HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
26 mei 2024
Aan het Institute for Studies in Global Prosperity
Beste bahá’í-vrienden,
1. Het Universele Huis van Gerechtigheid is er zich van bewust dat bahá’í-jongeren steeds vaker worden geconfronteerd met de vraag wat hun antwoord is op de ernstige conflicten en daarmee verbonden humanitaire crises die de wereld treffen. Het merkt op dat deze vraag in het bijzonder relevant is voor het Institute for Studies in Global Prosperity, gezien de seminars die het instituut voor jongeren en jongvolwassenen aanbiedt. Met dat in het hoofd heeft het Huis van Gerechtigheid ons gevraagd om de volgende commentaren met u te delen in de hoop dat ze bahá’í-jongeren kunnen helpen een beter begrip te krijgen van de bahá’í-houding inzake de verscheidene wereldgebeurtenissen in het licht van de Leringen.
2. Het lijden en bloedvergieten die het resultaat zijn van conflicten zijn uitermate verontrustend. Elke bewuste ziel is natuurlijk bedroefd door zulke gebeurtenissen. De bahá’í-jongeren zijn ervan op de hoogte dat ‘Abdu’l-Bahá geregeld de nadruk legde op de behoefte van de mensheid aan universele vrede en bij gelegenheid verwees naar oorlog als “de grootste catastrofe in de wereld der mensheid”. In zijn Riḍvánboodschap van 2022 beschreef het Huis van Gerechtigheid zijn verdriet “bij het zien van de aanhoudende omstandigheden en conflicten in de wereld die ellende en wanhopig lijden veroorzaken – in het bijzonder bij het waarnemen van de heropleving van destructieve krachten die internationale betrekkingen hebben verstoord en verschrikkingen onder bevolkingen hebben gebracht”. Het Huis van Gerechtigheid maakte in zijn meest recente Riḍvánboodschap opnieuw een toespeling op het “wanhopiger” worden van de toestand van de wereld, alvorens te verklaren: “Dit vraagt van elke gewetensvolle ziel een antwoord.” De vraag die dan gesteld moet worden is: wat is het geëigende antwoord. Over deze vraag moet diep worden nagedacht. Uit rapporten blijkt dat alleen al in de laatste paar jaren honderdduizenden mensen gedood zijn als direct gevolg van gewapende conflicten over de gehele wereld, niet alleen in de oorlogen die de nieuwsberichten vullen en de sociale media domineren, maar ook in conflicten die zich ontvouwen in relatieve duisternis maar toch even afschuwelijk zijn voor de menselijke samenleving. Welk antwoord kan afdoend beschouwd worden in het licht van zo een vernietiging van menselijk leven?
3. De heersende opvatting, in het bijzonder zoals het online wordt verwoord, neigt ernaar de hoogste waarde toe te kennen aan verontwaardigde en onverbloemde uitspraken. Bijzondere betekenis wordt toegekend aan zich uitspreken over conflicten en daarmee samenhangende humanitaire crises door het doen van het soort publieke verklaringen die de schuld legt bij een of andere regering of politieke entiteit en haar veroordeelt. Zoals algemeen bekend geven bahá’í-instellingen niet op die manier commentaar op een lopend conflict. Die houding kan slechts volkomen begrepen worden in het licht van het bahá’í-principe van niet-inmenging in de politieke zaken van regeringen. Echter, het interpreteren van een dergelijk standpunt als onverschilligheid tegenover het lijden dat veroorzaakt wordt door conflicten is niet gerechtvaardigd. Het Huis van Gerechtigheid heeft herhaaldelijk de aandacht gevestigd op de toestand van de wereld en heeft de verantwoordelijkheid benadrukt die bahá’ís moeten voelen om te werken voor het bereiken van een vreedzame wereld. Zoals het verklaart in zijn Riḍvánboodschap van 2024, moet “oprechte bezorgdheid” over het lijden van de mensheid “leiden tot aanhoudende inspanningen om gemeenschappen op te bouwen die hoop bieden in plaats van wanhoop, eenheid in plaats van conflict”. We moeten ons eveneens voor de geest halen dat bahá’ís zelf niet onaangeroerd blijven door oorlog; er zijn bahá’í-gemeenschappen in vele landen waar conflicten nu voortduren. Op zulke plaatsen en soms onder extreme omstandigheden doen bahá’ís natuurlijk alles wat ze kunnen om humanitaire bijstand te bieden aan mensen om hen heen, dikwijls zonder de aandacht te vestigen op hun eigen inspanningen. Het Humanitarian Relief Fund dat opgericht is door het Huis van Gerechtigheid biedt de middelen om het hulpverleningswerk te ondersteunen, uitgevoerd door bahá’ís en anderen. Bovendien zetten bahá’í-gemeenschappen zich in deze omstandigheden ook in voor andere opbouwende inspanningen om bevolkingsgroepen die in een conflict verwikkeld zijn te troosten en te steunen. Er zijn opvallende voorbeelden in bepaalde traditionele samenlevingen met sterke bahá’í-gemeenschappen, waar de gelovigen hebben bijgedragen aan het oplossen van conflicten tussen voordien strijdende bevolkingen. Al dergelijke inspanningen zijn prijzenswaardig. Maar het moet duidelijk zijn dat een antwoord op de toestand van de wereld, enkel gericht op de symptomen van onenigheid, zonder de fundamentele oorzaken ervan aan te pakken, ontoereikend is.
4. Het oplossen van diepgewortelde verschillen in een gemeenschap vereist geduld om een verregaande sociale verandering teweeg te brengen door het toepassen van morele en geestelijke principes. Het roept op tot aanhoudende en opofferende inspanningen. Het Negenjarenplan waarmee de bahá’í-wereld nu bezig is, is ontworpen om aan die nood tegemoet te komen. In de Riḍvánboodschap van dit jaar verwijst het Huis van Gerechtigheid naar het proces van het Plan als “het middel waarmee opbouwende processen op lange termijn, zich over generaties ontvouwend, in elke samenleving in beweging worden gezet”. Ondanks de grootte van de uitdaging bij het realiseren van dit doel zouden bahá’ís hun plicht tegenover Bahá’u’lláh verzaken wanneer ze voor minder gaan. Zoals het Huis van Gerechtigheid in zijn Riḍvánboodschap van 2015 stelt, “is het de systematische, vastberaden en onzelfzuchtige actie die binnen de brede omarming van het raamwerk van het Plan wordt ondernomen, die het meest constructieve antwoord is van elke betrokken gelovige op de zich vermenigvuldigende kwalen van een ontregelde maatschappij”.
5. Dat is dus wat het betekent voor bahá’ís om stelling te nemen tegen conflict, te handelen in de woorden van het Huis van Gerechtigheid als “ware beoefenaars van de vrede”. In de boodschap die het dit jaar met Naw-Rúz richtte tot de bahá’ís van Iran, stelt het Huis van Gerechtigheid dat “door aan de ene kant het hart te zuiveren en de spiegel ervan te reinigen van vooroordelen en aan de andere kant de sociale voorwaarden te scheppen voor vrede en eenheid, elk individu de kracht en de mogelijkheid heeft een rol te spelen”. Het thema om te werken voor vrede komt uitgebreid aan de orde in de boodschap van 18 januari 2019 van het Huis van Gerechtigheid aan de bahá’ís van de wereld:
6. Het vestigen van vrede is een plicht waartoe het hele menselijke ras wordt opgeroepen. De verantwoordelijkheid die bahá’ís dragen om aan dat proces bij te dragen, zal zich in de loop van de tijd verder ontwikkelen, maar zij zijn nooit louter toeschouwers geweest – ze verlenen hun aandeel aan de werking van die krachten die de mensheid naar eenheid leiden. Ze worden opgeroepen om als zuurdesem voor de wereld te zijn. Overweeg Bahá’u’lláh’s woorden:
7. Leg u toe op de bevordering van het welzijn en de rust der mensenkinderen. Richt uw gedachten en uw wil op de opvoeding van de volkeren en geslachten der aarde, zodat door de macht van de Grootste Naam de tweedracht die hen verdeelt uit hun midden moge verdwijnen, en de gehele mensheid de handhavers van één Orde en de bewoners van één Stad zullen worden.
8. Deze woorden van Bahá’u’lláh zijn van bijzondere betekenis voor elke bahá’í-jongere die gevraagd wordt over zijn eigen antwoord op het lijden dat veroorzaakt wordt door de conflicten in de wereld. Het Huis van Gerechtigheid heeft dikwijls de buitengewone toewijding geprezen die de bahá’í-jongeren over heel de wereld hebben getoond in het aanreiken van de goddelijke remedie die uiteindelijk de enige hoop voor de mensheid is. In zijn Riḍvánboodschap van dit jaar getuigt het Huis van Gerechtigheid over “hoeveel levendigheid en kracht er in elke samenleving ontstaat als haar jongeren de visie van Bahá’u’lláh bewust worden en voorvechters worden van het Plan”. En het roept op tot “een aanhoudende, snelle toename van het aantal mensen die hun tijd, energie en concentratie inzetten voor het welslagen van dit werk”. De inspanningen van de jonge gelovigen van nu, ondernomen in gezelschap van vele gelijkgezinde vrienden, zijn natuurlijk een voortzetting van de inspanningen, gedurende tientallen jaren, van de volgelingen van de Gezegende Schoonheid, zowel jongeren als volwassenen die werden geïnspireerd door Zijn visie van een verenigde wereld. Deze inspanningen hebben zowel moed als opoffering gevraagd. In zijn tweede Tafel aan Den Haag beschrijft ‘Abdu’l-Bahá de uiterste opofferingen die door zoveel bahá’ís werden gedaan voor de zaak van universele vrede: “Zoals u ongetwijfeld hebt vernomen, hebben duizenden zielen in Perzië hun leven gegeven op dit pad en zijn duizenden huizen verwoest. Toch hebben wij, ondanks dit alles, geenszins opgegeven, maar spannen wij ons tot op de dag van vandaag in, en wij verhogen onze inspanningen nog elke dag, want ons verlangen naar vrede komt niet louter voort uit het verstand; het is een kwestie van religieuze overtuiging en het is een van de eeuwige fundamenten van het Geloof van God.”
9. Natuurlijk moeten we een duidelijk onderscheid maken tussen het uiten van een politieke visie over een actief conflict, waar bahá’ís van afzien, en het doen van constructieve bijdragen tot het discours in de samenleving, waartoe bahá’ís aangemoedigd worden in een inspanning om inzichten naar voor te brengen die voortkomen uit de studie van de Openbaring en van de eigen ervaring van de gemeenschap om de problemen van de wereld te beïnvloeden. Hoewel sommige gespreksthema’s het onderwerp zijn van zulk een intense controverse en verhitte politieke onenigheid dat ze eenvoudigweg moeten vermeden worden, zijn er vele belangrijke discoursen, met inbegrip van bredere thema’s in relatie met vrede waartoe de bahá’ís belangrijke en waardevolle bijdragen kunnen leveren en dit ook doen op elk gebied, van de basis tot op het internationale vlak. Bahá’ís zijn ook betrokken bij projecten van maatschappelijke actie waardoor op ontelbare wijzen, kwesties die verband houden met vrede, gerechtigheid en eenheid praktisch kunnen worden aangepakt. Vele bahá’í-jongen zullen al vertrouwd zijn met de boodschap van het Huis van Gerechtigheid van 2 maart 2013 aan de bahá’ís van Iran, die onderzoekt wat het betekent om “een kracht tot constructieve verandering” te zijn en hoe dit verband houdt met het principe van niet-inmenging in politiek. De studie van deze boodschap zal elke volgeling van Bahá’u’lláh helpen te beseffen waarom bepaalde manieren van acties en publieke verklaringen door bahá’ís ongetwijfeld aan eenheid zullen bijdragen en waarom andere, hoezeer ze ook worden opgeroepen door oprechte bezorgdheid voor het menselijk lijden, toch het risico lopen de verdeeldheid in de wereld te vergroten en te verergeren. Inzicht is nodig om ze van elkaar te onderscheiden.
10. Laat niemand enige illusie hebben, dat de benadering die beschreven is gemakkelijk of eenvoudig is. Het Huis van Gerechtigheid is er zich goed van bewust dat jongeren op vele plaatsen in de wereld zich onder aanzienlijke druk vinden staan door jongeren om hen heen om hun steun uit te spreken voor één of ander partijdig standpunt. Vurige aanhangers van bepaalde standpunten gebruiken soms de dreiging van sociale verbanning om anderen te verplichten hun politieke positie aan te nemen. Voor bahá’í-jongeren om in zulke omstandigheden niet alleen duidelijk te blijven in hun principes, maar ook onafgebroken hoffelijkheid, vriendelijkheid, liefde en geduld tegenover hun leeftijdgenoten te tonen, vergt moed en geloof, geestkracht en vertrouwen op God. Het vraagt ook om een duidelijk begrip over hoe bahá’ís ernaar streven een verschil te maken in de wereld. In zijn boodschap aan de bahá’í-wereld van 25 november 2020 geeft het Huis van Gerechtigheid de vrienden de raad dat “een dergelijke waakzaamheid van uw kant om onenigheid te vermijden en om niet verstrikt te raken in de controverses van de maatschappij, in geen geval [mag] worden opgevat als afstandelijkheid van de vele dringende zorgen van deze tijd. Verre van dat. U behoort tot de meest actieve en serieuze mensen die de mensheid een warm hart toedragen. Maar, of het nu door daden of door woorden is, de waarde van uw bijdragen aan het maatschappelijk welzijn ligt in de eerste plaats in uw vastberaden inzet om dat kostbare punt van eenheid te ontdekken waar contrasterende perspectieven elkaar overlappen en waaromheen strijdende volken zich kunnen verenigen.”
11. Hoewel de hierboven beschreven uitdaging voor alle bahá’ís geldt, geeft het buitengewone vermogen dat de jongeren bezitten en de mogelijkheden die uniek zijn voor hun leeftijd hen een bijzondere verantwoordelijkheid. Overweeg in dit licht de verklaring van het Huis van Gerechtigheid in zijn laatste Riḍvánboodschap dat “ieders beweging in kracht moet toenemen, maar de jongeren een hoge vlucht moeten nemen”. Deze raad roept een toespraak van ‘Abdu’l-Bahá in herinnering, waarin Hij beschrijft hoe een gelovige ziel ernaar moet streven te vliegen:
12. Maar de vlucht van de mens is door geloof. De vlucht van de mens is door de deugden van de wereld der mensheid. De vlucht van de mens is door het verwerven van volmaaktheden. De vlucht van de mens is door het vasthouden aan de goddelijke leringen. De vlucht van de mens is door dienstbaarheid aan het een-zijn van de mensheid. De vlucht van de mens is door aandacht voor de goddelijke verzen. De vlucht van de mens is het teken worden van leiding onder de mensen. De vlucht van de mens is een hemelse maatstaf worden. De vlucht van de mens is verlicht worden met het licht van waarheid. De vlucht van de mens is onthecht zijn aan alles buiten God. De vlucht van de mens is zich te richten naar het Abhá-koninkrijk. De vlucht van mens is de leringen van Bahá’u’lláh volledig uit te voeren. Het is mijn hoop dat u allen die vlucht zult nemen, dat uw geest, uw hart en uw verstand zullen opwieken en al uw omstandigheden zich zullen verheffen. Dat is mijn hoop. Zo God het wil zult u hierin worden bijgestaan.
13. Het Huis van Gerechtigheid zal aan de Heilige Graftomben smeken namens de bahá’í-jongeren overal ter wereld, dat zij geholpen mogen worden door de bekrachtiging van Bahá’u’lláh om met vertrouwen om te gaan met de kwesties die de geest van zoveel van hun leeftijdgenoten bezighouden en hun hechte trouw te bewijzen aan het bevorderen van vrede voor de hele mensheid.
Met liefdevolle bahá’í-groeten,
Afdeling Secretariaat
