HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
1 januari 2022

Aan alle Nationale Geestelijke Raden

Innig geliefde vrienden,

1. Gedurende de periode van vijfentwintig jaar die eindigde met Riḍván 2021 waren de inspanningen van trainingsinstituten om de vrienden te helpen hun vermogen tot dienstbaarheid te vergroten, doorslaggevend voor vooruitgang. Toen wij, aan het begin van de laatste serie wereldwijde plannen, opriepen om systematisch aandacht te besteden aan de ontwikkeling van methoden om grote aantallen gelovigen te trainen, stonden de instituten voor de taak om hun eigen materiaal te ontwikkelen of een keuze te maken uit beschikbaar materiaal. Over het algemeen vonden de instituten het een uitdaging om nieuw materiaal te ontwikkelen; die instituten die echter de door het Ruhi-instituut gemaakte cursussen overnamen, konden snel vooruitgang boeken. Daarom hebben wij, zoals we in onze boodschap aan u van 28 december 2005 hebben aangegeven, besloten dat de boeken van het Ruhi-instituut, die hun doeltreffendheid hadden bewezen, overal de hoofdreeks zouden vormen van cursussen van de instituten, tenminste voor de rest van die reeks Plannen. Het uitgebreide gebruik van deze cursussen, alsook van de lessen en teksten voor de geestelijke educatie van kinderen en jeugd, heeft de vooruitgang van het instituutsproces over de hele wereld bespoedigd. Nu de bahá’í-wereld aan een nieuwe reeks van wereldwijde Plannen begint, hebben wij ons opnieuw gebogen over de kwestie van het materiaal van trainingsinstituten en willen wij onze conclusies aan u overbrengen.

2. De kennis en inzichten, de geestelijke kwaliteiten en attitudes, en de vaardigheden en bekwaamheden voor dienstbaarheid die in de cursussen van het Ruhi-instituut worden behandeld, blijven van vitaal belang voor de inspanningen van bahá’í-gemeenschappen. Daarom zullen deze materialen een prominente plaats blijven innemen in de educatieve inspanningen van alle trainingsinstituten tijdens deze nieuwe reeks van wereldwijde Plannen. Wij weten dat het Ruhi-instituut gedurende het Negenjarenplan ernaar zal streven om al het materiaal te voltooien dat het heeft ontworpen voor gebruik in kinderklassen, jeugdgroepen en leerkringen, en ook, waar nodig in het licht van opgedane ervaringen gepubliceerde edities te herzien. Er wordt echter niet verwacht dat zij, buiten wat zij reeds heeft uitgewerkt, nieuw materiaal zal ontwikkelen voor wereldwijd gebruik.

3. In onze boodschap van 30 december 2021 aan de conferentie van de Continentale Colleges van Raadgevers benadrukten wij hoe verheugd wij zijn om de rijke hoeveelheid kennis en inzichten waar te nemen die de vrienden, werkend in diverse sociale en culturele contexten, genereren over aspecten van het gemeenschapsopbouwende proces. De vrienden worden ook steeds bedrevener in het identificeren van wat nodig is voor groei, vanzelfsprekend ingegeven door inspanningen aan de basis. Deze ontwikkelingen hebben implicaties voor het systeem van het ontwikkelen en verfijnen van educatieve materialen. Wij zijn dan ook tot de conclusie gekomen dat het nu wenselijk is meer aandacht te besteden aan de uitbreiding van de capaciteit om educatief materiaal te ontwikkelen, met name in verband met aanvullend materiaal en vertakkingscursussen.

4. Toen wij in onze boodschap aan u van 12 december 2011 ingingen op de kwestie van materialen voor de educatie van kinderen en jeugd, hebben wij aangegeven dat, naast de materialen die de kern vormen van elk van deze programma’s, leerkrachten en begeleiders, vaak in overleg met de instituutscoördinator op clusterniveau, zouden bepalen of er al dan niet aanvullende elementen nodig zouden zijn om het educatieve proces te versterken. De indrukwekkende vooruitgang die in vele delen van de wereld is geboekt met betrekking tot het aanbieden van geestelijke opvoeding aan grote aantallen kinderen en jeugd, heeft er ontegenzeglijk toe geleid dat leerkrachten en begeleiders steeds beter in staat zijn om de bestudering van de lessen en teksten doordacht aan te vullen met passende elementen op basis van hun specifieke omstandigheden. Opmerkelijk in dit opzicht zijn elementen die gerelateerd zijn aan artistieke activiteiten en dienstbaarheidsprojecten. Niettemin hebben sommige instituten, wanneer in een land of regio de noodzaak werd gevoeld om de bestudering van een bepaald onderwerp aan te vullen, zelf aanvullend materiaal ontwikkeld of overgenomen en gezorgd voor een ruimere verspreiding daarvan. Deze aanvullingen waren voor een groot deel eenvoudige elementen, zoals liedjes of verhalen. Een soortgelijke ervaring doet zich voor met betrekking tot de hoofdreeks van cursussen, hoewel het aanvullende materiaal dat sommige instituten in dit verband hebben geïntroduceerd doorgaans complexer van aard is, zoals compilaties uit de Bahá’í-geschriften over specifieke onderwerpen en casestudies van relevante ervaringen.

5. De bloei van een levendig proces van geestelijke opvoeding in een groeiend aantal clusters zal van de instituten een goed ontwikkeld vermogen vereisen om toezicht te houden op de passende invoering van aanvullende elementen. De instituten moeten zich daarbij evenzeer bekommeren om de versterking van het educatieve proces als om de handhaving van de zuiverheid ervan. Zij zullen zich dus bewust moeten blijven van de verschillende waarschuwingen die wij in onze boodschap van 12 december 2011 hebben geformuleerd. Zij moeten er natuurlijk ook voor waken de vrienden te overstelpen met allerlei extra elementen die door hun hoeveelheid onbedoeld afbreuk zouden kunnen doen aan de doeltreffendheid van de basismaterialen.

6. Wat betreft de vertakkingscursussen moet de wijze waarop deze tot stand moeten komen worden begrepen in de context van de dynamiek in landen en regio’s waar het proces van gemeenschapsopbouw intensief vooruitgang boekt. Naarmate meer vrienden zich wijden aan het bevorderen van de verschillende activiteiten waartoe de studie van instituutscursussen aanleiding geeft, krijgen de verschillende leergebieden die met elk van deze activiteiten samenhangen gestadig vorm in het leven van een bevolking. Sommige van deze leergebieden, zoals die welke te maken hebben met gezamenlijke aanbidding, verdieping en onderricht, worden ondersteund door Onderrichtscomités, terwijl andere, die te maken hebben met de geestelijke opvoeding van kinderen, jeugd, en jongeren en volwassenen, worden verzorgd door de trainingsinstituten. Naarmate er steeds meer mensen de hogere cursussen van het instituut volgen, komen er geleidelijk aan ook leergebieden bij die door andere instellingen worden ondersteund. Naarmate de inspanningen op elk van deze gebieden door een groeiend aantal vrienden worden ondersteund, ontstaan nieuwe inzichten die zich onderscheiden doordat zij het resultaat zijn van systematische inspanningen in een specifiek sociale en culturele omgeving. Er is een toenemend begrip van welke andere concepten, benaderingen, bekwaamheden en houdingen essentieel zijn om een aspect van het gemeenschapsopbouwende proces vooruit te helpen. Deze worden gespreksonderwerpen in periodieke bijeenkomsten die worden gehouden om te consulteren en reflecteren over de opgedane ervaring. Naast de initiatieven die individuen of instituten en instellingen kunnen nemen om aan deze behoeften tegemoet te komen, kan het instituut besluiten om het gebruik van aanvullend materiaal zoals hierboven beschreven te bevorderen. In de loop van de tijd wordt het geleerde door de instituten en instellingen van het Geloof vastgelegd in verschillende documenten, verhalen en casestudy’s die samen een verslag vormen van de zich ontwikkelende ervaringen. Wanneer een aanzienlijke hoeveelheid kennis is vergaard, wordt het mogelijk deze verder te systematiseren door een vertakkingscursus te ontwikkelen.

7. In het verleden hebben wij de hoofdreeks vergeleken met de stam van een boom die andere cursussen die zich daaruit vertakken ondersteunt, waarbij elke vertakking een specifiek actiegebied behandelt. De ontwikkeling van dergelijke vertakkingscursussen zou noodzakelijkerwijs in de loop van de tijd plaatsvinden via een patroon dat gekenmerkt wordt door actie en reflectie en waarin conceptualisering en actie in het veld hand in hand gaan. Voor trainingsinstituten die deze taak op zich nemen, zijn er verschillende vereisten. Zij moeten in staat zijn de inhoud van de hoofdreeks van het instituut en de pedagogische beginselen ervan grondig te begrijpen, de ervaring die aan de basis ontstaat naarmate de activiteiten vorderen helder te analyseren, samen te werken met teams van vrienden die zich toeleggen op de vooruitgang van specifieke aspecten van het gemeenschapsopbouwende processen, te werken met een lerende houding, en personen met de nodige bekwaamheden voor de ontwikkeling van materiaal bij hun werk te betrekken. Eenmaal ingevoerd, zou de vertakkingscursus de vrienden die de betreffende activiteit bevorderen helpen om hun capaciteit verder te versterken, en zou het bijdragen aan de uitbreiding van het bijbehorende leerproces in het leven van de bevolking. De cursus zou ook dienen als een reservoir van de opgedane kennis en als een middel voor de verspreiding ervan.

8. Het ontwikkelen van dergelijk materiaal is een complexe aangelegenheid en het is natuurlijk niet de bedoeling dat elk trainingsinstituut zijn eigen vertakkingscursussen ontwikkelt. Trainingsinstituten zullen, in overleg met de Nationale Geestelijke Raden en de Raadgevers, bepalen wanneer het tijd is om dergelijk aanvullend educatief materiaal te ontwikkelen of over te nemen. Veel instituten zullen eenvoudigweg uit de cursussen die door andere instituten zijn ontwikkeld en die hun effectiviteit hebben bewezen, die cursussen selecteren die aan hun behoeften voldoen. Verwacht wordt dat instituten in de toekomst ook andere soorten cursussen zullen ontwikkelen of overnemen, die op een of andere manier in de hoofdreeks kunnen worden geïntegreerd of afzonderlijk kunnen worden aangeboden. Dit zal uiteraard de verwerving van nog meer capaciteit door de instituten vereisen. Ondanks de verstrekkende gevolgen van hun inspanningen wordt echter niet van de instituten verwacht dat zij in alle educatieve behoeften van de bahá’í-gemeenschap voorzien. Binnen diverse bevolkingsgroepen zal grootschalige groei leiden tot nieuwe educatieve inspanningen om in andere dringende behoeften te voorzien.

9. Wij vertrouwen erop dat, naarmate de vrienden in alle regio’s werken aan het vrijmaken van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof, de komende jaren een aanzienlijke verdere uitbreiding te zien zal geven van de capaciteit van trainingsinstituten om geestelijke opvoeding te geven aan grote aantallen en om kennis te genereren, toe te passen en te verspreiden. In het kader van zijn mandaat om toe te zien op het proces van de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, hebben wij het Internationaal Onderrichtscentrum gevraagd de vergroting van de capaciteit voor het ontwikkelen van educatief materiaal op de voet te volgen. Het zal werkwijzen opzetten om de instituten te steunen en ervoor te zorgen dat het geleerde op passende wijze wordt verspreid.

10. Wij zullen de Gezegende Schoonheid in de Heilige Graftomben smeken dat het werk van de trainingsinstituten, deze vitale instellingen van het Geloof, steeds Zijn niet aflatende zegeningen en bekrachtigingen zal ontvangen.

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]

Cc: Internationaal Onderrichtscentrum

Colleges van Raadgevers

Raadgevers

Bahá’í International Development Organization