HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
9 november 2018

Aan de bahá’ís van de wereld
Innig geliefde vrienden,

1. Nu het desintegratieproces van een betreurenswaardig tekortschietende wereldorde in alle delen van de wereld vaart krijgt, wat hopeloosheid, verwarring, vijandigheid en onveiligheid met zich meebrengt, moeten de vrienden met gerust hart, heldere blik en stevige tred geduldig en opofferingsgezind werken aan de opbouw van een nieuwe orde in haar plaats. De leiding van Bahá’u’lláh is het fundament waar u op bouwt. Zijn instructies zijn duidelijk: “Deze dienaar doet een beroep op iedere ijverige en ondernemende ziel om zich tot het uiterste in te spannen en op te staan om de omstandigheden in alle gebieden te herstellen en de doden tot leven te wekken met het levende water van wijsheid en woorden, krachtens de liefde die hij koestert voor God, de Ene, de Weergaloze, de Almachtige, de Weldadige.” Zijn goddelijke remedie is voorgeschreven: “God, de Ware, is Mij tot getuige, en ieder bestaand atoom wordt ertoe bewogen te getuigen dat die middelen die leiden tot de verheffing, de vooruitgang, de opvoeding, de bescherming en de wedergeboorte van de volkeren der aarde, duidelijk door Ons uiteengezet zijn en door de Pen van Heerlijkheid in de Heilige Boeken en Tafelen zijn geopenbaard.” En Zijn belofte staat in elk trouw hart gegrift: “De vooruitgang van de wereld kan worden bereikt met zuivere en goede daden, met lovenswaardig en betamelijk gedrag.”

2. De enige gemeenschap die ten tijde van het beleid van ‘Abdu’l-Bahá en Shoghi Effendi groot genoeg was om te kunnen beginnen met het systematisch toepassen van Bahá’u’lláh’s leringen voor het samenvoegen van materiële en geestelijke vooruitgang, was die van de gelovigen in de bakermat van het Geloof. De bahá’ís van Iran konden door een constante toevoer van begeleiding uit het Heilige Land binnen slechts één of twee generaties enorme stappen zetten, en een belangrijke bijdrage leveren aan de vooruitgang van hun land. Er was een bloeiend netwerk van scholen die moreel en academisch onderwijs boden, ook voor meisjes. Analfabetisme werd vrijwel uitgebannen in de bahá’í-gemeenschap. Er werden menslievende ondernemingen in het leven geroepen. Vooroordelen onder etnische en religieuze groeperingen, die hevig woedden in de omliggende maatschappij, doofden uit in de liefdevolle omhelzing van de gemeenschap. Dorpen werden bekend om hun netheid, orde en vooruitgang. De gelovigen van het land droegen in belangrijke mate bij aan het oprichten, in een ander land, van de eerste Mashriqu’l-Adhkár met bijbehorende gebouwen, bedoeld om “hen die lijden soelaas te bieden, de armen te voeden, zwervers te beschutten, nabestaanden te troosten en onwetenden te onderwijzen”. Na verloop van tijd werden dergelijke inspanningen aangevuld met sporadische initiatieven van andere bahá’í-gemeenschappen in verschillende delen van de wereld. Het aantal gelovigen was, zoals Shoghi Effendi ook opmerkte tegen een gemeenschap, vooralsnog echter te klein om een merkbare verandering in de omliggende maatschappij teweeg te brengen, en de gelovigen werden gedurende meer dan de eerste vijftig jaar van het Vormende Tijdperk aangespoord om hun energie te richten op het verbreiden van het Geloof, omdat dat werk was dat alleen bahá’ís konden doen, en dit daadwerkelijk hun voornaamste verplichting was, en dit hen zou voorbereiden op de tijd dat zij de problemen van de mensheid directer zouden kunnen aanpakken.

3. Vijfendertig jaar geleden ontstonden er door omstandigheden binnen en buiten de gemeenschap nieuwe mogelijkheden om meer betrokken te raken bij het maatschappelijk leven. Het Geloof had zich ontwikkeld tot een stadium waarin het proces van sociaal­economische ontwikkeling deel moest gaan uitmaken van de reguliere activiteiten, en in oktober 1983 verzochten wij de bahá’ís van de wereld om dit nieuwe werkterrein te betreden. Het Bureau voor Sociaaleconomische Ontwikkeling werd opgericht in het Bahá’í-wereldcentrum om ons te assisteren bij het bevorderen en coördineren van de activiteiten van de vrienden wereldwijd. De bahá’í-activiteiten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, van welk complexiteitsniveau ook, werden in die tijd in honderdtallen aangegeven. Tegenwoordig zijn dat er tienduizenden, inclusief honderden langlopende projecten zoals scholen en vele tientallen ontwikkelingsorganisaties. Het brede scala van huidige activiteiten omvat inspanningen van dorpen en buurten tot aan regio’s en landen, waarbij een reeks uitdagingen wordt aangepakt, waaronder onderwijs van peuter- tot universitair niveau, alfabetisering, gezondheidszorg, het milieu, steun aan vluchtelingen, de vooruitgang van vrouwen, de bekrachtiging van jeugd, de eliminatie van raciale vooroordelen, landbouw, plaatselijke economieën en dorpsontwikkeling. De maatschappij-opbouwende kracht van Bahá’u’lláh’s Zaak begint systematischer tot uitdrukking te komen in het collectieve leven van de vrienden als gevolg van de versnelling in het uitbreidings- en consolidatieproces, in het bijzonder in meer gevorderde clusters. Uiteraard dragen verder talloze gelovigen hun energie en inzichten uit hun professionele en vrijwillige inzet bij aan projecten en organisaties die zijn opgericht voor het algemeen welzijn.

4. Wij zien dan eens te meer dat er door krachten van binnenuit en van buiten het Geloof een nieuw stadium in het sociaaleconomisch ontwikkelingswerk is ontstaan binnen de bahá’í-wereld. Daarom kondigen wij bij deze geheiligde gelegenheid van de Vieringen van de Tweelinggeboortedagen met genoegen aan dat het Bureau voor Sociaaleconomische Ontwikkeling nu ontluikt tot een nieuwe, wereldomvattende instelling gevestigd in het Wereldcentrum, de Internationale Bahá’í-ontwikkelingsorganisatie. Daarnaast wordt er nog een Bahá’í-ontwikkelingsfonds ingesteld, waaruit de nieuwe organisatie kan putten om wereldwijd zowel reeds lang bestaand als beginnend ontwikkelingswerk te ondersteunen; het wordt ondersteund door het Huis van Gerechtigheid, en personen en instellingen kunnen er aan bijdragen.

5. Er zal een Raad van Bestuur met vijf leden worden aangesteld, die als consultatief lichaam zal functioneren om de inspanningen van de wereldwijde gemeenschap op het gebied van sociaal­economische ontwikkeling te bevorderen en te coördineren. De bestuursleden functioneren vijf jaar, te beginnen op de Dag van het Verbond. Het Bestuur, dat in het geestelijke en bestuurlijke hart van het Geloof functioneert, zal consulteren met het Universele Huis van Gerechtigheid en met het Internationaal Onderrichtscentrum om de coherentie tussen het ontwikkelingswerk met de vele inspanningen van de bahá’í-wereld te waarborgen. De nieuwe instelling zal allereerst de taken en het mandaat op zich nemen die voorheen door het Bureau voor Sociaal­economische Ontwikkeling werden uitgevoerd en vervolgens geleidelijk aan groeien in het vermogen om zich op steeds grotere schaal en op hogere niveaus van complexiteit van deze taken te kwijten. De instelling zal de inspanningen van individuen, gemeenschappen en instellingen wereldwijd om de reikwijdte van hun activiteiten te vergroten en te consolideren versterken. Hij zal het institutionele vermogen tot sociaaleconomische ontwikkeling van nationale gemeenschappen helpen bekrachtigen, ook door het creëren van nieuwe organisaties en het vestigen van ervaren ontwikkelingsorganisaties. Hij zal benaderingen en methodologieën op het gebied van ontwikkeling die doeltreffend zijn gebleken op internationale schaal propageren. Hij zal zich laten informeren over bevindingen op het ontwikkelingsgebied en zal met de hulp van bahá’ís met een relevante opleiding onderzoeken hoe deze toegepast kunnen worden in overeenstemming met geestelijke beginselen. Hij zal netwerken opzetten van deskundige personen en op alle continenten de nodige institutionele regelingen treffen om de diverse actielijnen ten uitvoer te brengen. Boven alles zal het voornaamste doel zijn om net als bij het Bureau voor Sociaaleconomische Ontwikkeling dat eraan voorafging, de kennis over ontwikkeling te faciliteren door het aanmoedigen en ondersteunen van actie, reflectie op actie, studie, consultatie, het opdoen en systematiseren van ervaring, beeldvorming en oefening, allemaal uitgevoerd in het licht van de Leringen van het Geloof.

6. Shoghi Effendi voorzag dat er op de Ark op de berg Karmel rond de rustplaatsen van leden van de heilige familie zowel gebouwen zouden worden opgetrokken als internationale instellingen zouden worden gevestigd – bestuurlijke, wetenschappelijke en maatschappelijke – die tot bloei zouden komen onder de auspiciën van het Geloof van Bahá’u’lláh. Deze nieuwe instelling voor sociaaleconomische ontwikkeling zal in de decennia en eeuwen die voor ons liggen onder leiding van het Huis van Gerechtigheid groeien en evolueren in overeenstemming met de noden van de mensheid, totdat de materiële en geestelijke beschaving die Bahá’u’lláh voorzag is verwezenlijkt in deze vergankelijke wereld.

7. Uiteindelijk ligt het bahá’í-sociaaleconomische ontwikkelingswerk natuurlijk in handen van de vrienden overal. Om optimaal gebruik te maken van de kansen die zich voordoen, hoeft men niet verder te zoeken naar bemoediging en inzicht dan bij het volmaakte Voorbeeld van de bahá’í-leringen. Overdenk zijn woorden: “Wij moeten steeds nieuwe bases voor menselijk geluk oprichten en nieuwe hulpmiddelen voor dit doel creëren en bevorderen. Hoe voortreffelijk, hoe eerbaar is de mens als hij opstaat om zijn verantwoordelijkheden op zich te nemen; hoe erbarmelijk en verachtelijk is hij als hij zijn ogen sluit voor het maatschappelijk welzijn en zijn kostbare leven verspilt met het najagen van zijn eigen zelfzuchtige belangen en persoonlijke voordeel. De mens wacht opperste vreugde, en hij neemt de tekenen van God waar in de wereld en in de menselijke ziel, als hij het ros van verheven streven de sporen geeft in de arena van beschaving en gerechtigheid.”

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]