HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
18 januari 2019

Aan de bahá’ís van de wereld

Innig geliefde vrienden,

  1. Een halve eeuw nadat Bahá’u’lláh de koningen en leiders had opgeroepen om zich met elkaar te verzoenen en hen had bevolen om vrede op aarde te stichten, stortten de grote machten van die tijd zich in oorlog. Het was het eerste conflict dat werd gezien als “Wereldoorlog”, en het wordt herinnerd als een verwoestend vuur van gruwelijke hevigheid; een woest bloedvergieten met een reikwijdte zoals nog niet eerder was gezien, werd in het bewustzijn van elke volgende generatie gebrand. En toch bloeiden er, uit de verwoesting en het lijden, mogelijkheden op voor een nieuwe orde die stabiliteit in de wereld moest brengen – in het bijzonder tijdens de Vredesconferentie van Parijs, die vandaag precies honderd jaar geleden werd geopend. Ondanks herhaaldelijke crises waarin de internationale zaken waren beland, kon Shoghi Effendi in de jaren die volgden “de vooruitgang, hoe grillig ook, waarnemen van de krachten die aan het werk waren in harmonie met de tijdgeest”. Deze krachten zijn de mensheid richting een tijdperk van vrede blijven bewegen – niet slechts een vrede waarin geen gewapend conflict bestaat, maar een collectieve staat van zijn, die eenheid laat zien. Desalniettemin blijft het een lange weg en het gaat met horten en stoten verder. We vinden dit een gunstig moment om na te denken over de vooruitgang die is geboekt op deze weg, de huidige uitdagingen voor de vrede en de bijdrage aan het bereiken daarvan die van de bahá’ís gevraagd wordt.
  2. In de laatste honderd jaar zijn er ten minste drie historische momenten geweest waarop het leek alsof het menselijk ras echte duurzame vrede binnen bereik had, maar altijd schoot men tekort door onoverkomelijke zwakheden. Het eerste moment was, als resultaat van de Conferentie van Parijs, het vestigen van de Volkenbond, een organisatie bedoeld door haar stichters om vrede te verzekeren op internationaal niveau. Dit was het middel waardoor het systeem van collectieve veiligheid dat Bahá’u’lláh de leiders van de wereld had opgelegd voor het eerst in de geschiedenis, “serieus werd overwogen, bediscussieerd en uitgeprobeerd”. Maar uiteindelijk had het vredesverdrag waarmee de oorlog werd beëindigd fatale tekortkomingen, en de Volkenbond was niet in staat een tweede wereldoorlog te voorkomen, een oorlog die volgens geschiedkundigen het dodelijkste conflict van de menselijke geschiedenis is. Net zoals de eerste belangrijke stap richting wereldvrede volgde op een periode van verschrikkelijke strijd, zo gebeurde dat ook de tweede keer, toen niet alleen de organisatie van de Verenigde Naties werd opgericht vanuit de as van de Volkenbond, maar ook een systeem van internationale economische instituties het leven zag en historische vooruitgang werd geboekt met betrekking tot de mensenrechten en internationale wetgeving. Veel gebieden onder koloniaal bewind werden snel na elkaar onafhankelijke naties, en de regelingen voor regionale samenwerking groeiden aanzienlijk in omvang en reikwijdte. De naoorlogse decennia werden echter ook gekenmerkt door een sfeer van broeierige en vaak openlijke vijandigheid tussen ’s werelds twee belangrijkste machtsblokken, beter bekend als de Koude Oorlog, die resulteerde in daadwerkelijke oorlogen in verschillende delen van de wereld, en die de mensheid gevaarlijk dicht bij een conflict met kernwapens bracht. De vreedzame beëindiging ervan, tegen het einde van de twintigste eeuw, bracht opluchting en gaf aanleiding tot de expliciete roep om vestiging van een nieuwe wereldorde. Dit was het derde moment waarop universele vrede binnen handbereik leek te zijn. Inspanningen om nieuwe systemen voor internationale samenwerking in het leven te roepen en bestaande systemen te versterken kregen een grote impuls, omdat een reeks wereldconferenties over thema’s die van belang waren voor de toekomst van de mensheid werd bijeengeroepen door de Verenigde Naties. Er ontstonden nieuwe mogelijkheden voor overeenstemming, en de geest van samenwerking die vooruitgang voortstuwt, kwam ook tot uitdrukking in de mandaten die werden gegeven aan bepaalde internationale instellingen die belast waren met het uitvoeren van gerechtigheid. Dit doelbewuste overlegproces kwam aan het begin van de eeuw tot een hoogtepunt in het Millenniumforum, een bijeenkomst van vertegenwoordigers van meer dan duizend maatschappelijke organisaties uit meer dan honderd landen, gevolgd door de Millenniumtop, een ongeëvenaarde bijeenkomst van wereldleiders waarbij overeenstemming ontstond over een reeks doelen die een gezamenlijke ambitie van de mensheid vertegenwoordigden. De gestelde Millennium Development Goals werden verzamelpunten voor collectieve actie in de volgende jaren. Deze verschillende ontwikkelingen zijn – ondanks hun vele beperkingen en onvolkomenheden en de gruwelijke conflicten die zich gedurende die tijd bleven voordoen – niettemin tekenen van een wijdverspreide, geleidelijke maar onstuitbare toename van het wereldwijde bewustzijn bij de volkeren van de aarde en van hoe zij worden aangetrokken door universele rechtvaardigheid, solidariteit, samenwerking, mededogen en gelijkheid.
  3. Aan het begin van de huidige eeuw begonnen zich nieuwe uitdagingen af te tekenen. Na verloop van tijd werden deze intensiever, wat leidde tot een terugtrekking uit de veelbelovende stappen voorwaarts waarmee de vorige eeuw was afgesloten. Tegenwoordig drijven veel van de dominante stromingen in samenlevingen overal mensen uit elkaar, en brengen ze niet samen. Zelfs nu wereldwijde armoede in de meest extreme vorm is afgenomen, hebben de politieke en economische systemen de verrijking van kleine groepen personen met grove exorbitante rijkdom mogelijk gemaakt – een toestand die fundamentele instabiliteit van wereldzaken voedt. De interacties van de individuele burger, de bestuurlijke instellingen en de samenleving als geheel zijn vaak beladen, omdat degenen die pleiten voor het voorrecht van de een of de ander steeds meer onverzettelijkheid in hun denken vertonen. Religieus fundamentalisme vervormt het karakter van gemeenschappen en zelfs van naties. Het falen van zoveel maatschappelijke organisaties en instellingen heeft begrijpelijkerwijs geleid tot een afname van het vertrouwen van het publiek, maar dit is systematisch uitgebuit door gevestigde belangen die de geloofwaardigheid van alle kennisbronnen willen ondermijnen. Bepaalde gedeelde ethische beginselen, die aan het begin van deze eeuw in opgaande lijn schenen te zijn, zijn uitgehold, wat een bedreiging vormt voor de heersende consensus over goed en kwaad die in verschillende arena’s de meest basale neigingen van de mensheid in toom had weten te houden. En de wil om deel te nemen aan internationale collectieve actie, die twintig jaar geleden een krachtige denkwijze onder de wereldleiders vertegenwoordigde, staat onder drukdoor aanvallen van weer oplaaiende krachten van racisme, nationalisme en fractiestrijd.
  4. Zo hergroeperen de krachten van desintegratie en winnen ze terrein. Het zij zo. De eenwording van de mensheid is niet te stoppen door welke menselijke kracht dan ook; de beloften die door de profeten vanouds en door de Auteur van de Zaak van God zelf zijn gedaan getuigen van deze waarheid. Maar de koers die de mensheid moet volgen om zijn bestemming te bereiken, kan heel goed kronkelig zijn. Het tumult dat door de strijdende volkeren op aarde wordt opgeworpen, dreigt in elke maatschappij de stemmen van die nobele zielen te overstemmen die oproepen tot een einde aan conflicten en worstelingen. Zolang die oproep niet wordt gehoord, is er geen reden om eraan te twijfelen dat de huidige toestand van wanorde en verwarring in de wereld zal verslechteren – mogelijk met catastrofale gevolgen – totdat een gekastijde mensheid het passend acht om nog een belangrijke stap te nemen, misschien deze keer beslissend, naar duurzame vrede.
  5. Universele vrede is de bestemming waar de mensheid zich door de eeuwen heen naartoe heeft bewogen onder de invloed van het Woord van God dat door de Schepper geleidelijk aan Zijn schepping is gegeven. Shoghi Effendi beschreef de vooruitgang van de mensheid naar een nieuw mondiaal stadium in haar collectieve leven in termen van sociale evolutie, “een evolutie die haar vroegste begin kende in de geboorte van het familieleven, de daaropvolgende ontwikkeling in het bereiken van stammen solidariteit, wat op zijn beurt leidde tot de constitutie van de stadstaat, en zich later uitbreidde tot de vestiging van onafhankelijke en soevereine naties.” Nu, met de komst van Bahá’u’lláh, staat het menselijk ras op de drempel van zijn volwassenheid. Wereldeenheid is eindelijk mogelijk. Een wereldwijde orde die de naties verenigt met instemming van de mensheid is het enige adequate antwoord op de destabiliserende krachten die de wereld bedreigen.
  6. Hoewel wereldeenheid mogelijk – nee, onvermijdelijk – is, kan deze uiteindelijk niet worden bereikt zonder onvoorwaardelijke acceptatie van de eenheid van de mensheid, door de Behoeder beschreven als “de spil rond welke alle leringen van Bahá’u’lláh draaien”. Met welk een inzicht en welsprekendheid zette hij de verreikende implicaties van dit hoofdbeginsel uiteen! Hij zag, te midden van de turbulentie van wereldaangelegenheden duidelijk dat de realiteit dat de mensheid één volk is het vertrekpunt moet zijn voor een nieuwe orde. De uitgebreide reeks relaties tussen – en binnen – de naties moet in dit licht helemaal opnieuw worden bekeken.
  7. De verwezenlijking van een dergelijke visie vereist vroeg of laat een historische prestatie van staatsmanschap van de leiders van de wereld. Helaas, de wil om een poging te doen tot deze prestatie ontbreekt nog steeds. De mensheid is in de greep van een identiteitscrisis, nu verschillende volkeren en groepen worstelen met het definiëren van zichzelf, van hun plaats in de wereld en van hoe zij zich moeten gedragen. Zonder een visie van gedeelde identiteit en een gemeenschappelijk doel, vervallen ze in concurrerende ideologieën en machtsstrijd. Groepsidentiteiten worden door de schijnbaar ontelbare variaties van “wij” en “zij” steeds krapper en onderling tegenstrijdig gedefinieerd. In de loop der tijd heeft deze versplintering in uiteenlopende belangengroepen de samenhang binnen de samenleving zelf verzwakt. Er wordt geleurd met tegenstrijdige opvattingen over de superioriteit van een bepaald volk, met uitsluiting van de waarheid dat de mensheid op een gemeenschappelijke tocht is waarbij allen hoofdpersonen zijn. Overweeg hoe zeer zo’n versplinterde opvatting van de menselijke identiteit verschilt van de opvatting die voortkomt uit erkenning van het één-zijn van de mensheid. Vanuit dit oogpunt verrijkt de verscheidenheid die de menselijke familie kenmerkt haar één-zijn juist, in plaats van dat deze wordt tegengesproken. Eenheid bevat in de bahá’í-visie, het essentiële concept verscheidenheid, waarmee het zich onderscheidt van uniformiteit. Door liefde voor alle mensen, en door minder belangrijke loyaliteiten ondergeschikt te maken aan het hoogste belang van de mensheid, kan de eenheid van de wereld verwezenlijkt worden, en kunnen de onmetelijke hoeveelheid uitingen van menselijke diversiteit hun hoogste vervulling vinden.
  8. Het bevorderen van eenheid, het in overeenstemming brengen van tegenstrijdige elementen en het in elk hart koesteren van een onbaatzuchtige liefde voor de mensheid – dat is de taak van religie. Er bestaan voor religieuze leiders buitengewone mogelijkheden om broederschap en samenhorigheid te cultiveren, maar diezelfde leiders kunnen door het gebruiken van hun invloed om het vuur van fanatisme en vooroordeel op te wekken ook aanzetten tot geweld. Over religie zijn Bahá’u’lláh’s woorden nadrukkelijk: “…maak het niet”, waarschuwt Hij, “de oorzaak van onenigheid en strijd.” Vrede, voor “allen die op aarde wonen”, is een van “de beginselen en verordeningen van God”.
  9. Bij het zien van het leed dat zovelen vanwege tweedracht ondergaan zal een hart dat vol liefde is voor de hele mensheid voorzeker met smart vervuld worden. Maar de vrienden van God kunnen zich niet afsluiten voor de toenemende onrust in de samenleving die hen omringt; ze moeten tegelijkertijd voorkomen zelf verstrikt te raken in haar conflicten of te vervallen in haar antagonistische methoden. Hoe somber de omstandigheden op welk moment dan ook mogen lijken, hoe troosteloos de directe vooruitzichten om eenheid tot stand te brengen ook, er is geen reden tot wanhoop. De verontrustende staat waarin de wereld verkeert kan ons alleen maar aansporen om onze inzet voor opbouwende actie te verdubbelen. “Dit zijn geen dagen van voorspoed en triomf” waarschuwt Bahá’u’lláh. “De gehele mensheid heeft te kampen met velerlei kwalen. Spant u daarom in om haar leven te redden door het heilzame geneesmiddel dat de almachtige hand van de onfeilbare Geneesheer heeft bereid.”
  10. Het vestigen van vrede is een plicht waartoe het hele menselijke ras wordt opgeroepen. De verantwoordelijkheid die bahá’ís dragen om aan dat proces bij te dragen, zal zich in de loop van de tijd verder ontwikkelen, maar zij zijn nooit louter toeschouwers geweest – ze verlenen hun aandeel aan de werking van die krachten die de mensheid naar eenheid leiden. Ze worden opgeroepen om als zuurdesem voor de wereld te zijn. Overweeg Bahá’u’lláh’s woorden:
  11. Legt u toe op de bevordering van het welzijn en de rust der mensenkinderen. Richt uw gedachten en uw wil op de opvoeding van de volkeren en geslachten der aarde, zodat door de macht van de Grootste Naam de tweedracht die hen verdeelt uit hun midden moge verdwijnen, en de gehele mensheid de handhavers van één Orde en de bewoners van één Stad zullen worden.
  12. Ook ‘Abdu’l-Bahá heeft het belang van de bijdrage die bahá’ís moeten leveren aan het vestigen van wereldvrede benadrukt:
  13. …vrede moet eerst gevestigd worden tussen individuen, totdat het uiteindelijk leidt tot vrede tussen naties. O gij bahá’ís, streef er daarom naar met alles wat in uw vermogen ligt, door de kracht van het Woord van God, oprechte liefde, geestelijke verbondenheid en blijvende banden onder de mensen te creëren. Dit is uw taak.
  14. In “de Belofte van Wereldvrede”, de boodschap die wij in 1985 aan de volkeren van de wereld hebben gericht, is het bahá’í-perspectief uiteengezet over de staat waarin de wereld verkeert en de vereisten voor universele vrede. Ook werd daarin de wereldwijde bahá’í-gemeenschap als een model ter bestudering aangeboden voor het versterken van de hoop op de mogelijkheid van het verenigen van de mensheid. In de jaren daarna hebben de volgelingen van Bahá’u’lláh dit model met volharding verfijnd en met anderen om hen heen samengewerkt om een systeem van maatschappelijke organisatie die gebaseerd is op Zijn leringen op te bouwen en uit te breiden. Zij leren hoe ze gemeenschappen die de door ons in 1985 genoemde voorwaarden voor vrede vorm geven kunnen voeden. Zij cultiveren omgevingen waarin kinderen grootgebracht kunnen worden zonder aangetast te zijn door enige vorm van raciaal, nationaal of religieus vooroordeel. Zij komen op voor de volledige gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in de aangelegenheden van de gemeenschap. In hun onderwijsprogramma’s, die een transformerend effect hebben en zowel materiële als spirituele aspecten van het leven omvatten, is iedereen die wil bijdragen aan de voorspoed van de gemeenschap welkom. In de eerste tekenen van sociale actie kan hun verlangen worden waargenomen om de vele kwalen die de mensheid teisteren te verhelpen en om iedereen in staat te stellen een hoofdrolspeler te worden bij het bouwen van een nieuwe wereld. Geïnspireerd door het concept van de Mashriqu’l-Adhkár, nodigen zij voor hun devotionele bijeenkomsten zowel aanhangers van alle geloofsovertuigingen uit als diegenen die geen geloofsovertuiging aanhangen. Jongeren, die zich onderscheiden door hun toewijding aan een samenleving die is gebaseerd op vrede en gerechtigheid, betrekken hun gelijkgestemde leeftijdsgenoten bij het op deze basis opbouwen van gemeenschappen. Het instituut van de Plaatselijke Geestelijke Raad bevat de geestelijke autoriteit en de bestuurlijke capaciteit om in een geest van dienstbaarheid te besturen, om conflicten op te lossen en om eenheid te ontwikkelen; het verkiezingsproces waarmee Raden worden gevormd, is op zichzelf een uiting van vrede, in tegenstelling tot de bitterheid, haat en zelfs het geweld waarmee verkiezingen in de bredere samenleving vaak gepaard gaan. Besloten in al deze dimensies van een open, groeiende gemeenschap ligt de fundamentele erkenning dat alle mensen de kinderen van één Schepper zijn.
  15. De vrienden ontwikkelen ook hun vermogen om degenen om hen heen, ongeacht geloof, cultuur, klasse of etniciteit, te betrekken in gesprekken over de manier waarop spiritueel en materieel welzijn tot stand kan worden gebracht door het systematisch toepassen van de goddelijke leringen. Een verheugend resultaat van deze groeiende capaciteit is de toegenomen bekwaamheid van de gemeenschap om zinvolle bijdragen te leveren aan verschillende belangrijke discoursen die in de samenleving gangbaar zijn; in verschillende landen tonen leiders en denkers die ernaar streven om de uitdagingen aan te pakken waarmee hun samenlevingen worden geconfronteerd in toenemende mate waardering voor de perspectieven die bahá’ís bieden. Deze bijdragen brengen inzichten die zijn afgeleid van Bahá’u’lláh’s Openbaring onder woorden, maken gebruik van de ervaring die door de gelovigen overal ter wereld wordt opgedaan, en beogen het gesprek te verheffen boven de bitterheid en twist die de vooruitgang van discoursen in de samenleving zo vaak verhinderen. Verder worden de ideeën en redeneringen die door bahá’ís naar voren worden gebracht versterkt door hun werkwijze van consultatie. Gevoelig als ze zijn voor het belang van harmonie en de vruchteloosheid van conflict, trachten de volgelingen van Bahá’u’lláh die omstandigheden te kweken die het verschijnen van eenheid in welke omgeving dan ook het meest bevorderen. We vinden het bemoedigend om te zien dat de gelovigen hun inspanningen vergroten om deel te nemen aan de discoursen van de samenleving, vooral die vrienden die in hun professionele hoedanigheid kunnen bijdragen aan discoursen die rechtstreeks verband houden met vrede.
  16. Voor de bahá’ís is het bereiken van vrede niet slechts een streven dat zij een warm hart toedragen, of een doel naast hun andere doelen – het is altijd een centrale zaak geweest. In een tweede Tafel die ‘Abdu’l-Bahá richtte tot de Centrale Organisatie voor Duurzame Vrede in Den Haag, verzekerde Hij dat “ons verlangen naar vrede niet alleen voortkomt uit het verstand; het is een kwestie van religieus geloof en een van de eeuwigdurende grondslagen van het Geloof van God.” Hij merkte op dat om vrede in de wereld tot stand te brengen, het niet voldoende dat was mensen kennis zouden hebben van de verschrikkingen van oorlog:
  17. Tegenwoordig worden onder de mensen de voordelen van universele vrede erkend, en evenzo zijn de schadelijke gevolgen van oorlog voor iedereen duidelijk en zichtbaar. Maar in deze kwestie is kennis alleen verre van voldoende: er is een uitvoerende kracht nodig om deze over de hele wereld te vestigen.
  18. “Het is onze vaste overtuiging”, vervolgde Hij, “dat de uitvoerende kracht in deze grote onderneming de indringende invloed is van het Woord van God en de bekrachtigingen van de Heilige Geest.”
  19. Het is dus zeker dat iemand die zich bewust is van de toestand van de wereld niet kan nalaten om zijn uiterste best te doen voor deze onderneming en om bekrachtiging te vragen – een bekrachtiging waarvoor ook wij aan de Heilige Drempel namens u vurig smeken. Geliefde vrienden: de toegewijde inspanningen die u en uw gelijkgestemde medewerkers verrichten om gemeenschappen te bouwen die gebaseerd zijn op spirituele beginselen, om die beginselen in te zetten voor de verbetering van uw samenleving, en om de inzichten die hierbij ontstaan aan te bieden – vormen de beste manier waarop u de vervulling van de belofte van wereldvrede kunt versnellen.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]