HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID

29 december 2015

Aan de Conferentie van de Continentale Colleges van Raadgevers

Innig geliefde vrienden,

  1. Het Plan waar de bahá’í-wereld bijna vijf jaar geleden mee gestart is, loopt ten einde; de som van wat er bereikt is neemt nog toe, maar wordt binnenkort opgemaakt. Voor de gezamenlijke inspanning waar het Plan toe inspireerde, was een volledig vertrouwen nodig op die krachten waar een welwillende Heer Zijn geliefden mee heeft begiftigd. Nu wij hier met u samenzijn op dit moment van overdenking zijn wij ons bewust van de vastberadenheid onder de vrienden om het huidige Plan tot een passend einde te brengen, en van het verlangen om verder voort te gaan op het pad dat door ervaring is ontstaan.
  2. De aanzienlijke afstand die al is afgelegd op dit pad blijkt duidelijk uit de zeer opmerkelijke resultaten van het huidige Plan. Het lijkt erop dat het ambitieuze doel van het verhogen tot 5000 van het aantal clusters waar een groeiprogramma, op welk intensiteitsniveau dan ook, op gang is gekomen, behaald gaat worden in de maanden die resteren tot Riḍván 2016. In vele tientallen clusters nemen meer dan duizend inwoners – soms zelfs enkele duizenden – deel in een reeds hecht gevestigd actiepatroon dat steeds grotere aantallen mensen omvat, waardoor er gemeenschappen ontstaan met denk- en handelswijzen die zijn verankerd in Bahá’u’lláh’s Openbaring. Wereldwijd heeft meer dan een half miljoen mensen in ieder geval het eerste boek van de cursusreeks kunnen voltooien. Met deze buitengewone prestatie is een stevig fundament gelegd voor het systeem van het ontwikkelen van menselijke hulpbronnen. Er wordt een hele generatie jongeren aangezet tot actie door een overtuigende visie op hoe zij kunnen bijdragen aan het opbouwen van een nieuwe wereld. Op sommige plaatsen dringen maatschappelijke leiders, onder de indruk van wat ze hebben gezien, er bij de bahá’ís op aan om hun programma’s voor de educatie van jonge mensen breed beschikbaar te stellen. De bahá’í-instituten en hun instellingen, die met een toenemende complexiteit te maken krijgen, weten manieren te vinden om de activiteiten van steeds meer vrienden te organiseren door samenwerking en wederzijdse ondersteuning te bevorderen. En het lerend vermogen, dat zo kostbare resultaat van eerdere Plannen, wordt zodanig uitgebreid dat het behalve op het gebied van uitbreiding en consolidatie nu ook andere werkterreinen van de bahá’ís beslaat, met name bij maatschappelijke actie en deelname aan het huidige maatschappelijke discours. Wij zien een gemeenschap die versterkt en verrijkt is met de gaven van kracht en ervaring die voortvloeien uit twee decennia van niet-aflatende inspanningen die op één gemeenschappelijk doel gericht waren: aanzienlijke vooruitgang in het proces van toetreding in troepen.
  3. Dat dit proces nog veel verder moet gaan lijdt geen twijfel; er zijn echter ontwikkelingen die aantonen dat er al aanzienlijke vooruitgang is geboekt. De vrienden van God zijn daardoor voorbereid op een nog zwaardere proeve van bekwaamheid, een die ook veel vergt van uw instituut wanneer u hen bijeen schaart om aan de vereisten ervan te voldoen. In het komende Plan, dat zal aflopen op de drempel van de tweede eeuw van het Vormende Tijdperk van het Geloof, zullen wij de gelovigen overal oproepen tot de enorme inspanning die nodig is om de zaden tot bloei te brengen die zo liefdevol en onverdroten gezaaid en bewaterd zijn in de vijf Plannen die eraan vooraf gingen.

Het ontstaan van een groeiprogramma

  1. Hoewel het groeiproces in een cluster natuurlijk elke keer unieke eigenschappen heeft, gevormd door de ontvankelijkheid van degenen die zijn blootgesteld aan de goddelijke leringen, volgt de ontplooiing ervan bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. Deze zijn grotendeels besproken in onze boodschap aan uw conferentie van 2010, waarin gerefereerd werd aan een reeks mijlpalen die de vooruitgang op het ontwikkelingspad aangeven. Sindsdien is het collectieve begrip toegenomen van wat de vrienden in een cluster nodig hebben om de eerste mijlpaal die we hebben beschreven, en vervolgens de tweede, te kunnen passeren.
  2. In het Vijfjarenplan dat nu afloopt hadden de gelovigen de taak alles wat zij geleerd hadden van de vorige Plannen toe te passen op het werken aan uitbreiding van het groeiproces naar duizenden nieuwe clusters. Hiermee is aangetoond dat veel afhangt van het vermogen van de instellingen om een beroep te doen op vrienden in andere clusters, waarmee de activiteiten van een bestaande bahá’í-gemeenschap versterkt worden, bijvoorbeeld door de hulp in te schakelen van bezoekende onderrichtsteams of leerkringbegeleiders. Het instituutsproces begint op veel plaatsen met de hulp van gelovigen uit sterkere gemeenschappen in de omgeving die met creatieve manieren komen om de plaatselijke bevolking, met name de jongeren, aan te spreken en ze te ondersteunen wanneer ze zich gaan inzetten voor de gemeenschap. Inspanningen om activiteit in een cluster te stimuleren, zeker in een cluster dat nog niet voor het Geloof geopend is, worden enorm versterkt als één of meer mensen zich er vestigen als thuisfrontpioniers, waarbij zij hun aandacht richten op een deel van een dorp of zelfs maar een enkele straat waar de mensen meer ontvankelijk zijn. Er zijn gedurende het huidige Plan al meer dan 4500 gelovigen opgestaan om op deze manier te dienen, een verbluffende prestatie.
  3. Welke combinatie van strategieën ook gebruikt wordt, het hoofddoel blijft om een proces van capaciteitsopbouw in het cluster in gang te zetten waardoor de inwoners ervan, in hun verlangen bij te dragen aan het geestelijk en materieel welzijn van hun gemeenschap, kunnen beginnen met daden van dienstbaarheid. Zodra aan deze essentiële vereiste is voldaan, is er een groeiprogramma ontstaan. De steun van leden van de Hulpraden en hun assistenten is hierbij natuurlijk onontbeerlijk; hun nauwe betrokkenheid vanaf het allereerste begin van de activiteiten helpt de vrienden om een heldere en verenigde visie te houden op wat nodig is.

Het actiepatroon versterken

  1. Weldra wordt er dan een kern van vrienden gevormd in een cluster die met elkaar werken en consulteren en activiteiten verzorgen. Om het groeiproces te bevorderen moet het aantal mensen dat die toewijding deelt, groeien, en hun vermogen om binnen het kader van het Plan systematisch actie te ondernemen moet evenredig toenemen. En net als bij de ontwikkeling van een levend organisme kan groei onder de juiste omstandigheden heel snel plaatsvinden.
  2. De belangrijkste van deze omstandigheden is een instituutsproces dat aan kracht wint, omdat dit zo cruciaal is bij het in beweging brengen van bevolkingsgroepen. De vrienden die begonnen zijn met het bestuderen van de instituutsmaterialen, en ook energie steken in het organiseren van kinderklassen, jeugdgroepen, bijeenkomsten voor gezamenlijke aanbidding of andere bijbehorende activiteiten, worden geholpen om verder te gaan met de cursusreeks, en het aantal mensen dat met het bestuderen begint blijft stijgen. Met het handhaven van de stroom van deelnemers door de instituutscursussen en naar het veld van actie breidt de groep die het groeiproces ondersteunt uit. Vooruitgang wordt voornamelijk bepaald door de kwaliteit van de inspanningen van hen die leerkringbegeleider zijn. In dit vroege stadium zijn de meesten van hen wellicht nog ontleend aan andere clusters, maar tegelijkertijd wordt een aantal plaatselijke vrienden opgeleid die, naarmate hun vermogen tot actie groeit, anderen beginnen te helpen de materialen van het instituut te bestuderen. Bij de pogingen die worden ondernomen om het eerste kader van leerkringbegeleiders uit het cluster binnen te leiden, moet het midden worden gehouden tussen twee ongewenste resultaten. Als mensen de cursussen van het instituut te haastig doorlopen, wordt het vermogen om dienstbaar te zijn niet voldoende ontwikkeld; en omgekeerd, als het studeren te lang duurt gaat de dynamiek van het proces, die zo wezenlijk is voor de vooruitgang ervan, verloren. Om de noodzakelijke balans te bereiken zijn er onder wisselende omstandigheden creatieve oplossingen aangewend, waardoor enkele inwoners van het cluster binnen een redelijke termijn als begeleider kunnen gaan dienen.
  3. Het is natuurlijk niet zo dat het voorzien in training vanzelf vooruitgang brengt. Pogingen tot capaciteitsopbouw schieten tekort als er niet snel maatregelen worden getroffen om mensen te vergezellen bij het betreden van het veld van dienstbaarheid. Een adequaat ondersteuningsniveau houdt veel meer in dan bemoedigende woorden. Als iemand zich voorbereidt om een taak op zich te nemen waar hij niet vertrouwd mee is, geeft het werken met iemand die wel enige ervaring heeft meer inzicht in wat er mogelijk is. De verzekering van praktische hulp kan iemand die het wel eens wil proberen net de moed geven om voor het eerst met een activiteit te beginnen. Zielen vergroten zo samen hun begrip, delen nederig de inzichten die ze op een bepaald moment hebben, en willen graag leren van hun medereizigers op het pad van dienstbaarheid. Aarzeling valt weg en capaciteit wordt ontwikkeld tot het punt waarop iemand zelf activiteiten kan uitvoeren en op zijn beurt anderen kan vergezellen op datzelfde pad.
  4. Wat het instituut betreft, door de stroom van deelnemers aan de cursussen wordt het steeds noodzakelijker dat zij systematisch ondersteund worden als zij beginnen te dienen als kinderklasleraar, animator of leerkringbegeleider. Voor diegenen uit de kerngroep van de gelovigen die al enige ervaring hebben opgedaan op het gebied van educatieve activiteiten, doen zich vanzelf mogelijkheden voor om mensen te helpen voor wie het nieuwer is. Iemand die bereid is anderen te helpen verder te komen met hun inspanningen tot dienstbaarheid, krijgt wellicht specifieke verantwoordelijkheden toegewezen. Op deze manier komen er geleidelijk aan coördinatoren voor elk van de drie stadia van het educatieve proces, naargelang de behoefte. Hun daden worden altijd ingegeven door het verlangen om capaciteiten te zien ontwikkelen in anderen en om vriendschappen te cultiveren die gebaseerd zijn op samenwerking en wederkerigheid.
  5. Het is duidelijk dat het instituutsproces de capaciteit verhoogt voor een breed spectrum van ondernemingen; vanaf de eerste cursussen worden de deelnemers aangemoedigd hun vrienden thuis te bezoeken en samen een gebed te bestuderen of een thema uit de bahá’í-leringen met hen te delen. De manier waarop de vrienden bij dergelijke inspanningen gesteund worden, aanvankelijk voornamelijk informeel, zal uiteindelijk ontoereikend blijken, en dan ontstaat er behoefte aan een Onderrichtscomité. Het belangrijkste doel hiervan is mobilisatie van mensen, vaak door het samenstellen van teams, om het activiteitenpatroon in een cluster te blijven verbreiden. De leden ervan gaan iedereen zien als potentiële medewerker in een collectieve onderneming, en ze zijn zich bewust van hun eigen aandeel in het koesteren van een geest van een gemeenschappelijk doel in de gemeenschap. Wanneer dat comité er is, kunnen de inspanningen die al verricht worden om bijeenkomsten voor aanbidding te houden, huisbezoeken af te leggen en het Geloof te onderrichten aanmerkelijk worden uitgebreid. U zult Nationale Geestelijke Raden en Regional Bahá’í Councils[1], net als trainingsinstituten, moeten aanmoedigen om alert te zijn op het moment dat de omstandigheden in een cluster vereisen dat de organisatie ervan vaste vorm krijgt – waarbij niet te snel moet worden gehandeld, maar het ontstaan van formele structuren ook niet onnodig uitgesteld moet worden.
  6. Net als individuen hebben de instellingen die in een cluster ontstaan, assistentie nodig bij het uitvoeren van hun taken. De hulp die de leden van de Hulpraden hierbij bieden is onontbeerlijk, maar het is ook een belangrijke verantwoordelijkheid van Regional Bahá’í Councils, en als er geen is, van de Nationale Geestelijke Raad zelf, en het is ook een dringend punt van zorg voor de trainingsinstituten. Het vermogen om vaardig te dienen op clusterniveau neemt toe wanneer er gelegenheden worden gecreëerd waar de betrokken gelovigen de leiding kunnen bestuderen, in het licht daarvan op hun acties reflecteren en daar inzichten uit opdoen, en ook verbonden raken met het geheel aan kennis dat in omliggende clusters en verder weg wordt gegenereerd. Consultaties op dergelijke gelegenheden zijn vaak gericht op het vaststellen van de realiteit van het cluster op dat moment en op het bepalen van de directe vervolgstappen om vooruitgang te bevorderen, en niet op het formuleren van abstracte plannen. Degenen die op regionaal of nationaal niveau dienen, kunnen veel bijdragen door de vrienden raad te geven en hun blik te verbreden op wat er bereikt kan worden, maar zij leggen hun eigen verwachtingen niet op aan het planningsproces; zij helpen daarentegen de gelovigen die in een cluster werken om geleidelijk aan hun vermogen te vergroten om een actieplan te bedenken en uit te voeren op basis van de ervaring die wordt opgebouwd in het veld en hun bekendheid met de feitelijke omstandigheden. Om het leervermogen en het systematisch handelen van clusterinstellingen te ontwikkelen, moeten regionale en nationale instellingen zelf zorgvuldig en methodisch te werk gaan bij hun eigen ondersteuningsinspanningen. De steun van uw hulpraadsleden bij dit werk zal ervoor zorgen dat ieder element van het groeiproces de vereiste kenmerken aanneemt en dat de integriteit en samenhang van alle inspanningen behouden blijft.
  7. De impuls om te leren door actie is natuurlijk vanaf het allereerste begin al onder de vrienden aanwezig. De introductie van de driemaandelijkse activiteitencycli speelt in op dit ontluikend vermogen, waardoor deze gestaag versterkt wordt. Hoewel dit vermogen specifiek verbonden is met de reflectie- en planningsfase van een cyclus, in het bijzonder met de reflectie­bijeenkomst die de pulserende hartslag ervan reguleert, wordt deze ook op alle andere momenten van de cyclus beoefend door degenen die aanverwante actielijnen volgen. Wij merken dat naarmate het leren versnelt, de vrienden beter in staat zijn tegenslagen te overwinnen – of die nu klein zijn of groot – door de diepere oorzaken ervan op te sporen, de onderliggende beginselen te onderzoeken, relevante ervaring te berde te brengen, maatregelen tot herstel te identificeren, en de vooruitgang te beoordelen, tot het groeiproces weer volledig nieuw leven is ingeblazen.
  8. De persoonlijke en collectieve transformatie die teweeggebracht wordt door de werking van het Woord van God staat centraal bij het actiepatroon dat in een cluster tot ontwikkeling komt. Vanaf het begin van de reeks cursussen krijgen de deelnemers al te maken met Bahá’u’lláh’s Openbaring, bij het overdenken van gewichtige thema’s als aanbidding, dienstbaarheid aan de mensheid, het leven van de ziel en de educatie van kinderen en jeugd. Naarmate iemand de gewoonte ontwikkelt om het Scheppende Woord te bestuderen en diep te overdenken, openbaart dat transformatieproces zich in iemands vermogen om zijn begrip van diepgaande concepten uit te drukken en om de geestelijke werkelijkheid te verkennen in betekenisvolle gesprekken. Deze capaciteiten zijn niet alleen zichtbaar in de verheffende besprekingen die steeds duidelijker de interacties binnen de gemeenschap kenmerken, maar ook in de voortgaande gesprekken die nog veel verder reiken – niet in de minste plaats die tussen de bahá’í-jongeren en hun leeftijdsgenoten – waarbij ook ouders betrokken worden van wie de dochters en zonen profiteren van de educatieve programma’s van de gemeenschap. Door dergelijke uitwisselingen wordt het bewustzijn van geestelijke krachten verhoogd, schijnbare tegenstellingen wijken voor onverwachte inzichten, wordt een gevoel van eenheid en gezamenlijke roeping verstevigd, wordt het vertrouwen dat er een betere wereld kan worden geschapen versterkt, en wordt actiebereidheid zichtbaar. Door zulke onderscheidende gesprekken worden geleidelijk aan steeds meer mensen aangetrokken tot deelname aan een scala van gemeenschapsactiviteiten. Thema’s als geloof en zekerheid komen als vanzelf naar voren, ingegeven door de ontvankelijkheid en de ervaringen van hen die er bij betrokken zijn. Het is dus duidelijk dat naarmate het instituutsproces in een cluster aan kracht wint, onderrichten een belangrijkere plaats gaat innemen in het leven van de vrienden.
  9. Terwijl de vooruitgang doorgaat wordt het toenemend vermogen tot betekenisvolle gesprekken geïntegreerd in de plannen van de instituten. Tegen de tijd dat de activiteitencycli formeel ingesteld zijn, wordt dit vermogen nog verder gestimuleerd in de uitbreidingsfase die zo bepalend is voor het resultaat van elke cyclus. De exacte doelen van iedere uitbreidingsfase verschillen natuurlijk, afhankelijk van de omstandigheden in het cluster en de situatie van de bahá’í-gemeenschap. In sommige gevallen is het vergroten van de deelname aan de kernactiviteiten het belangrijkste doel; in andere gevallen treft men de bereidheid aan om zich als gelovige in te schrijven. Er vinden in verschillende settings gesprekken plaats, zoals bij firesides en huisbezoeken, over de Persoon van Bahá’u’lláh en het doel van Zijn zending. Door de acties die gedurende deze fase ondernomen worden, kunnen de vaardigheden die ontwikkeld zijn door studie van het betreffende instituutsmateriaal geoefend en verfijnd worden. Naarmate hun ervaring toeneemt worden de vrienden steeds bedrevener in het bepalen wanneer ze een luisterend oor hebben gevonden, in het besluiten wanneer ze de boodschap directer kunnen delen, in het wegnemen van hindernissen voor begrip, en in het helpen van zoekenden om de Zaak te omarmen. Door het werken in teams kunnen de vrienden samen dienstbaar zijn, elkaar ondersteunen, en vertrouwen opbouwen – maar zelfs als ze hun acties individueel uitvoeren, stemmen ze hun inspanningen op elkaar af voor een grotere doelmatigheid. Hun focus en tijdsinvestering verlenen aan deze korte maar beslissende fase van de cyclus de noodzakelijke intensiteit. De krachten van de gemeenschap worden door deze geest van grote vastberadenheid vermenigvuldigd, en de vrienden leren met iedere cyclus meer en meer te vertrouwen op de krachtige bevestigingen uit de goddelijke wereld die door hun acties worden aangetrokken.
  10. Vijf jaar geleden waren de meeste clusters waar een intensief groeiprogramma was gevestigd díe waar al een redelijk aantal bahá’ís woonde, vaak geografisch verspreid. Inspanningen van de vrienden om dit werk verder te brengen door vrienden, collega’s, familieleden en kennissen uit te nodigen om deel te nemen, hebben veel bijgedragen aan het verhogen van het activiteitsniveau in het hele cluster. Het op deze manier vergroten van de kring van deelname is een vertrouwd aspect geworden van het bahá’í-leven en het blijft van het grootste belang. Tegelijkertijd leert de ervaring dat er meer nodig is om de groei te kunnen laten versnellen door een gestage stroom nieuwe deelnemers aan het instituutsproces. Het patroon van gemeenschapsleven moet ontwikkeld worden op plaatsen waar ontvankelijkheid opkomt, die kleine bevolkingscentra waar intensieve activiteiten gaande kunnen worden gehouden. Hier is het waar, bij het uitvoeren van het werk van gemeenschapsopbouw binnen zo een klein gebied, de in elkaar grijpende aspecten van het gemeenschapsleven het beste tot uitdrukking komen, waar het proces van collectieve transformatie het scherpst gevoeld wordt, waar na verloop van tijd de maatschappij-opbouwende kracht die in het Geloof besloten ligt het meest zichtbaar wordt.
  11. Een belangrijke taak waar u en uw hulpraadsleden aan het begin van het komende Plan daarom voor staan is om de vrienden te helpen inzien dat, om bestaande groeiprogramma’s te blijven versterken, de strategie van het opstarten van gemeenschapsopbouwende activiteiten in wijken en dorpen die belofte tonen breed opgepakt en systematisch uitgevoerd moet worden. Mensen die in deze gebieden dienstbaar zijn leren hoe zij het doel van deze activiteiten kunnen uitleggen, hoe zij de zuiverheid van hun motieven met daden kunnen aantonen, hoe zij een omgeving kunnen bevorderen die bemoedigend is voor hen die aarzelen, hoe ze de inwoners kunnen laten zien welke enorme mogelijkheden er ontstaan als men samenwerkt, en hoe zij hen kunnen aanmoedigen om op te staan om het belang van de samenleving om hen heen te dienen. Maar met het erkennen van de werkelijke waarde van dit werk moet ook het bewustzijn toenemen van het delicate karakter ervan. Een nog maar net opkomend actiepatroon in een klein gebied kan gemakkelijk verstikt worden door te veel aandacht van buiten. Het aantal vrienden dat naar zulke locaties verhuist of hen vaak bezoekt hoeft dus niet groot te zijn; uiteindelijk hangt het proces dat in gang wordt gezet af van de inwoners zelf. Wat echter van de betrokkenen zelf wordt gevraagd is dat zij zich er voor langere termijn aan verbinden en het diepe verlangen hebben om zo vertrouwd te raken met de werkelijkheid van die plaats dat ze integreren in het plaatselijk leven en, zonder ook maar een greintje vooroordeel of paternalisme, de banden van ware vriendschap smeden die metgezellen op een geestelijke reis past. De dynamiek die zich in een dergelijke omgeving ontwikkelt, schept een sterk gevoel van collectief verlangen en van beweging. Na verloop van tijd zullen het cluster in zijn geheel en de kernen van intensieve activiteit daarbinnen elkaar bezielen met het verdiepte begrip dat voortkomt uit de inspanningen om de leringen in verschillende contexten toe te passen.
  12. Wanneer de vrienden in een cluster verder gaan met het versterken en uitbreiden van de gemeenschapsopbouwende activiteiten die om hen heen vorm krijgen, wordt het duidelijk dat er vooruitgang is geboekt. Alle elementen van het systeem die nodig zijn om te blijven groeien zijn nu aanwezig. Het bereiken van de tweede mijlpaal van het ontwikkelings­continuüm, dat wij vijf jaar geleden voor u hebben beschreven, gaat gepaard met kwalitatieve, maar ook met kwantitatieve vooruitgang, zoals een toename in het aantal mensen dat betrokken is bij gesprekken waarbij ontvankelijkheid kan worden ontdekt en gevoed, in hoeveel huisbezoeken er worden afgelegd, in kernactiviteiten en deelname daaraan, in hoeveel mensen starten met de reeks cursussen of anderen steunen naarmate hun vertrouwen om te dienen toeneemt. Het bijwonen van bijeenkomsten om het Negentiendaagsfeest en Bahá’í-heilige Dagen te vieren wordt aangemoedigd door Plaatselijke Geestelijke Raden. Dergelijke vooruitgang is het meer zichtbare aspect van een veel verfijndere ontwikkeling: de geleidelijke verspreiding onder een bevolking van een patroon van gemeenschapsleven dat is gebaseerd op de leringen van Bahá’u’lláh. En dan, op natuurlijke wijze, groeit het aantal gelovigen.
  13. Gedurende de afgelopen vijf jaar is het pad dat leidt naar het verschijnen van een intensief groeiprogramma steeds duidelijker zichtbaar geworden. Dit pad moet serieus verder worden gevolgd. In het Plan dat aanstaande Riḍván aanvangt, roepen wij op tot versnelling van de groei in alle clusters waar die al is ingezet. Ondanks de natuurlijke eb- en vloedbeweging van een organisch proces, zou er in de loop van twintig cycli een duidelijke boog van vooruitgang zichtbaar moeten worden. Deze gezamenlijke inspanningen zouden ertoe moeten leiden dat het aantal clusters waar een groeiprogramma intensief is geworden 5.000 bedraagt met Riḍván 2021.
  14. Wij geven de bahá’í-wereld dit doel, ons realiserend dat het werkelijk enorm is; dat het een herculesarbeid vereist en dat er veel offers moeten worden gebracht. Maar geconfronteerd met de huidige toestand van een wereld die, verstoken van Bahá’u’lláh’s elixer, elke dag meer lijdt, kunnen wij naar eer en geweten niet minder vragen van Zijn toegewijde volgelingen. Als God het wil, zullen hun inspanningen een waardige bekroning blijken te zijn van honderd jaar zwoegen, en de weg vrijmaken voor nu nog onvoorstelbare heldendaden die de tweede eeuw van het Vormende Tijdperk zullen sieren.
  15. In de komende maanden zult u consultaties opstarten met Nationale Geestelijke Raden om samen met hen te bepalen wat de implicaties van dit wereldwijde doel zijn voor hun respectieve gemeenschappen, een consultatieproces dat snel moet worden uitgebreid tot in het veld. Vervolgens moet er actie komen. Wij voorzien dat er sneller vooruitgang geboekt zal worden in gebieden waar al enige tijd een of meer intensieve groeiprogramma’s lopen, omdat deze een waardevolle bron van kennis en ervaring bieden, en een reservoir aan menselijke hulpbronnen zijn voor inspanningen om de omliggende gebieden te versterken. Door dit doel na te streven zullen er ook nieuwe groeiprogramma’s ontstaan, vaak in nog niet geopende clusters grenzend aan clusters waar al duidelijke vooruitgang heeft plaatsgevonden. Een dergelijke stroom van ondersteuning vindt zijn oorsprong in de voorschriften die uiteengezet zijn in de Tafelen van het Goddelijk Plan.

Het verwelkomen van grote aantallen en het omgaan met complexiteit

  1. Hoewel er, wanneer er in een cluster een groeiprogramma ontluikt, wellicht maar een handvol mensen betrokken is bij de bevordering daarvan, en degenen die eraan deelnemen uit slechts een paar gezinnen komen, zullen deze aantallen tegen de tijd dat het programma intensief is geworden natuurlijk gegroeid zijn: wellicht zijn er tientallen mensen actief in het werk van uitbreiding en consolidatie, terwijl het aantal deelnemers wel meer dan honderd kan zijn. Maar om grote aantallen mensen te kunnen bereiken – minstens honderd mensen mobiliseren die door hun inzet met vele honderden of zelf duizenden mensen in contact komen – is de capaciteit nodig om zich aan te passen aan een substantieel toegenomen complexiteit.
  2. Terwijl het groeiproces in intensiteit blijft toenemen, betreden de vrienden door hun inspanningen om zinvolle gesprekken aan te gaan vele maatschappelijke terreinen, waardoor een bredere groep mensen kennis kan nemen van de leringen en serieus kan overwegen welke bijdrage zij kunnen leveren aan de verbetering van de samenleving. Daarnaast worden steeds meer huizen beschikbaar gesteld voor gemeenschapsopbouwende activiteiten, waardoor elk ervan tot een punt van verbreiding van het licht van goddelijke leiding wordt. Het instituutsproces wordt gaandeweg gesteund door een groeiend aantal vrienden die bekwaam dienen als leerkringbegeleiders, en samen cyclus na cyclus de volledige reeks instituutscursussen aanbieden, soms met opvallende intensiteit. Zo gaat de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen met minimale onderbreking door en wordt een voortdurend groeiende groep medewerkers voortgebracht. Terwijl een grote verscheidenheid van inwoners van het cluster zich blijft inzetten, zijn het vaak jongeren die in groten getale deelnemen aan de cursussen. Het transformerende effect van het bestuderen van het Woord van God wordt ervaren door de velen wier leven op een of andere wijze is geraakt door de activiteiten van de gemeenschap. En naarmate de toevloed van mensen die het pad van dienstbaarheid betreden aanzwelt wordt er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij alle aspecten van het gemeenschapsopbouwende werk van de vrienden. Het aantal animatoren van jeugdgroepen en leraren van kinderklassen vermenigvuldigt, wat een uitbreiding van deze twee essentiële programma’s oplevert. Kinderen kunnen overgaan van het ene niveau naar het volgende, en jeugdgroepen gaan van jaar tot jaar vooruit en verdiepen hun kennis door dienstbaarheid aan de samenleving. Clusterinstellingen bemoedigen en voeden, gesteund door Plaatselijke Geestelijke Raden, de natuurlijke doorstroom van deelnemers van het ene stadium van het educatieve proces naar het volgende. Een educatief systeem met al zijn samenstellende delen en met het vermogen om grote aantallen mensen te verwelkomen is nu stevig gevestigd in het cluster.
  3. Dergelijke vooruitgang vereist gezamenlijke inspanningen van de vrienden waar ze ook in het cluster wonen. Ervaring in het huidige Plan toont echter aan dat een actiepatroon dat grote aantallen mensen kan opnemen voornamelijk voortkomt uit inspanningen om meer buurten en dorpen – locaties waar het samenkomen van geestelijke krachten snel verandering brengt in een groep mensen – op een punt te brengen waar zij intensieve activiteit gaande kunnen houden. Een kern van mensen uit elk ervan neemt verantwoordelijkheid voor het proces van capaciteitsopbouw bij de inwoners. Een groter onderdeel van de bevolking wordt betrokken bij gesprekken en er worden activiteiten opengesteld voor hele groepen tegelijk – groepen vrienden en buren, groepen jongeren, hele gezinnen – waardoor zij leren zien hoe de samenleving om hen heen opnieuw vormgegeven kan worden. Het bijeenkomen voor gezamenlijke aanbidding, soms voor ochtendgebeden, voedt bij allen een veel diepere verbondenheid met de Openbaring van Bahá’u’lláh. Heersende gebruiken, gewoonten en manieren van uitdrukken raken allemaal aan verandering onderhevig; de uiterlijke tekenen van een nog diepergaande innerlijke transformatie, die zijn invloed op vele zielen heeft. De banden die hen bijeenhouden worden hartelijker. Onder hen die bij activiteiten betrokken zijn beginnen eigenschappen als onderlinge steun, wederkerigheid, en dienstbaarheid aan elkaar op te vallen als kenmerken van een opkomende, levendige cultuur. De vrienden ter plaatse helpen de clusterinstellingen het groeiproces uit te breiden naar andere delen van het cluster, want zij willen anderen graag laten kennismaken met de visie van transformatie waarvan zij zelf al een glimp hebben opgevangen.
  4. De gelovigen treffen bij hun inspanningen ontvankelijkheid aan binnen verschillende populaties die een bepaalde etniciteit, stam of andere groep vertegenwoordigen, en die in klein verband bij elkaar kunnen wonen, of verspreid over het cluster en erbuiten. Er valt veel te leren over de dynamiek die ontstaat wanneer een dergelijke populatie het Geloof omarmt en wordt aangespoord door de opbouwende invloed ervan. Wij benadrukken het belang van dit werk voor het bevorderen van de Zaak van God: elk volk maakt deel uit van de Wereldorde van Bahá’u’lláh, en allen moeten worden verzameld onder de banier van de eenheid der mensheid. In de beginstadia wordt de systematische poging om een bevolkingsgroep te bereiken en hun deelname aan het proces van capaciteitsopbouw aan te moedigen aanzienlijk versneld wanneer leden van die bevolkingsgroep zelf in de voorhoede van dergelijke inspanningen staan. Deze mensen hebben een bijzonder inzicht in díe krachten en structuren binnen hun samenleving die de lopende inspanningen op verschillende manieren kunnen versterken.
  5. Naarmate de groei in een cluster verder vordert wordt er meer gevraagd van het systeem van organisatie van het trainingsinstituut. Er zijn nu meer coördinatoren nodig, van wie sommigen hun inspanningen zouden kunnen richten op een bepaald deel van het cluster. Dit hoeft echter niet te leiden tot een extra bestuurslaag. Er kan veel worden bereikt door samenwerking wanneer de coördinatoren in teams gaan werken, en soms door gebruik te maken van de hulp van andere bekwame mensen. Door de voortdurende interactie en uitwisseling van ervaringen binnen deze teams wordt hun begrip van dienstbaarheid steeds verrijkt en neemt hun doeltreffendheid daarin toe. De coördinatoren bemerken ook dat hun inspanningen veel krachtiger worden als de vrienden die dienen als leraren voor kinderen, als animatoren en als leerkringbegeleiders, en die dicht bij elkaar wonen, in kleine groepen bij elkaar kunnen komen in de omgeving waar zij dienen, en elkaar bijstaan.
  6. Intussen functioneert het Onderrichtscomité op een hoger niveau. Het houdt zich bezig met het grondiger analyseren van de omstandigheden in het hele cluster; enerzijds door de capaciteiten van de gemeenschap en de effecten die voortkomen uit de aanhoudende groei nauwkeurig te beoordelen, anderzijds door de gevolgen van diverse maatschappelijke werkelijkheden voor de gemeenschapsopbouw op de lange termijn te begrijpen. Het comité is voor het maken van de plannen die het elke cyclus opstelt sterk afhankelijk van diegenen die het grootste deel van het uitbreidings- en consolidatiewerk op zich nemen, maar nu het aantal mensen dat op een of andere wijze bij het actiepatroon is betrokken groter is, worden verschillende vragen dringender: hoe kan de gehele groep gelovigen gemobiliseerd worden om de onderrichtsdoelen te ondersteunen; hoe kunnen er systematische huisbezoeken georganiseerd worden aan de vrienden die baat zouden hebben bij verdieping en gesprekken die hen verbinden met de gemeenschap; hoe kunnen de geestelijke banden versterkt worden met de ouders van kinderen en jeugd; hoe kan er worden voortgebouwd op de belangstelling van diegenen die welwillendheid voor het Geloof hebben getoond, maar die nog niet hebben deelgenomen aan de activiteiten ervan. Het bevorderen van het wijdverbreid organiseren van gebedsbijeenkomsten is nog een ander aandachtsgebied, opdat honderden mensen, en uiteindelijk duizenden, betrokken zijn bij aanbidding in het gezelschap van hun huisgenoten en buren. Uiteindelijk probeert het Comité natuurlijk voortdurend de reikwijdte van de inspanningen van de gemeenschap te vergroten, zodat steeds meer zielen bekend worden met de boodschap van Bahá’u’lláh. Bij het beheren van de complexiteit van zijn eigen werkzaamheden – die het verzamelen en analyseren van statistische gegevens en verschillende andere taken omvatten – doet het Comité een beroep op personen buiten zijn eigen leden. Vanwege deze complexiteit is ook een steeds nauwere samenwerking met de Plaatselijke Geestelijke Raden nodig.
  7. De Plaatselijke Raad zal, in reactie op het groeiend aantal mensen dat activiteiten bijwoont, op zijn beurt zijn vermogen vergroten om de vele verantwoordelijkheden te vervullen die hij namens de groeiende gemeenschap heeft. Hij streeft ernaar een omgeving te scheppen waarin iedereen zich aangemoedigd voelt bij te dragen aan de gezamenlijke onderneming van de gemeenschap. Hij verlangt ernaar om de clusterinstellingen te zien slagen met hun plannen en hij kan door zijn grondige kennis van omstandigheden in zijn gebied de ontwikkeling van op elkaar inwerkende processen op plaatselijk niveau voeden. Met dit in gedachten spoort hij de vrienden aan om van ganser harte deel te nemen aan campagnes en reflectiebijeenkomsten, en hij voorziet in materiële hulp en andere assistentie bij initiatieven en evenementen die plaatselijk worden georganiseerd. De Raad heeft ook aandacht voor de behoefte van nieuwe gelovigen om liefdevol gekoesterd te worden, en overweegt hoe en wanneer zij bij de diverse aspecten van het gemeenschapsleven betrokken zouden moeten worden. Door hun deelname aan de cursussen van het instituut aan te moedigen, probeert hij ervoor te zorgen dat zij zichzelf al van meet af aan zien als voorvechters van een nobel streven om de wereld opnieuw op te bouwen. Hij ziet erop toe dat de bijeenkomsten voor het Negentiendaagsfeest, herdenkingen van Heilige Dagen en de bahá’í-verkiezingen gelegenheden worden om de hoge idealen van de gemeenschap te bekrachtigen, het gedeelde gevoel van toewijding te versterken en het geestelijke karakter ervan kracht bij te zetten. Naarmate het aantal gemeenschapsleden groter wordt, overweegt de Raad wanneer het goed zou kunnen zijn om zulke bijeenkomsten te decentraliseren om een steeds grotere deelname aan deze belangrijke gelegenheden te faciliteren.
  8. Een opvallend kenmerk van gevorderde clusters is een manier van leren waar de hele gemeenschap van doordrongen is en die als stimulans werkt voor de toename van institutionele capaciteit. Verslagen die inzicht verschaffen in een methode, een benadering of een compleet proces gaan voortdurend van en naar plekken waar actie is. De clusterbrede reflectiebijeenkomst, waar zo veel van deze kennis wordt gepresenteerd, wordt vaak aangevuld met bijeenkomsten voor kleinere gebieden, die een groter verantwoordelijkheidsgevoel bij de deelnemers voortbrengen. Dit gevoel van gezamenlijk eigenaarschap wordt met elke cyclus duidelijker – de kracht die vrijkomt doordat een verenigde groep mensen verantwoordelijkheid neemt voor de geestelijke ontwikkeling van komende generaties. En terwijl zij hier mee bezig zijn, ervaren zij de steun die zij ontvangen van regionale en nationale bahá’í-instellingen als een onafgebroken stroom van liefde.
  9. Een natuurlijk gevolg van zowel de toename van hulpbronnen als van de bewustwording van wat de Openbaring betekent voor het leven van een bevolking, is het ontluiken van maatschappelijke actie. Niet zelden ontstaan dergelijke initiatieven organisch vanuit het geestelijk bekrachtigingsprogramma voor de jeugd of vanuit consultaties over lokale omstandigheden die plaatsvinden tijdens bijeenkomsten van de gemeenschap. Zulke ondernemingen kunnen veel verschillende vormen aannemen, waaronder bijvoorbeeld onderwijsbegeleiding voor kinderen, projecten ter verbetering van het milieu en activiteiten voor het bevorderen van gezondheid en het voorkomen van ziekten. Sommige initiatieven houden stand en groeien geleidelijk. Op verschillende plaatsen is het oprichten van een gemeenschapsschool voortgekomen vanuit toegenomen zorg om goed onderwijs voor kinderen en het besef van het belang ervan, wat op natuurlijke wijze is voortgevloeid uit het bestuderen van het materiaal van het instituut. Bij gelegenheid kunnen de inspanningen van de vrienden enorm worden versterkt door het werk van een gevestigde bahá’í-geïnspireerde organisatie die in de omgeving actief is. Hoe bescheiden een maatschappelijke actie in het begin ook mag zijn, het geeft aan dat een bevolking bij zichzelf een cruciale capaciteit cultiveert, een capaciteit met oneindig potentieel en betekenis voor de komende eeuwen: leren hoe de Openbaring kan worden toegepast op de talrijke dimensies van het maatschappelijk bestaan. Al deze initiatieven zorgen ook voor een grotere deelname aan het huidige discours in de bredere gemeenschap, zowel op individueel als op collectief niveau. Zoals verwacht raken de vrienden steeds meer betrokken bij het maatschappelijk leven – een ontwikkeling die al vanaf het begin inherent is aan het actiepatroon in een cluster, maar die nu veel duidelijker naar voren komt.
  10. Dat de vooruitgang van een bevolking zo ver is gekomen toont aan dat het proces dat eraan ten grondslag ligt sterk genoeg is om bij alle aspecten van capaciteitsopbouw een hoge graad van deelname te bereiken en te handhaven, en de daarmee gepaard gaande complexiteit aan kan. Dit is nog een mijlpaal voor de vrienden om te passeren, de derde opeenvolgende sinds het begin van het groeiproces in een cluster. Deze markeert het verschijnen van een systeem voor het uitbreiden, van kern tot kern, van een dynamisch patroon van gemeenschapsleven dat een bevolking – mannen en vrouwen, jongeren en volwassenen – betrekt bij het werken aan zijn eigen geestelijke en maatschappelijke transformatie. Dit is al tot stand gekomen in ongeveer tweehonderd clusters onder verschillende sociaal-economische omstandigheden, en wij verwachten dat dit tegen het einde van het komende Plan in nog enkele honderden clusters te zien zal zijn. Het is een toekomst die de vrienden die in duizenden andere clusters aan het werk zijn, kunnen nastreven.
  11. In bepaalde clusters waar groei in deze mate gevorderd is, heeft zich een zelfs nog spannender ontwikkeling voorgedaan. Er zijn plaatsen binnen deze clusters waar nu een aanmerkelijk percentage van de gehele bevolking betrokken is bij gemeenschapsopbouwende activiteiten. Er zijn bijvoorbeeld kleine dorpen waar het instituut erin is geslaagd alle kinderen en alle jeugd bij zijn programma’s te betrekken. Wanneer het actiebereik groot is, wordt de impact van het Geloof op de maatschappij duidelijker. De bahá’í-gemeenschap krijgt als opvallende morele stem een hoger aanzien in het leven van een bevolking en kan een onderlegd perspectief geven aan het lopende discours over, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van de jongere generaties. Gezaghebbende personen uit de bredere samenleving beginnen gebruik te maken van het inzicht en de ervaring die voortkomen uit initiatieven voor maatschappelijke actie geïnspireerd op de leringen van Bahá’u’lláh. Gesprekken die door deze leringen zijn beïnvloed en die het algemeen welzijn betreffen, dringen door in een steeds grotere dwarsdoorsnede van de bevolking, tot aan het punt waarop er een effect op het algehele discours van een plaats waargenomen kan worden. Buiten de bahá’í-gemeenschap gaan mensen de Plaatselijke Geestelijke Raad beschouwen als een stralende bron van wijsheid waartoe ook zij zich kunnen wenden voor verlichting.
  12. Wij erkennen dat dergelijke ontwikkelingen voor velen nog ver in het verschiet liggen, zelfs in clusters waar het actiepatroon al grote aantallen mensen omvat. Maar op sommige plaatsen is dit nu aan de orde. Terwijl de vrienden in dergelijke clusters doorgaan met het onderhouden van het groeiproces, eisen andere aspecten van het bahá’í-werk een toenemend deel van hun aandacht. Zij proberen te begrijpen hoe een florerende lokale bevolking de samenleving waar het een integraal deel van is, kan transformeren. Dit zal voor de nabije toekomst een nieuw grensgebied van het leren zijn, wat inzichten zal opleveren die uiteindelijk de hele bahá’í-wereld ten goede zullen komen.

Het vrijmaken van het potentieel van jongeren

  1. De prachtige heldendaden van de jongeren in het veld van dienstbaarheid behoren tot de mooiste vruchten van het huidige Plan. Als er al enig bewijs nodig was voor het buitengewone potentieel dat jongeren bezitten, is dat onweerlegbaar geleverd. In het spoor van de jongerenconferenties die in 2013 bijeen werden geroepen, toont de enorm toegenomen energie die werd overgedragen naar het werk in de clusters duidelijk aan dat de gemeenschap van de Grootste Naam in staat is vorm te geven aan de hoogste idealen van jonge mensen. Wat verheugt het ons te zien dat, na deelname van meer dan 80.000 jongeren aan deze conferenties, nog een schare van meer dan 100.000 jongeren zich bij hen heeft gevoegd door deel te nemen aan talloze samenkomsten die sindsdien hebben plaatsgevonden. Maatregelen om de volledige betrokkenheid van deze groeiende contingenten bij de activiteiten van de gemeenschap aan te moedigen moeten een zeer belangrijk bestanddeel vormen van het nieuwe Plan.
  2. De enthousiaste deelname van de jongeren maakte ook duidelijk dat zij een zeer bereidwillig onderdeel zijn van iedere ontvankelijke bevolkingsgroep die de vrienden hebben willen bereiken. Wat er in dit opzicht is geleerd, is hoe jonge mensen geholpen kunnen worden om zich bewust te worden van de bijdrage die zij kunnen leveren aan de verbetering van de samenleving om hen heen. Naarmate de bewustwording toeneemt, identificeren zij zich steeds meer met doelen van de bahá’í-gemeenschap en tonen zij verlangen om energie te steken in de activiteiten. Gesprekken hierover wekken belangstelling voor hoe zij de fysieke en de geestelijke krachten, die in deze periode van hun leven voor hen beschikbaar zijn, kunnen richten op het voorzien in de noden van anderen, in het bijzonder van jongere generaties. Speciale bijeenkomsten voor jongeren, die nu vaker op het niveau van het cluster of zelfs van de buurt of het dorp gehouden worden, blijken ideale gelegenheden te zijn om intensiteit in deze voortgaande gesprekken te brengen, en ze worden in veel clusters een steeds gebruikelijker onderdeel van activiteitencycli.
  3. De ervaring leert dat bij een gesprek over het bijdragen aan de verbetering van de samenleving de diepste bronnen van motivatie niet worden aangesproken als wordt nagelaten om geestelijke thema’s te verkennen. Het belang van ‘doen’, van opstaan om te dienen en anderen te vergezellen, moet in overeenstemming gebracht worden met het begrip ‘zijn’, met het vergroten van het begrip van de goddelijke leringen en het weerspiegelen van geestelijke kwaliteiten in iemands leven. En zo komt het dat, wanneer jongeren op de hoogte zijn gebracht van de visie van het Geloof voor de mensheid en van het verheven karakter van zijn missie, zij van nature een verlangen voelen om dienstbaar te zijn, een verlangen waar trainingsinstituten snel op inspringen. Het vrijmaken van het vermogen van de jongeren is echt een heilige taak van elk trainingsinstituut. Maar het voeden van de ontwikkeling van dat vermogen is een verantwoordelijkheid van elke instelling van de Zaak. De bereidheid die de jongeren tonen om initiatief te nemen, welke soort van activiteit zij ook kiezen, kan het feit verhullen dat zij ook na hun eerste stappen blijvend ondersteuning nodig hebben van de instituten en instellingen in het cluster.
  4. Jongeren steunen ook elkaar in dit opzicht. Ze komen in groepen samen om verder te studeren, hun daden van dienstbaarheid te bespreken, om elkaars inspanningen kracht bij te zetten en hun vastberadenheid op te bouwen, waarbij ze trachten de kring van vriendschappen steeds groter te maken. De bemoediging die jongeren op deze wijze ontvangen van een netwerk van leeftijdsgenoten biedt hen een broodnodig alternatief voor de verleidende stemmen die hen lokken naar de verstrikkingen van consumentisme en dwangmatig vermaak, evenals een verweer tegen de oproepen om anderen in een kwaad daglicht te stellen. Juist tegen deze achtergrond van ontkrachtend materialisme en verbrokkelende samenlevingen toont het jeugdprogramma nu zijn bijzondere waarde. Binnen het programma vinden de jongeren de ideale omgeving om degenen die jonger zijn dan zijzelf te helpen de ondermijnende krachten, die met name op hen gericht zijn, te weerstaan.
  5. Terwijl de jongeren voortgaan op het pad van dienstbaarheid worden hun inspanningen naadloos geïntegreerd in de activiteiten van het cluster, en als gevolg daarvan gedijt de hele gemeenschap als een samenhangend geheel. Contact maken met de gezinnen van jonge mensen is een natuurlijke manier om gemeenschapsopbouw te versterken. De instituten en instellingen worden uitgedaagd om hun eigen capaciteit te vergroten om manieren te vinden om het potentieel van jongeren systematisch te verwezenlijken. Met een groter inzicht in de omstandigheden en de dynamiek van deze leeftijdsgroep kunnen zij hun plannen daarop aanpassen – bijvoorbeeld jongeren de gelegenheid bieden op intensieve wijze cursussen te volgen, wellicht direct aansluitend aan een jongerenbijeenkomst. De toevoeging van energie vanuit een levendige groep jongeren versnelt het tempo van het werk binnen het cluster.
  6. Hoewel het juist is om grote dingen te verwachten van diegenen die zoveel te geven hebben op het pad van dienstbaarheid, moeten de vrienden ervoor waken dat ze een beperkte blik krijgen op wat ontwikkeling naar volwassenheid inhoudt. Veel jongeren kunnen, door hun bewegingsvrijheid en doordat ze tijd hebben, dienstbaar zijn op manieren die direct relateren aan de behoeften van de gemeenschap, maar wanneer zij in de twintig zijn verbreedt zich hun horizon. Andere dimensies van een samenhangend leven, die even uitdagend en zeer verdienstelijk zijn gaan meer aandacht opeisen. Voor velen zal vervolgonderwijs, academisch of beroepsonderwijs, afhankelijk van de mogelijkheden, een directe prioriteit zijn, en er ontstaan nieuwe gelegenheden voor interactie met de samenleving. Bovendien zullen jonge vrouwen en mannen zich scherp bewust worden van de aansporingen van de Verheven Pen: “Treedt in het huwelijk, o mensen, opdat gij iemand moogt voortbrengen die melding van Mij zal maken onder Mijn dienaren”, en “een ambacht of een vak” te kiezen. Wanneer zij eenmaal een beroep gekozen hebben, zullen de jongeren uiteraard proberen een bijdrage te leveren aan hun vakgebied, of het zelfs vooruit te helpen in het licht van de inzichten die zij opdoen bij het verder bestuderen van de Openbaring, en streven zij ernaar om in hun werk een voorbeeld van integriteit en voortreffelijkheid te zijn. Bahá’u’lláh prijst diegenen “die door te werken het dagelijks brood voor zichzelf en hun verwanten verdienen uit liefde voor God, de Heer aller werelden.” Deze generatie jongeren zal gezinnen stichten die de fundamenten van bloeiende gemeenschappen zullen versterken. Door hun groeiende liefde voor Bahá’u’lláh en hun persoonlijke toewijding aan de standaard waartoe Hij hen oproept zullen hun kinderen de liefde Gods tot zich nemen, “vermengd met hun moeders melk”, en altijd de bescherming van Zijn goddelijke wet zoeken. Het is dus duidelijk dat de verantwoordelijkheid van een bahá’í-gemeenschap jegens de jongeren niet eindigt wanneer zij gaan beginnen met dienen. De belangrijke besluiten die zij nemen over de richting die hun volwassen leven zullen bepalen of het dienen van de Zaak van God enkel een kort en gedenkwaardig hoofdstuk van hun jonge jaren was of dat het een vast middelpunt van hun aardse bestaan is, een lens waardoor alle acties focus krijgen. Wij vertrouwen erop dat u en uw hulpraden ervoor zullen zorgen dat de geestelijke en materiële vooruitzichten van de jongeren gepaste aandacht zullen krijgen bij de beraadslagingen van gezinnen, gemeenschappen, instellingen en instituten.

Het vergroten van institutionele capaciteit

  1. De vereisten van het huidige Plan – het opzetten van duizenden nieuwe groeiprogramma’s en het versterken van de bestaande – hebben van nationale en regionale instellingen, evenals van uzelf, veel kracht en coördinatie gevergd. Dat u daar aan heeft kunnen voldoen kon alleen door de geest van samenwerking die de drie hoofdrolspelers van het Plan – het individu, de gemeenschap en de instellingen – met elkaar delen. In die geest konden allerlei belangrijke zaken ondernomen worden, waaronder de speciale initiatieven om pioniers in bepaalde landen te vestigen, en natuurlijk ook de organisatie van 114 jongerenconferenties. Een kenmerkende houding van vreugdevolle dienstbaarheid, flexibiliteit, en onthecht zijn van persoonlijke voorkeuren gaf zelfs aan de alledaagse bestuurlijke activiteiten een heilig karakter. De nieuwe vereisten van het komende Plan zullen de capaciteit van de bahá’í-instellingen ongetwijfeld nog verder op de proef stellen, maar zij zullen deze verenigde geest hoe dan ook zeker weten te behouden onder allen die samen werken.
  2. Zoals eerder aangegeven is de beweging van clusters in een continuüm afhankelijk van de toewijding van de instellingen om de clusterinstellingen te leiden en te ondersteunen en waar nodig in middelen te voorzien. Dit werk is een essentiële verantwoordelijkheid van Regional Bahá’í Councils en regionale trainingsinstituten. Het aantal Councils in de wereld nam in de afgelopen vijf jaar toe van 170 naar 203, wat de stijgende behoefte aan, en toenemende capaciteit voor het te ondernemen werk op dit niveau aangeeft, en in sommige landen waar deze Councils nog gevormd moeten worden, zijn specifieke stappen ondernomen om ervaring op te bouwen vooruitlopend op hun verschijnen, zoals de benoeming van regionale teams. In sommige regio’s die een uitgestrekt gebied omvatten, hebben Councils regelingen getroffen voor het bevorderen van de ontwikkeling van groepen van aangrenzende clusters. Intussen denken de Nationale Raden van kleinere landen, waar het vestigen van Regional Councils niet nodig is, steeds meer na over manieren om clusters vooruit te helpen, soms door een werkgroep te vormen die met deze taak belast wordt; u wordt aangemoedigd het leren op dit gebied te bevorderen, met als doel dat er te zijner tijd formele structuren kunnen worden opgezet die deze verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen, zoals de Councils dat doen in andere landen. En, zoals dat het geval is met de Councils, voorzien wij, dat welke structuur er ook verschijnt op nationaal niveau, deze baat zal hebben bij interactie met het Instituut van de Raadgevers.
  3. Om zich doeltreffend van hun taken te kunnen kwijten zullen regionale en nationale instituten volledig op de hoogte moeten blijven van de ontwikkelingen in het veld en van hetgeen geleerd wordt in de clusters waarvan zij de vooruitgang van begeleiden. Instellingen hebben tijdige toegang tot informatie nodig over de beweging van clusters en het werk van het instituut binnen hun jurisdictie om hun instellingen te kunnen steunen en de vele beslissingen te nemen over bijvoorbeeld het inzetten van pioniers, het toewijzen van fondsen, het beschikbaar maken en promoten van bahá’í-literatuur en het plannen van institutionele bijeenkomsten; hierdoor kunnen zij de werkelijkheid van hun gemeenschappen nauwkeurig interpreteren en op grond van duidelijk begrepen behoeften handelen wanneer zij de krachten van de vrienden inzetten om te voldoen aan de dringende noden van het moment. Op gezette tijden kan een Nationale Raad, in consultatie met u, het raadzaam vinden om bepaalde aspecten van de lessen die geleerd zijn formeel aan te nemen en te verspreiden, met name wat betreft organisatieschema’s op het niveau van het cluster en van de regio. De noodzaak om goed op de hoogte te blijven van de toenemende ervaring van de gemeenschap heeft specifieke consequenties voor Nationale Raden in grotere landen waar verschillende Regional Councils zijn, en vooral wanneer de Raad de taak van het leiden van het [trainings]instituut aan deze Councils heeft overgedragen. Hier waren soms nieuwe regelingen op nationaal niveau nodig om de Raad te voorzien van heldere analyses van wat er in alle regio’s wordt geleerd.
  4. Natuurlijk is de Nationale Geestelijke Raad uiteindelijk verantwoordelijk voor het cultiveren van de ontwikkeling van alle aspecten van een bahá’í-gemeenschap. Hoewel de Raad zelf diverse actielijnen opvolgt, voldoet hij in vele gevallen aan deze verantwoordelijkheid door te zorgen dat Regional Councils of gespecialiseerde instellingen stappen kunnen ondernemen om een gebied waarop een inspanning geleverd moet worden verder te brengen. Naarmate de capaciteit van de vrienden groter wordt en de omvang van de gemeenschap toeneemt, wordt het werk van een Nationale Raad in zijn vele dimensies evenredig complexer. Daarom, en ook met het oog op de enorme omvang van de taak van de instellingen in het komende Plan, zullen Nationale Raden – en ook de Councils – er profijt van hebben om, in samenwerking met u, periodiek na te gaan of hun bestuurlijke werk, en zelfs elementen van hun eigen functioneren, zodanig aangepast of verbeterd kunnen worden dat ze het groeiproces beter ondersteunen.
  5. Het bereiken van een hoger functioneringsniveau is eveneens een dringend punt van aandacht van de trainingsinstituten. De inspanningen van de gemeenschap om groeiprogramma’s in duizenden clusters te versterken en hun intensivering vol te houden zal heel veel van deze instellingen vergen. Hun focus is natuurlijk de ontplooiing van de drie stadia van het educatieve proces dat zij begeleiden en het versterken van het leerproces dat bij elk daarvan hoort, opdat zowel de kwaliteit van de activiteiten van het instituut als de capaciteit om daar steeds meer mensen bij te betrekken, blijven toenemen. Hoewel het belangrijk is dat instituten zorg dragen voor de dagelijkse uitvoering van het werk, vereist de omvang van wat er bereikt moet worden dat zij zich ook moeten gaan bezighouden met strategische overwegingen. De besturen van de trainingsinstituten moeten voortdurend consulteren met nationale of regionale coördinatoren, evenals met leden van de Hulpraden, over hoe een activiteit in een cluster aan kracht wint, hoe het van voldoende hulpmiddelen kan worden voorzien, welke aanpak effectief blijkt te zijn in verschillende settings en hoe ervaringen kunnen worden doorgegeven. Wij denken aan een systematische en doelgerichte inspanning van deze samenwerkende groep om de inzichten vanuit het veld over het bevorderen van kinderklassen, jeugdgroepen en leerkringen te verzamelen en toe te passen. Het is ook onontbeerlijk om aandacht te geven aan andere aspecten van het werk van het instituut – zoals coördinatieschema’s op clusterniveau, het verhogen van de capaciteiten van coördinatoren en het beheren van statistieken en financiën. Bij uw werk met trainingsinstituten zult u er ongetwijfeld ook voor willen zorgen dat zij putten uit de ervaringen van andere instituten in hetzelfde deel van de wereld. Locaties voor de verbreiding van kennis over het jeugdprogramma bieden ook een rijke bron van inzicht voor de instituten van landen of regio’s in de omgeving.
  6. Terwijl instituten en instellingen de processen van uitbreiding en consolidatie in elk land proberen te versnellen, zal de kwestie van financiële middelen ongetwijfeld meer aandacht vragen. Een belangrijk aspect van het vergroten van institutionele capaciteit in de komende jaren zal dan ook een voortgaande ontwikkeling van plaatselijke en nationale Fondsen zijn. Hiertoe is het nodig dat de vrienden overal worden verzocht om opnieuw na te denken over de verantwoordelijkheid van alle gelovigen om het werk van het Geloof te steunen uit hun eigen middelen, en ook om hun geldzaken te beheren in het licht van de leringen.
  7. De toekomstige beschaving zoals voorzien door Bahá’u’lláh is een bloeiende beschaving waarin de enorme hulpbronnen van de wereld gericht zullen zijn op de verheffing en vernieuwing van de mensheid, niet op haar vernedering en vernietiging. Bijdragen aan het Fonds is dan ook doortrokken van een diepe betekenis: het is een praktische manier om de komst van die beschaving te versnellen, en het is noodzakelijk, want zoals Bahá’u’lláh Zelf heeft uitgelegd: “Hij die de Eeuwige Waarheid is – verheven zij Zijn glorie – heeft het welslagen van iedere onderneming op aarde afhankelijk gemaakt van materiële middelen.” Bahá’ís leiden hun leven te midden van een samenleving waarvan de materiële aangelegenheden ernstig ontregeld zijn. Door het proces van gemeenschapsopbouw dat zij in hun clusters bevorderen wordt een reeks opvattingen gevormd over rijkdom en bezittingen die sterk afwijken van wat gangbaar is in de wereld. De gewoonte om regelmatig te schenken aan de Fondsen van het Geloof – inclusief giften in natura, in het bijzonder in bepaalde gebieden – komt voort uit en versterkt een gevoel van persoonlijke zorg voor het welzijn van de gemeenschap en de vooruitgang van de Zaak. De plicht om bij te dragen is, evenals de plicht om te onderrichten, een fundamenteel aspect van de bahá’í-identiteit dat geloof sterker maakt. De offervaardige en genereuze bijdragen van de individuele gelovige, het collectieve bewustzijn van de noden van het Fonds dat door de gemeenschap wordt bevorderd, en het zorgvuldige rentmeesterschap van de financiële hulpbronnen dat de instituten van het Geloof uitoefenen, kunnen gezien worden als tekenen van de liefde die deze drie spelers inniger met elkaar verbindt. En uiteindelijk voedt het vrijwillig schenken het besef dat het beheer van iemands financiële zaken in overstemming met geestelijke principes een noodzakelijke dimensie is van een coherent leven. Het is een gewetenskwestie, een manier om toewijding aan de verbetering van de wereld in praktijk te brengen.
  8. Wij richten deze uiteenzettingen tot u uit waardering voor de unieke verantwoordelijkheid die op u, uw afgevaardigden en hun assistenten rust, om de vrienden te helpen hun begrip op talrijke vlakken te bevorderen, uiteraard niet in de laatste plaats in verband met de dynamiek van groei. Zoals wij eerder al hebben aangegeven heeft de bahá’í-gemeenschap met het Instituut van de Raadgevers een systeem waarmee de lessen die in de meest afgelegen delen van de planeet worden geleerd ten goede komen aan het wereldwijde leerproces waaraan elke volgeling van Bahá’u’lláh kan deelnemen. Naarmate er in de loop van de tijd een steeds dieper begrip van het Vijfjarenplan ontstaat onder de gelovigen, worden de inzichten die voortkomen uit het toepassen van de richtlijnen herkend, helder verwoord, opgenomen en doorgegeven. In dit opzicht is de gemeenschap van de Grootste Naam enorm veel dank verschuldigd aan het Internationale Onderrichtscentrum, dat in de afgelopen jaren zoveel heeft gedaan, met zo’n toewijding, aan het liefdevol voeden en energiek uitdragen van een leerwijze die inmiddels stevig gevestigd is.
  9. De essentiële elementen van het komende Plan zijn, evenals van die eraan voorafgingen, zijn duidelijk. Niettemin is voor een diepgaand begrip van de diverse facetten ervan inzicht nodig in de geavanceerde reeks werkzaamheden waardoor een cluster zich ontwikkelt. Wij vertrouwen erop dat uw instituut zo bekend is met de relevante richtlijnen dat de vrienden in het algemeen, en de instituten en instellingen in het bijzonder, erop kunnen rekenen dat u hun beraadslagingen verheldert door aandacht te vestigen op van toepassing zijnde overwegingen. Het is echter duidelijk dat de noodzaak om de vrienden bij te staan in tenminste 5000 clusters waar het actiepatroon intensiever wordt, een aanzienlijke uitdaging zal vormen; één met gevolgen voor uw eigen werkwijze – maar meer in het bijzonder voor die van de leden van de Hulpraden. Clusters in de voorhoede van het groeiproces in hun gebied zullen onvermijdelijk een groot deel van hun tijd opeisen; hun ondersteuning zal ook vaker nodig zijn bij bestuurlijke zaken op regionaal niveau. Zij zijn betrokken bij veel van wat er in de gemeenschap gebeurt; met aandacht voor zowel de ontwikkeling van elk stadium van het educatieve proces als voor de versterking van de activiteitencycli, stimuleren zij samenhang tussen de actielijnen waar aan gewerkt wordt in een cluster en wakkeren zij het vuur van passie voor onderricht aan. Bij het uitoefenen van hun verantwoordelijkheid om het leren te bevorderen en de vrienden te helpen het veld van dienstbaarheid te betreden doen zij een beroep op het trainingsinstituut, daar bepaalde aspecten van het werk van dat instituut nauw aansluiten bij dat van henzelf. Maar hun andere plichten vergen ook veel van hen. Zij zullen dan ook moeten overwegen hoe zij, om die omvangrijke verantwoordelijkheden te vervullen, uitgebreider en creatiever gebruik kunnen maken van de hulp van hun assistenten. Assistenten kunnen natuurlijk allerlei taken toegewezen krijgen – eenvoudig of complex, algemeen of heel specifiek – en deze veelzijdigheid vormt een onmiskenbare kracht. Terwijl sommige assistenten bezig kunnen zijn met de ontwikkeling van een plaatselijke gemeenschap, kunnen anderen taken krijgen die een heel cluster betreffen. Door hen op de juiste wijze te oriënteren, hen te begeleiden naarmate hun capaciteit toeneemt en geleidelijk hun taken uit te breiden, zullen leden van de Hulpraden in staat zijn de bestaande mogelijkheden beter te benutten. Hieruit is zeker veel te leren en u wordt aangemoedigd om inzichten op te doen uit de ervaringen van uw hulpraden.

Een tijdvak met bijzondere kracht

  1. Door het systematisch werken aan het Plan in al zijn dimensies ontstaat een patroon van gezamenlijke inspanning dat niet alleen wordt gekenmerkt door toewijding aan dienstbaarheid maar ook door de aantrekkingskracht van aanbidding. De intensivering van activiteit die de komende vijf jaar nodig is zal het devotionele leven verrijken, dat diegenen die schouder aan schouder dienstbaar zijn in clusters over de hele wereld met elkaar delen. Dit verrijkingsproces is al ver gevorderd; zie hoe bijvoorbeeld bijeenkomsten voor aanbidding reeds geïntegreerd zijn in de kern van het gemeenschapsleven. Gebedsbijeenkomsten zijn gelegenheden waarbij iedere ziel kan aansluiten, de hemelse geuren kan inademen, de zoetheid van gebed kan ervaren, het Scheppende Woord kan overdenken, weggevoerd kan worden op de vleugels van de geest, en met de enig Geliefde kan verkeren. Er ontstaat een gevoel van kameraadschap en van een gezamenlijk doel, in het bijzonder bij de geestelijk verheven gesprekken die op zulke momenten als vanzelf ontstaan en waarmee “de stad van ’s mensen hart” geopend kan worden. Als men waar dan ook een bijeenkomst voor aanbidding belegt waarbij volwassenen en kinderen van alle achtergronden welkom zijn, wordt de geest van de Mashriqu’l-Adhkár op die plek opgeroepen. Het versterken van het devotionele karakter van een gemeenschap heeft ook een effect op het Negentiendaagsfeest en is voelbaar bij andere gelegenheden waar de vrienden samenkomen.
  2. Het gedenken van de Heilige Dagen neemt in dit opzicht een bijzondere plaats in. De Tafelen die er voorgedragen worden, en de gebeden, verhalen, gezang en gevoelens die worden vertolkt – allemaal uitingen van liefde voor die geheiligde Personen Wier leven en missies worden herdacht – ontroeren het hart en vervullen de ziel met ontzag en verwondering. Gedurende het Vijfjarenplan dat staat te beginnen vinden er twee van dergelijke gewichtige gelegenheden plaats: het gedenken van de Geboorte van Bahá’u’lláh en de Geboorte van de Báb tweehonderd jaar geleden, in respectievelijk 2017 en 2019. Deze glorieuze Feestdagen bieden de bahá’ís overal ter wereld de gelegenheid de grootst mogelijke aantallen gelovigen, hun gezinnen, vrienden en medewerkers, en anderen uit de bredere samenleving aan te trekken om die momenten te gedenken waarop een Wezen dat Zijn weerga niet kent in de schepping, een Manifestatie van God, ter wereld kwam. De viering van deze tweehonderdjarige herdenkingsdagen zal zeker het begrip vergroten van hoe het gedenken van Heilige Dagen, nu volgens een kalender die de vrienden van overal verenigt, bahá’í-identiteit versterkt.
  3. In de loop van de komende jaren zal de gemeenschap in feite een reeks gedenkdagen mee gaan maken, met als afsluiting, in november 2021, het herdenken van het heengaan van ‘Abdu’l-Bahá honderd jaar geleden, waarmee de eerste eeuw van het Vormende Tijdperk wordt afgesloten. Volgend jaar zal de bahá’í-wereld stilstaan bij het feit dat er honderd jaar verstreken is sinds de eerste van de Tafelen van het Goddelijk Plan uit de pen van de Meester vloeide. ‘Abdu’l-Bahá heeft met deze veertien Tafelen, geopenbaard gedurende een van de donkerste dagen van de mensheid, een handvest neergelegd voor het onderrichtswerk waarin de gehele planeet tot terrein van handelen werd bepaald. Het Goddelijk Plan, dat werd aangehouden tot 1937, toen de eerste van een reeks Plannen die werd gelanceerd onder aanvoering van de Behoeder werd toegewezen aan de bahá’ís van Noord-Amerika, is zich nadien gedurende tientallen jaren blijven ontvouwen, naarmate de collectieve capaciteit van Bahá’u’lláh’s volgelingen is gegroeid, waardoor zij steeds grotere uitdagingen aan kunnen gaan. Hoe wonderbaarlijk was de visie van de Auteur van het Plan! Hij bood de vrienden het vooruitzicht van een dag waarop het licht van de Openbaring van Zijn Vader iedere uithoek van de wereld zou verlichten. Hij heeft niet slechts strategieën uiteengezet om dit te bereiken maar ook leidende beginselen en onveranderlijke geestelijke voorwaarden. Elke poging van de vrienden om de goddelijke leringen systematisch te verspreiden vindt zijn oorsprong in de krachten die door het Goddelijk Plan in beweging zijn gezet.
  4. De aanstaande wereldwijde inspanning waartoe de vrienden zullen worden opgeroepen, vraagt om het toepassen van bewezen strategieën, systematische actie, grondige analyse en scherp inzicht. Maar bovenal is het een geestelijke onderneming, en de ware aard ervan mag nooit uit het oog worden verloren. De dringende noodzaak tot actie wordt ingegeven door de wanhopige toestand van de wereld. Alles wat de volgelingen van Bahá’u’lláh in de afgelopen twintig jaar hebben geleerd moet zijn vervulling vinden in wat er in de volgende vijf jaar bereikt zal worden. De omvang van wat er van hen gevraagd wordt doet denken aan een van Zijn Tafelen waarin Hij de uitdaging van het verspreiden van Zijn Zaak in treffende termen beschrijft:

Hoeveel akkers zijn er onontgonnen en onbebouwd gebleven, en hoeveel akkers zijn er wel ontgonnen en bebouwd maar bleven verstoken van water; en hoeveel akkers zijn er waar toen het tijd werd om te oogsten, er niemand kwam om de oogst binnen te halen! Door de wonderen van Gods genade en de openbaringen van Zijn liefderijkheid koesteren Wij echter de hoop dat er zielen zullen verrijzen die de belichaming zijn van hemelse deugd, en die zich zullen bezighouden met het onderrichten van de Zaak van God en het opvoeden van allen die op aarde verblijven.

De systematische inspanningen van Zijn geliefden over de hele wereld zijn gericht op het vervullen van de aldus weergegeven hoop van de Gezegende Schoonheid. Moge Hij hen Zelf bekrachtigen bij elke stap.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]

  1. Er zijn in Nederland nog geen Regional Councils ingesteld en er is nog geen Nederlandse benaming voor deze instelling vastgesteld.