk geweest. Nu de bouw van de laatste continentale tempel in Santiago in gang is gezet, levert de aanvang van projecten om nationale Huizen van Aanbidding te bouwen opnieuw een bevredigend bewijs dat het Geloof van God in de grond van de samenleving doordringt.
  9. Er is nog een stap mogelijk. De Mashriqu’l-Adhkár, door ‘Abdu’l-Bahá beschreven als “een van de belangrijkste instellingen in de wereld”, verenigt twee essentiële, innig verbonden aspecten van het bahá’í-leven: aanbidding en dienstbaarheid. De eenheid van deze beide aspecten wordt ook weerspiegeld in de samenhang die bestaat tussen de gemeenschapsopbouwende kenmerken van het Plan, in het bijzonder het ontluiken van een geest van devotie die tot uitdrukking komt in gebedsbijeenkomsten, en een opvoedingsproces waardoor capaciteit wordt opgebouwd voor het dienen van de mensheid. De onderlinge samenhang van aanbidding en dienstbaarheid is vooral sterk in die clusters in de wereld waar bahá’í-gemeenschappen aanmerkelijk groter en levenskrachtiger geworden zijn en waar betrokkenheid bij maatschappelijke actie aanwijsbaar is. Enkele hiervan zijn benoemd tot centra voor de verspreiding van kennis zoals het aankweken van de bekwaamheid bij de vrienden om in betrokken regio’s het jeugdprogramma vooruit te helpen. Zoals wij onlangs hebben aangegeven stimuleert het vermogen om dit programma gaande te houden eveneens de ontwikkeling van leerkringen en kinderklassen. Naast zijn hoofddoelstelling versterkt het leercentrum zo ook het gehele systeem van uitbreiding en consolidatie. In clusters als deze kan in de komende jaren de verschijning van een plaatselijke Mashriqu’l-Adhkár worden overwogen. Met een hart dat overloopt van dankbaarheid aan de Aloude Schoonheid verheugen wij ons u mede te delen dat wij consultaties gaan beginnen met de respectieve Nationale Geestelijke Raden over de oprichting van het eerste plaatselijke Huis van Aanbidding in elk van de volgende clusters: Battambang, Cambodja; Bihar Sharif, India; Matunda Soy, Kenia; Norte del Cauca, Columbia en Tanna, Vanuatu.
  10. Ter ondersteuning van de twee nationale en vijf lokale Mashriqu’l-Adhkárs hebben wij besloten in het Bahá’í-wereldcentrum een Tempelfonds in te stellen ten bate van al zulke projecten. De vrienden overal worden hierbij uitgenodigd om offervaardig bij te dragen, zoveel als hun middelen toestaan.
  11. Geliefde medewerkers: het baanbrekende werk dat honderd jaar geleden door de hand van ‘Abdu’l-Bahá werd verricht, zal nu opnieuw in zeven andere landen plaatsvinden, en dit is slechts de voorbode van de tijd waarin in elke stad en elk dorp, in gehoorzaamheid aan het gebod van Bahá’u’lláh, een gebouw wordt gevestigd voor de aanbidding van de Heer. Vanuit deze Dageraadsplaatsen van Gods Gedachtenis zullen de stralen van Zijn licht schijnen en de lofzangen te Zijner ere klinken.

Het Universele Huis van Gerechtigheid