HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
1 augustus 2014
Aan de bahá’ís van de wereld
Innig geliefde vrienden,
Ruim twee jaren zijn verstreken sinds wij op Riḍván 2012 projecten aankondigden voor de oprichting van twee nationale en vijf lokale Huizen van Aanbidding, naast de bouw van de laatste continentale Mashriqu’l-Adhkár in Santiago, Chili. Deze ondernemingen, onverbrekelijk verbonden met de ontwikkeling van het gemeenschapsleven dat nu overal gecultiveerd wordt door middel van daden van toewijding en dienstverlening, zijn verdere stappen in de sublieme taak die door Bahá’u’lláh aan de mensheid werd toevertrouwd om Huizen van Aanbidding te bouwen “in de landen overal … in de naam van Hem Die de Heer van alle religies is”, centra waarin de zielen “harmonieus op elkaar afgestemd” kunnen samenkomen om de goddelijke verzen te horen en Hem te aanbidden, en vanwaar “lovende stemmen naar het Koninkrijk opstijgen” en de “geuren Gods” worden verspreid.
Wij zijn diep geraakt door de reacties uit alle delen van de wereld op onze oproep. Met name in de landen en plaatsen die recentelijk werden aangewezen voor de bouw van een Huis van Aanbidding waren wij getuige van de spontane vreugde van de vrienden; hun onmiddellijke en oprechte toezegging om hun deel in de uitvoering van het cruciale werk op zich te nemen en de dynamiek te versterken van die activiteiten die een wezenlijk deel vormen van de vestiging van een Mashriqu’l-Adhkár in een gemeenschap; hun offervaardige bijdragen in tijd, energie en materiële middelen in allerlei vormen, en hun aanhoudende inspanningen om steeds grotere groepen bewust te maken van de visie achter die gebouwen, die geheel gewijd zijn aan het God gedenken en die in hun midden zullen worden opgericht. De vlotte reactie van de gemeenschap van de Grootste Naam voorspelt werkelijk veel goeds voor haar bekwaamheid om deze collectieve ondernemingen tot een einde te brengen.
De Nationale Geestelijke Raden van de Democratische Republiek Congo en Papoea-Nieuw-Guinea en ook die van Cambodja, Colombia, India, Kenia en Vanuatu hebben, met de directe ondersteuning van het Bureau voor Tempels en Locaties dat in 2012 in het Bahá’í-wereldcentrum werd ingesteld, snel stappen ondernomen voor de eerste voorbereidingen. Er werd in elk land een comité gevormd met de taak om samen met instellingen en instanties op alle niveaus van de gemeenschap de manieren te vinden om wijdverbreide deelname te bevorderen, en na de aankondiging van de projecten het enthousiasme onder de vrienden te kanaliseren. Een andere praktische stap in deze nationale en lokale projecten was de selectie van een geschikt stuk land, van bescheiden afmetingen, strategisch gelegen en gemakkelijk bereikbaar. Vier van de zeven percelen zijn nu aangekocht. Voor elk project wordt nu een bouwbureau opgezet om te assisteren bij het beheer van de technische, financiële en wettelijke zaken. Dit werk in de openingsfase wordt bevorderd door de gulle bijdragen aan het Tempelfonds van de vrienden overal ter wereld. Universele en offergezinde steun voor dit Fonds zal de gestage vooruitgang van de volgende fasen verzekeren.
In vier landen hebben de projecten de voorbereidingsfase voor het ontwerp voor het Tempelgebouw bereikt. Dit begint met de keuze van mogelijke architecten en het formuleren van het bouwkundige bestek waarin de vereisten van het bouwwerk beschreven zijn, wat uiteindelijk leidt tot een contract voor het definitieve ontwerp. De architecten staan voor de buitengewone uitdaging om een Tempel te ontwerpen die “zo volmaakt als mogelijk is in de wereld van het bestaan” en die op natuurlijke wijze in harmonie is met de plaatselijke cultuur en het dagelijks leven van hen die er zullen samenkomen om te bidden en te mediteren. De taak vereist creativiteit en vaardigheid om schoonheid, gratie en waardigheid te combineren met bescheidenheid, functionaliteit en efficiëntie. Van heinde en verre hebben architecten hun diensten van harte aangeboden en hoewel zulke bijdragen natuurlijk worden verwelkomd houden Nationale Raden in hun overwegingen ook rekening met de waarde van het betrekken van architecten die goed bekend zijn met het gebied waar het gebouw zal worden opgetrokken.
In Chili nadert de bouw van het continentale Huis van Aanbidding voor Zuid-Amerika zijn voltooiing. Het stalen skelet voor de bovenbouw is bijna volledig geïnstalleerd, het plaatsen van de doorschijnende stenen panelen aan de binnenzijde is begonnen en de tuinarchitectuur en de bouw van bijkomende voorzieningen verloopt volgens plan. De vrienden in Santiago spannen zich, gesteund door anderen vanuit heel Amerika, vol ijver in om de bevolking in de omgeving op de komst van het Huis van Aanbidding voor te bereiden; steeds grotere aantallen nemen deel aan de gemeenschapsopbouwende inspanningen en een stroom van bezoekers wordt bij het Tempelland verwelkomd voor gebed en gesprekken over de praktische en de geestelijke dimensies van deze onderneming. Er worden in dat land thans maatregelen getroffen ter voorbereiding op de vele behoeften die zich zeker zullen aandienen nadat de Tempel in 2016 is ingewijd.
Terwijl de vrienden zich wereldwijd verheugen in deze bemoedigende vorderingen blijft hun energie gericht op de processen die in kracht toenemen in cluster na cluster. Wat dit aangaat ontbreekt het hen niet aan het besef van de waarde van dynamische interactie tussen aanbidding en inspanning om de geestelijke, sociale en materiële omstandigheden van de samenleving te verheffen. Mogen allen die op deze wijze werken in kleine en grote steden, buurten en dorpen, inzichten ontlenen aan de zware inspanning die de oprichting van de eerste twee Huizen van Aanbidding ten tijde van de overgang naar de twintigste eeuw in het Oosten en daarna in het Westen heeft gevergd.
In de stad ‘Ishqábád richtte een toegewijde groep gelovigen die zich vanuit Perzië had gevestigd in Turkistán, en die daar een tijd lang vrede en rust vonden, hun krachten op het scheppen van een levenspatroon dat de verheven geestelijke en sociale principes die de Openbaring van Bahá’u’lláh in zich draagt zou weerspiegelen. In de loop van enkele decennia voegden anderen zich bij deze groep, die oorspronkelijk uit een handvol families bestond, en ze groeide uit tot enkele duizenden gelovigen. Deze gemeenschap, gesterkt door banden van kameraadschap en bezield door eenheid van doel en een geest van trouw, was in staat een hoge graad van samenhang en ontwikkeling te bereiken, waarvoor ze in de gehele bahá’í-wereld vermaard werd. Geleid door hun begrip van de goddelijke leringen en binnen de grenzen van de godsdienstvrijheid die hen werd verleend, werkten deze vrienden hard om de voorwaarden te scheppen die tot het oprichten van een Mashriqu’l-Adhkár zouden leiden, die “opperste instelling in elke bahá’í-gemeenschap”. Op een geschikt perceel in het centrum van de stad dat al enkele jaren eerder was verkregen met toestemming van de Gezegende Schoonheid zelf, werden voorzieningen tot stand gebracht voor het welzijn van de gemeenschap – onder meer een ontmoetingscentrum, scholen voor kinderen, een herberg voor bezoekers en een kleine kliniek. Een teken van de opmerkelijke prestaties van de bahá’ís in ‘Ishqábád, die in de loop van die productieve jaren befaamd werden vanwege hun voorspoed, grootmoedigheid en hun intellectuele en culturele verworvenheden, was hun zorg om te verzekeren dat alle bahá’í-kinderen en -jongeren konden lezen en schrijven, in een samenleving waar vooral onder de meisjes analfabetisme algemeen heerste. In een dergelijke omgeving van gezamenlijke inspanning en vooruitgang, in elk stadium van zijn ontwikkeling aangemoedigd door ‘Abdu’l-Bahá, verrees er een prachtig Huis van Aanbidding – het meest prominente gebouw in de omgeving. Meer dan twintig jaar genoten de vrienden van de hemelse vreugde dat zij hun nobele doel hadden verwezenlijkt: de vestiging van een brandpunt van aanbidding, een zenuwcentrum van gemeenschapsleven, een plek waar bij het aanbreken van de dag de zielen bijeenkwamen voor nederige aanbidding en verbondenheid alvorens zij door zijn deuren naar buiten stroomden op weg naar hun dagelijkse bezigheden. Hoewel uiteindelijk antigodsdienstige krachten over de streek raasden en de hoop verijdelden, is de kortstondige verschijning van een Mashriqu’l-Adhkár in ‘Ishqábád een blijvend testament voor de wil en de inspanning van een groep gelovigen die een rijk levenspatroon vestigden, dat zijn stimulans ontleende aan de kracht van het scheppende Woord.
Op het westelijk halfrond, kort nadat het werk aan het Huis van Aanbidding in ‘Ishqábád was begonnen, werden de leden van de ontluikende bahá’í-gemeenschap in Noord-Amerika aangestoken om hun geloof en toewijding tot uiting te brengen door de bouw van een eigen Tempel, en in 1903 schreven zij de Meester om zijn toestemming te vragen. Vanaf dat ogenblik was de Mashriqu’l-Adhkár onlosmakelijk vervlochten met het lot van die toegewijde dienaren van Bahá’u’lláh. Terwijl de voortgang van dit complexe project tientallen jaren lang werd belemmerd door het effect van twee wereldoorlogen en een wijdverbreide economische depressie, was elk stadium in zijn ontwikkeling nauw verbonden met de uitbreiding van de gemeenschap en de ontvouwing van zijn bestuurlijke orde. Op dezelfde dag waarop in maart 1909 het heilige stoffelijk overschot van de Báb op de berg Karmel werd bijgezet, kwamen gedelegeerden bijeen om de Bahá’í Temple Unity te vestigen, een nationale organisatie welks gekozen bestuur de kern werd van de wijdverspreide lokale gemeenschappen van dat werelddeel. Deze ontwikkeling leidde al snel tot de vorming van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van de Verenigde Staten en Canada. Tijdens zijn reis door Noord-Amerika legde ‘Abdu’l-Bahá zelf de eerste steen voor het gebouw en begiftigde daarmee de Moedertempel van het Westen met geweldige geestelijke mogelijkheden. Bijdragen voor deze historische onderneming stroomden binnen vanuit bahá’í-centra in Afrika, Azië, Europa, Latijns-Amerika en de Stille Oceaan – een bewijs van de solidariteit en opoffering van de bahá’ís in het Oosten en het Westen.
Laat dan de volgelingen van Bahá’u’lláh in ieder land, terwijl zij hun gedachten richten op God, Hem iedere dag gedenken en zich onafgebroken inspannen in Zijn Naam, inspiratie putten uit de roerende woorden die ‘Abdu’l-Bahá richtte tot een gelovige die zich wijdde aan de bouw van het eerste Huis van Aanbidding, dat onder zijn rechtstreekse en liefdevolle leiding werd opgetrokken:
Haast u nu naar ‘Ishqábád, in de uiterste onthechting en ontstoken door de vlam van bekoring, en breng de vrienden van God de vurige groeten over van ‘Abdu’l-Bahá. Kus ieders gezicht en geef uiting aan de diepe en oprechte genegenheid van deze dienaar voor hen allen. Beroer uit naam van ‘Abdu’l-Bahá de aarde, draag de mortel en sleep de stenen voor de bouw van de Mashriqu’l-Adhkár, opdat de extase van deze dienst het Middelpunt van Dienstbaarheid vreugde en blijdschap mag brengen. Die Mashriqu’l-Adhkár is de eerste zichtbare en manifeste vestiging van de Heer. Het is daarom de hoop van deze dienaar dat elke deugdzame en rechtvaardige ziel zijn al zal offeren, grote blijdschap en opgetogenheid zal tonen en zich zal verheugen in het aandragen van de grond en de mortel opdat dit heilige bouwwerk verrijst, de Zaak van God wordt verspreid en de vrienden in alle hoeken van de aarde mogen opstaan om met de uiterste vastberadenheid deze grote taak te volbrengen. Zou ‘Abdu’l-Bahá geen gevangene zijn en zouden er zich geen obstakels op zijn pad bevinden, dan zou hijzelf zich haasten naar ‘Ishqábád om daar met de grootste vreugde en blijdschap de grond voor de bouw van de Mashriqu’l-Adhkár aan te dragen. Het betaamt de vrienden nu op te staan met ditzelfde voornemen om in mijn plaats te dienen, zodat dit bouwwerk binnen korte tijd voor aller ogen onthuld mag worden, de geliefden Gods melding mogen maken van de Abhá Schoonheid, de melodieën bij het ochtendgloren mogen opstijgen vanuit de Mashriqu’l-Adhkár naar de Scharen in den hoge en de liederen van de nachtegalen Gods vreugde en vervoering brengen aan de bewoners van het Alglorierijke Rijk. Zo zullen de harten zich verheugen, de zielen in verrukking gebracht worden door de vreugdevolle tijdingen en de geest der mensen worden verlicht. Dit is de hoopvolste verwachting van de oprechten; dit is de dierbaarste wens van hen die God nabij zijn.
[getekend] Het Universele Huis van Gerechtigheid