HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
10 juli 2014
Aan de bahá’ís van de wereld
Innig geliefde vrienden,
Het ondergaan van de zon op 20 maart 2015 zal het einde van het jaar 171 markeren, het eind van de negende Váḥid van de eerste Kull-i-Shay’ van het bahá’í-tijdperk. Wij roepen de bahá’ís van het Oosten en het Westen op om bij die gunstige gelegenheid de bepalingen toe te passen die hen zullen verenigen in de algemene implementatie van de badí‘-kalender.
In overeenstemming met het leidende beginsel van het stapsgewijs ontvouwen en de voortschrijdende toepassing van de Leringen werden de bepalingen van de badí‘-kalender geleidelijk aan uitgevaardigd. De Báb introduceerde de kalender met zijn ruime patroon van perioden, cycli, maanden en dagen. Bahá’u’lláh voorzag in essentiële uitleg en toevoegingen. Aspecten werden nader toegelicht door ‘Abdu’l-Bahá en maatregelen voor de toepassing ervan in het Westen werden genomen op grond van instructies van Shoghi Effendi, zoals beschreven in de jaargangen van The Bahá’í World. Toch bleven er bepaalde kwesties onopgelost, zoals de meerduidigheden rondom enkele islamitische en gregoriaanse data, alsook moeilijkheden in de correlatie van historische observaties en astronomische gebeurtenissen met expliciete verklaringen in de Tekst. In hun antwoorden op vragen over de kalender lieten zowel ‘Abdu’l-Bahá als Shoghi Effendi deze kwesties over aan het Universele Huis van Gerechtigheid. Van zijn vele kenmerken zijn er drie die voor de uniforme toepassing van de kalender verduidelijking vereisen: de middelen voor het bepalen van Naw-Rúz, het voegen van het maankarakter van de twee opeenvolgende heilige Geboortedagen in de zonnekalender, en het vaststellen van de data van de Heilige Dagen in de badí‘-kalender.
“Het Naw-Rúz-feest valt op de dag dat de zon het teken Ram binnengaat, ook al zou dit slechts één minuut voor zonsondergang plaatsvinden”, legt Bahá’u’lláh uit in Zijn Heiligste Boek. Echter, tot op heden werden de details niet nader bepaald. Wij hebben besloten dat Ṭihrán, de geboorteplaats van de Abhá Schoonheid, de plek op aarde zal zijn die zal dienen als de standaard voor de bepaling, door middel van astronomische berekeningen van betrouwbare bronnen, van het moment van de lentenachtevening in het noordelijk halfrond en daarmee de dag van Naw-Rúz voor de bahá’í-wereld.
De feesten van de twee opeenvolgende Geboortedagen, de geboorte van de Báb en de geboorte van Bahá’u’lláh, worden in het Oosten van oudsher gevierd overeenkomstig het samenvallen met de eerste en de tweede dag van Muḥarram volgens de islamitische kalender. “Deze twee dagen worden in Gods ogen als één dag beschouwd”, bevestigt Bahá’u’lláh. In een namens de Behoeder geschreven brief staat echter: “In de toekomst zullen ongetwijfeld alle Heilige Dagen de zonnekalender volgen, en er zullen maatregelen genomen worden betreffende de wijze waarop de twee opeenvolgende Feestdagen universeel gevierd zullen worden.” Hoe te voldoen aan het intrinsieke maankarakter van deze gezegende Dagen binnen de context van een zonnekalender is tot nu toe onbeantwoord gebleven. Wij hebben besloten dat zij nu zullen worden gevierd op de eerste en de tweede dag volgend op het verschijnen van de achtste nieuwe maan na Naw-Rúz, zoals van tevoren vastgesteld door de astronomische tabellen met Ṭihrán als het referentiepunt. Dit zal ertoe leiden dat de viering van de twee opeenvolgende Geboortedagen van jaar tot jaar zullen verschuiven binnen de maanden Mashíyyat, ‘Ilm en Qudrat van de badí‘-kalender, of van half oktober tot half november volgens de gregoriaanse kalender. Volgend jaar zal de geboorte van de Báb vallen op 10 Qudrat en de geboorte van Bahá’u’lláh op 11 Qudrat. Vol vreugde en met groot verlangen zien wij uit naar de komende tweehonderdjarige gedenkfeesten van de geboorte van Bahá’u’lláh en de geboorte van de Báb in respectievelijk 174 en 176 B.E., die de gehele bahá’í-wereld zal vieren volgens een gemeenschappelijke kalender.
De data van de overige Heilige Dagen zullen in de zonnekalender worden vastgelegd in overeenstemming met expliciete verklaringen van Bahá’u’lláh, ‘Abdu’l-Bahá en Shoghi Effendi; wij hebben besloten bepaalde discrepanties in het historisch verslag ongedaan te maken. De data zijn: Naw-Rúz, 1 Bahá; het Feest van Riḍván, 13 Jalál tot en met 5 Jamál; de Verklaring van de Báb,
8 ‘Aẓamat; de Hemelvaart van Bahá’u’lláh, 13 ‘Aẓamat; de Marteldood van de Báb, 17 Raḥmat;
de Dag van het Verbond, 4 Qawl; en de Hemelvaart van ‘Abdu’l-Bahá, 6 Qawl.
Tenzij specifiek opgeheven door deze nieuwe voorzieningen, blijven voorgaande richtlijnen en toelichtingen met betrekking tot de kalender en de eerbiediging van het Negentiendaagsfeest en Heilige Dagen bindend, zoals het begin van de dag bij zonsondergang, het onderbreken van werk, en de tijden waarop bepaalde Heilige Dagen worden herdacht. In de toekomst kan een verandering van omstandigheden mogelijk aanvullende maatregelen vereisen.
Het zal vanuit de geschetste besluiten duidelijk zijn dat bahá’ís van zowel het Oosten als het Westen zullen bemerken dat enkele elementen van de kalender anders zijn dan die waaraan zij gewend zijn. Het op één lijn brengen van de data van de badí‘-kalender met andere kalenders zal, afhankelijk van het plaatsvinden van Naw-Rúz, schuiven. Het aantal dagen van Ayyám-i-Há zal variëren overeenkomstig het tijdstip van de lentenachtevening in opeenvolgende jaren; het jaar dat begint op Naw-Rúz 172 B.E. zal vier van deze dagen bevatten. In het Bahá’í-wereldcentrum werd een tabel met de data voor Naw-Rúz en de twee opeenvolgende Geboortedagen voorbereid die een halve eeuw omvat en die te zijner tijd aan alle Nationale Geestelijke Raden beschikbaar zal worden gesteld.
Het aannemen van een nieuwe kalender in elke beschikking is een symbool van de kracht van goddelijke Openbaring om de menselijke perceptie van materiële, maatschappelijke en geestelijke werkelijkheid te hervormen. Heilige momenten worden erdoor onderscheiden, de plaats van de mensheid in tijd en ruimte opnieuw verbeeld en het levensritme hernieuwd. Komend Naw-Rúz zal wederom een historische stap inluiden in de manifestatie van de eenheid van het volk van Bahá en de ontvouwing van de Wereldorde van Bahá’u’lláh.
Het Universele Huis van Gerechtigheid