HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
27 augustus 2013

Aan de volgelingen van Bahá’u’lláh in Iran

Geliefde bahá’í-vrienden,

Het nieuws van de moord op ‘Aṭa’u’llah Riḍvání doet ons intens verdriet. Deze gruwelijke daad vervult elk hart met droefheid en walging en de plegers van deze schandelijke misdaad en degenen die ertoe opdracht gaven zijn naar alle menselijke maatstaven te veroordelen. Zij die omwille van religie en vanwege persoonlijk gewin en ambitie het zaad van haat en verdeeldheid trachten te zaaien en die, met woord en daad gericht op opruiing zo’n misdaad mogelijk maken, dragen eveneens verantwoordelijkheid en een zware last voor deze vreselijke daad. Wij weten natuurlijk dat het merendeel van het Iraanse volk deze onmenselijke daad veroordeelt, onrechtvaardigheid verafschuwt en laat zien dat het elke poging om het volk van hun land te verdelen afwijst.

‘Aṭa’u’llah Riḍvání diepste verlangen was zijn vaderland en de wereld der mensheid te dienen. Zijn leven was gewijd aan liefde en vriendschap jegens allen, en in zijn dagelijks handelen spande hij zich in om elke menselijke deugd te weerspiegelen. Hij zag bedreigingen en wreedheden met moed en waardigheid onder ogen en stond bij de mensen bekend om zijn vriendelijkheid en mededogen. Hij was het toonbeeld van vriendschap en harmonie en oversteeg vooroordeel en vervreemding. En voor het begaan van dit pad gaf hij zijn leven en dronk hij de beker van het martelaarschap. Zo bereikte hij de tegenwoordigheid van Zijn Geliefde in de rijken hierboven, dronk van de kelk van Gods welbehagen en heeft hij zijn naam op de Welbewaarde Tafel gegrift.

Wij betuigen ons innig medeleven aan ‘Aṭa’u’llah Riḍvání’s dierbare vrouw, zijn kinderen en zijn andere getroffen familieleden, en verzekeren hen van onze vurige gebeden aan de Heilige Drempel voor de vooruitgang van zijn lichtende ziel en voor de nederdaling van de bevestigingen Gods op elk lid van deze eminente familie. Het vermaarde leven van deze overledene is opnieuw een getuigenis van de helderheid van de verheven visie van de bahá’ís van Iran, van hun moed ten overstaan van wreedheid en vervolging wanneer zij hun nobele doelen nastreven, van hun bereidheid om een onderdrukking, voortgekomen uit onwetendheid en vooroordeel, met positieve veerkracht te verdragen en van hun vastbeslotenheid om rechtvaardigheid te zoeken met geduld en standvastigheid. Wij smeken de Heer van milddadigheid, de Heerser van het koninkrijk van eeuwigheid dat u allen mogen worden overladen met goddelijke gaven.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]