HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
19 maart 2025
Aan de bahá’ís van de wereld
Innig geliefde vrienden,
1. De aard van de bloeiende gemeenschappen die de bahá’í-wereld nastreeft op te bouwen, heeft diepgaande implicaties voor het gezin. Binnen het gezin wordt het individu geboren en opgevoed, en het is binnen het gezin dat mensen beginnen te leren hoe ze met anderen kunnen samenleven. Het gezin als eenheid is de fundamentele bouwsteen van de gemeenschap en daarbuiten, van de hele sociale orde. Daarom vereist een samenleving die is gevormd om te voldoen aan de eisen van het tijdperk van volwassenheid van de mensheid zowel een volwassen opvatting van het gezin, als het vermogen om de inzichten die uit die opvatting voortvloeien uit te breiden naar de relaties die de natie en de wereld vorm geven. “Een gezin is een natie in het klein”, legt ‘Abdu’l-Bahá uit. “De omstandigheden rondom het gezin gelden ook voor de natie.” Leren over een nieuw patroon van gezinsleven is daarom een integraal onderdeel van de inspanning om te leren over de vrijmaking van de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof.
2. Historisch gezien heeft het gezin verschillende vormen aangenomen als antwoord op de vereisten van de verschillende stadia van de menselijke sociale ontwikkeling. Naarmate de samenleving vorderde, bereikten systemen en definities die in een eerder tijdperk nuttig konden zijn hun grenzen en waren ze niet langer geschikt voor de volgende fase van de menselijke ontwikkeling. Verwachtingen van ouders die passend waren voor een bepaalde periode in de geschiedenis, konden de ontwikkeling van de vaardigheden van hun kinderen in een andere periode belemmeren. Evenzo konden bepaalde sterke loyaliteiten binnen familieverbanden, die hen in staat stelden om in een bepaald stadium te floreren, in een later stadium obstakels vormen voor eenheid binnen bredere sociale structuren. En bepaalde genderrollen die een eerder stadium van de menselijke ontwikkeling kenmerkten, konden uiteindelijk de vooruitgang van vrouwen en van de samenleving in een ander stadium belemmeren. Gedachten en theorieën uit vroeger tijden moeten opnieuw worden geëvalueerd, legt ‘Abdu’l-Bahá uit. De mensheid “moet nu worden toegerust met nieuwe deugden en krachten, een nieuwe moraal en nieuwe bekwaamheden.” Want “de gaven en zegeningen van de periode van de jeugd, hoewel passend en toereikend gedurende de adolescentie van de mensheid, zijn nu niet in staat te voldoen aan de vereisten van haar volwassenheid.” Een uitdaging voor bahá’í-gemeenschappen wereldwijd is dan ook om de huidige praktijken in hun samenlevingen te onderzoeken, die te wegen in het licht van de Leringen, ongewenste tendensen te verwijderen en nieuwe patronen van gezinsleven te leren vestigen die aansluiten bij de behoeften van een nieuw tijdperk.
3. Het is natuurlijk niet mogelijk om in dit relatief vroege stadium de aard te beschrijven van de familiestructuren die uiteindelijk in de volheid van de Beschikking zullen verschijnen. En terwijl verschillende samenlevingen in verschillende delen van de wereld het belang van sterke gezinnen erkennen, worden ze geconfronteerd met een reeks krachten die het gezin op verschillende manieren ondermijnen. Niettemin zal het leerproces dat bijdraagt aan de beweging naar een nieuw patroon van leven binnen en tussen gezinnen versnellen naarmate de bahá’í-wereld groeit in haar vermogen om bepaalde essentiële inzichten uit de Leringen toe te passen.
4. Tot de vragen die overwogen moeten worden, behoren de volgende: Wat zijn de kenmerken van het bahá’í-gezinsleven en hoe onderscheiden die zich van de manier waarop het gezinsleven tegenwoordig in de samenleving wordt begrepen? Wat is de onderscheidende aard van het bahá’í-huwelijk en hoe bevordert deze het gezinsleven? Hoe dragen bahá’í-gezinnen bij aan het transformatieproces in buurten en dorpen, en daarbuiten? Wat zijn de huidige valkuilen en obstakels waar bahá’í-gezinnen mee te maken hebben die hen ervan weerhouden dit doel te bereiken? Hoe zorgt het actiekader van de huidige fase van het Goddelijk Plan voor zowel het versterken van het gezinsleven als het creëren van kansen voor bruisende gezinnen om bij te dragen aan het proces van gemeenschapsopbouw?
*
5. Een nieuwe opvatting over het gezin begint met een nieuwe opvatting over het huwelijk. Bahá’u’lláh wijst erop dat het huwelijk niet alleen “de sleutel tot de bestendiging van het leven voor de volkeren van de wereld” is, maar ook “het ondoorgrondelijke instrument voor de vervulling van hun bestemming.”
6. Voor bahá’ís is het huwelijk niet alleen een fysieke band, maar ook een geestelijke, met implicaties voor het leven in zowel deze wereld als de volgende. Het bahá’í-huwelijk, zo legt ‘Abdu’l-Bahá uit, “is de verbintenis van de twee partijen aan elkaar, en hun wederzijdse verbondenheid van geest en hart”, zodat ze “steeds elkaars geestelijk leven kunnen verbeteren,” en zodat ze “in innigste kameraadschap met elkaar kunnen verkeren” en “zelfs als één ziel zullen zijn.” In het bahá’í-huwelijk leren twee zielen hoe ze elkaar kunnen bijstaan, zodat beiden hun tweeledige morele doel kunnen bereiken: hun inherente, door God gegeven mogelijkheden ontwikkelen en bijdragen aan een zich steeds verder ontwikkelende beschaving. De relatie die het paar met de huwelijksceremonie aangaat, zal door ruimte en tijd heen van invloed zijn op het smeden van talloze nieuwe relaties tussen anderen, die op een constructieve manier het individuele leven en gemeenschappen nieuwe vorm geven.
7. Het bahá’í-perspectief op het huwelijk overstijgt de tweedelingen die voortkomen uit toegeeflijke en regressieve opvattingen die in de samenleving gangbaar zijn. In het bahá’í-huwelijk zijn liefde, gelijkwaardigheid, intimiteit, trouw, seksuele relaties, het voortbrengen en het opvoeden van kinderen geïntegreerd en wordt hun onderlinge samenhang versterkt, waardoor een vesting voor persoonlijk en maatschappelijk welzijn ontstaat. Toegeeflijke sociale praktijken ondermijnen het huwelijk en het gezin door deze essentiële aspecten die fundamenteel zijn voor het tot bloei komen van de mens, van elkaar los te koppelen, terwijl regressieve praktijken één of meerdere van deze aspecten overmatig benadrukken of vervormen om gezinsleden te onderdrukken. Het vasthouden aan de Leringen helpt om zulke problemen op te lossen. In uiteenlopende culturele contexten wereldwijd moet nog veel worden geleerd over de implicaties van alle aspecten van het bahá’í-huwelijk zoals deze in de Leringen te vinden zijn. Centraal in de ontwikkeling van een nieuw patroon van het bahá’í-huwelijksleven staat bijvoorbeeld het principe van de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen. Als dit principe binnen het huwelijk tussen de vrouw en de man wordt toegepast, wordt de relatie versterkt en bloeit zij op, en meisjes en jongens zullen worden opgevoed met een nieuw begrip van gelijkwaardigheid en de praktische uitdrukking ervan. De uitwerkingen van dit principe zullen zich zo geleidelijk uitbreiden naar toekomstige generaties en bijdragen aan de vooruitgang van vrouwen, totdat de verwachting van ‘Abdu’l-Bahá dat vrouwen “volledig en gelijkwaardig zullen deelnemen aan de aangelegenheden van de wereld” volledig wordt verwezenlijkt.
8. Uit een huwelijk komt een gezin voort. En de gezonde relaties die de leden van een bahá’í-gezin met elkaar moeten verbinden, zijn gebaseerd op rechtvaardigheid en wederkerigheid. Ieder lid moet de rechten krijgen die hem toekomen; ieder moet aan de verschuldigde verantwoordelijkheden voldoen. “Volgens de leringen van Bahá’u’lláh moet het gezin, als menselijke eenheid, opgevoed worden volgens de regels van heiligheid”, legt ‘Abdu’l-Bahá uit. “De integriteit van de familieband moet voortdurend in acht worden genomen en de rechten van de individuele leden mogen niet worden geschonden.” Deze gezonde relaties tussen gezinsleden vereisen bewuste cultivering.
9. In het bahá’í-gezin zijn man en vrouw ware partners; de een is niet ondergeschikt aan de ander. Samen gaan zij de uitdagingen van het leven aan – of deze nu geestelijk, materieel of sociaal van aard zijn – door middel van gebed, studie, consultatie en reflectie op hun handelen. Neem bijvoorbeeld beslissingen met betrekking tot de opvoeding van kinderen. De Bahá’í-geschriften erkennen de moeder als de eerste opvoeder van het kind en bevestigen in dit opzicht haar voorrechten. Zoals ‘Abdu’l-Bahá opmerkt: “Waarlijk, het zijn de moeders die het geluk, de toekomstige grootsheid, de hoffelijke manieren, het leer- en beoordelingsvermogen, het begrip en het geloof van hun jonge kinderen bepalen.” Echter, de vader draagt ook de verantwoordelijkheid voor hun scholing en opvoeding, en kan niet afstand doen van zo’n vitale plicht en die alleen aan de moeder overlaten. En hoewel de vader, om de moeder in deze rol te ondersteunen en ervoor te zorgen dat zij niet achtergesteld wordt, een daaruit voortvloeiende verplichting heeft om het gezin financieel te ondersteunen, betekent dit niet dat de rollen star vastliggen. Op basis van hun begrip van de Leringen bepaalt het echtpaar de beste manier om de aangelegenheden van het gezin te regelen als antwoord op de verschillende persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden. Elke fase van het huwelijksleven brengt overeenkomstige uitdagingen en kansen met zich mee die het echtpaar in onderlinge samenwerking en op doeltreffende wijze moet oppakken, terwijl de geestelijke, intellectuele en professionele vooruitgang van zowel de vrouw als de man gewaarborgd blijft.
10. In de ondersteunende omgeving van het gezin bieden ouders hun kinderen aandachtige begeleiding, zodat zij leren een betekenisvol en doelgericht leven van toewijding, deugd en dienstbaarheid te leiden. Daartoe koesteren ouders door hun voorbeeld en het patroon van hun dagelijkse leven en interacties, evenals door talloze gesprekken, op liefdevolle wijze bij hun kinderen een groot aantal kwaliteiten, houdingen, gewoonten en capaciteiten van toenemende complexiteit, waarbij ze hun methoden en benaderingen aanpassen aan elke fase van ontwikkeling van het kind, van kindertijd tot volwassenheid. Van jongs af aan leren kinderen zich tot God te wenden en Hem lief te hebben, dagelijks te bidden en het Woord van God te reciteren, zichzelf te zien als nobele zielen die streven naar de ontwikkeling van geestelijke kwaliteiten, anderen boven zichzelf te stellen en deze kwaliteiten tot uitdrukking te brengen in zorgzame en op samenwerking gerichte relaties. Naarmate ze zich ontwikkelen, leren ze gewend te raken aan moeilijkheden, aan het beoefenen van zelfdiscipline en verantwoordelijkheid, aan het zichzelf vergeten en aan het verwerven van kennis van kunst en wetenschap. En naarmate ze meer en meer zelfstandig de wereld instappen, leren ze een houding van dienstbaarheid te ontwikkelen, de goddelijke leringen te verspreiden en toe te passen, meningsverschillen op te lossen en deel te nemen aan consultatie, standvastig te blijven in het Verbond, te werken aan de verbetering van de wereld en zich te richten op die dingen die leiden tot eeuwige eer. De Bahá’í-geschriften bieden ouders een grenzeloze bron van inzicht om deze en vele andere essentiële houdingen, vaardigheden en bekwaamheden te cultiveren, en het trainingsinstituut biedt essentiële steun voor het gezin door het begrip en de bekwaamheden van al zijn leden te vergroten. Er kunnen ook andere middelen beschikbaar zijn waarvan het gezin gebruik kan maken om te helpen bij de materiële, sociale en geestelijke opvoeding van jonge mensen: scholen, het gemeenschapsleven, dienstbaarheidsprojecten, enzovoort. Toch ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor een goede en volledige opvoeding van kinderen bij de ouders.
11. In de loop der tijd ontwikkelen de relaties tussen gezinsleden zich en nemen ze verschillende vormen aan. Zorgvuldig gekoesterde banden van liefde en eenheid tussen broers en zussen bieden een leven lang steun en ontplooiing en dienen als vesting tegen de onbeduidende jaloezie en verdeeldheid die in het gezinsleven kunnen ontstaan. Het is duidelijk dat de rechten en verantwoordelijkheden van volwassen kinderen niet dezelfde zijn als toen ze jong waren. Ouders moeten gevoelig zijn voor dergelijke veranderingen terwijl ze hun kinderen voorbereiden op volwassenheid, waarbij ze aandachtig autonomie en verantwoordelijkheid bij de volgende generatie moeten cultiveren terwijl ze opgroeien. Jonge mensen blijven hun hele leven hun ouders respecteren en eren, maar naarmate ze volwassen worden moeten ze de leiding nemen over hun eigen leven en keuzes. Na verloop van tijd veranderen verplichtingen en kan door omstandigheden in toenemende mate op een kind een beroep worden gedaan om hulp te bieden als de ouders ouder worden.
12. De relaties binnen het gezin zijn ingebed in steeds bredere kringen van relaties, te beginnen met de uitgebreide familie. Grootouders, tantes, ooms, neven en nichten bieden zorg en steun die helpen om het doel en de verantwoordelijkheden van het gezin te vervullen. De kenmerken van zulke familierelaties breiden zich ook uit naar mede-bahá’ís en andere vrienden, die een gezin op verschillende manieren kunnen bijstaan. In het hechte sociale netwerk dat in een levendige gemeenschap is gevormd, bieden ouderen verdieping, wijze raad en een onderscheidend voorbeeld. Anderen treden op als geestelijke ooms en tantes om genegenheid en zorg te delen voor de vooruitgang van jonge mensen en steun te bieden die het werk en de verheven aspiraties van ouders versterken. Jongeren fungeren als oudere broers en zussen die op allerlei manieren degenen die jonger zijn dan henzelf bijstaan en inspireren. Op deze manier begint het gevoel van een-zijn, liefde, zorg, vertrouwen en solidariteit, dat aanvankelijk in het gezin wordt gekweekt, zich te verweven met het weefsel van relaties binnen de gemeenschap.
13. Aandacht voor financiële zaken is een essentieel aspect van een samenhangend en bloeiend gezinsleven en van de betrokkenheid van het gezin bij een ontluikende gemeenschap. Consultatie tussen vrouw en man, en eventueel met kinderen, zal bepalen hoe deze materiële zorg in balans moet worden gebracht met de vele andere aspecten en verplichtingen van het gezinsleven. Bij het wijs en zorgvuldig beheren van de gezinsfinanciën moet met veel zaken rekening worden gehouden, waaronder hoe geld wordt verdiend, uitgegeven en gespaard, hoe de opvoeding en het welzijn van de kinderen worden gehandhaafd, hoeveel moet worden bestemd voor de Fondsen van het Geloof of ter ondersteuning van de aangelegenheden van de gemeenschap en hoe moet worden voldaan aan de verplichting van Ḥuqúqu’lláh. Door deze en andere vragen te beantwoorden biedt het gezin een plek om in de praktijk te leren over vrijgevigheid, verantwoordelijkheid, het verschil tussen behoeften en wensen, en het beheer van materiële middelen.
*
14. Het bahá’í-gezinsleven biedt ruimte voor een dynamische interactie met de bredere samenleving. Deze interactie komt tot bloei naarmate gezinsleden ernaar streven de fundamentele Bahá’í-leringen tot uitdrukking te brengen in hun leven. Zo leidt bijvoorbeeld de toepassing van het principe van de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen, dat eerder werd genoemd, tot een bijzondere relatie tussen echtgenoten, maar ook tussen de kinderen onderling en binnen het gezin als geheel, en bereidt het gezinsleden erop voor om bij te dragen aan maatschappelijke interacties die het potentieel van iedereen vrijmaken. Op vergelijkbare wijze vereist het naleven van het principe van het een-zijn van de mensheid dat kinderen ervaringen opdoen die hen beschermen tegen vooroordelen van welke aard dan ook en die hun waardering voor diversiteit vergroten, wat bijdraagt aan de bekwaamheid om relaties van een-zijn en verbondenheid te creëren in een verdeelde wereld. Daarnaast stelt het ontwikkelen van vermogens zoals het onderzoeken van de waarheid, het naar waarde schatten van de harmonie tussen wetenschap en religie, het oplossen van meningsverschillen en het nemen van beslissingen door middel van consultatie en samenwerking in plaats van met strijd of wedijver, de gezinsleden in staat om effectieve voorvechters te worden van een proces van maatschappelijke transformatie. En het ontwikkelen van kwaliteiten zoals rechtvaardigheid en mededogen onder gezinsleden bereidt de kinderen voor op het aangaan van gezonde en evenwichtige relaties met anderen in de samenleving. Zo leiden de inspanningen om de Leringen binnen het gezin toe te passen zowel tot een visie bij kinderen die het gezin zelf overstijgt, als ook tot een groter bewustzijn van de omstandigheden en behoeften van de volkeren van de wereld.
15. Het cultiveren van een nieuw patroon van gezinsleven geeft ook bescherming tegen de krachten van desintegratie die een onlosmakelijk kenmerk zijn van een tijdperk in transitie. Deze krachten die de samenleving teisteren hebben vooral het gezin getroffen, banden ervan verbroken en een zware tol geëist van de leden ervan, vooral van de kinderen. Ze kunnen gezinsleden blootstellen aan enkele van de meest destructieve sociale ziektebeelden: een gebrek aan liefde en zorg, verwaarlozing van het geestelijke leven, ontmenselijking, armoede, onveiligheid en geweld. Individuen worden ertoe verleid zich over te geven aan een leven van materiële afleiding of persoonlijke bevrediging, waardoor ze louter objecten worden die gemanipuleerd kunnen worden door degenen die hun ideeën aan de samenleving willen opleggen. Tegenstrijdige ideologieën en identiteiten, die onverenigbaar zijn met de idealen van het een-zijn van de mensheid en een vreedzame wereld, wedijveren om de loyaliteit van de massa’s en strijden met elkaar om superioriteit. Sommige van deze bewegingen zaaien vooroordeel en fanatisme die uiteindelijk uitmonden in vervreemding, conflict en tweedracht onder de volkeren van de wereld. Andere kunnen op het eerste gezicht in overeenstemming lijken met bepaalde aspecten van de Leringen, maar leiden de vrienden op subtiele wijze weg van het rechte pad van Bahá’u’lláh. De krachten die gepaard gaan met het proces van desintegratie treffen verschillende bevolkingsgroepen op verschillende manieren. Het gezin en de gemeenschap als geheel zullen moeten leren de heersende omstandigheden te onderzoeken, de aard en de impact van zulke krachten te begrijpen en met volledig vertrouwen op goddelijke bijstand preventieve en corrigerende maatregelen te ontwikkelen om de woelige stormen van een hachelijke tijd te doorstaan.
16. De hechte band tussengezinsleden en hun oprechte verlangen om anderen te dienen scheppen een unieke sociale ruimte: een bahá’í-huis. Een levendig bahá’í-huis is een onvervangbaar element in het proces van gemeenschapsopbouw aan de basis. In de liefdevolle omgeving van het huis steunen familieleden elkaar om bekwame en zelfverzekerde voorvechters van het Goddelijke Plan te worden, en ze verwelkomen en helpen anderen om een rol te spelen in de transformatie van de samenleving. In een bahá’í-gezin gaat warme gastvrijheid hand in hand met bezieling en intellectuele vooruitgang. Door middel van activiteiten die elk bahá’í-gezin in eigen huis kan aanbieden, kan het een manier van leven laten zien die navolging kan vinden bij allen die de verdeeldheid-zaaiende krachten die onvrede, conflicten en eigenbelang voeden, willen tegengaan en de banden van vertrouwen, samenwerking en opbouwende actie willen aangaan waarvan een gezonde gemeenschap afhankelijk is. Sterker nog, in tal van clusters over de hele wereld stellen groepen gezinnen hun huizen al open en werken ze samen om lokale activiteiten te consolideren en hun bereik en invloed aanzienlijk uit te breiden.
17. Het concept van een coherent leven van dienstbaarheid is evenzeer van toepassing op het leven van het gezin als op het leven van een individu. De complexe eisen en mogelijkheden waarmee het gezin wordt geconfronteerd, blijven zich in de loop van de tijd ontwikkelen. Over het algemeen versterkt het samen verder gaan op het pad van dienstbaarheid het gezin en helpt het de vele verantwoordelijkheden aan te gaan in elke levensfase van zijn leden. Op bepaalde momenten, wanneer de mogelijkheid voor een meer veeleisende vorm van dienstbaarheid zich voordoet – hetzij voor een lid, hetzij voor het gezin als geheel – kunnen de banden van steun binnen een toegewijd bahá’í-gezin de oprechte omarming van zo’n opoffering-vragende onderneming mogelijk maken. Op zulke momenten is het van vitaal belang om de essentiële aard van opoffering in gedachten te houden, die, zoals ‘Abdu’l-Bahá uitlegt, bestaat uit het opgeven van de zorgen om menselijke aangelegenheden voor de zaken van God. Opoffering maakt grotere dienstbaarheid mogelijk, maar het is niet het gezin zelf dat opgeofferd moet worden.
*
18. Bij het overzien van de voortgang van het Negenjarenplan raken we vervuld van ontzag en diepe waardering voor het toegewijde werk van de vrienden. Overal ter wereld zien wij een reeks opofferende inspanningen die het resultaat zijn van de samenwerking van individuen, gemeenschappen en instellingen, wanneer de vrienden ontvankelijke bevolkingsgroepen betrekken bij een proces van gemeenschapsopbouw, tal van projecten initiëren voor educatie en sociale verbetering, het werk van het Geloof naar nieuwe plaatsen brengen en de vele verplichtingen op elkaar afstemmen die inherent zijn aan een coherent leven van dienstbaarheid. En ondanks de beperkingen van onderdrukking of de omwentelingen van een verstoorde wereld, volharden de vrienden in hun hoge doelstellingen. Talloze zielen over de hele wereld streven ernaar om, binnen de grenzen van hun omstandigheden en mogelijkheden, de maatschappijopbouwende kracht van het Geloof in steeds grotere mate vrij te maken. Met het oog hierop zal de rol van bahá’í-gezinnen in de komende jaren en decennia steeds noodzakelijker en invloedrijker worden. Alle vrienden hebben een essentiële bijdrage te leveren aan het versterken van dit wezenlijke onderdeel van het bahá’í-leven.
19. “Mijn huis is het huis van vrede”, wordt ‘Abdu’l-Bahá toegeschreven. “Mijn huis is het huis van vreugde en verrukking. Mijn huis is het huis van gelach en uitgelatenheid. Wie ook door de poorten van dit huis naar binnen gaat, zal zeker met een verheugd hart naar buiten gaan. Dit is het huis van licht; wie hier binnentreedt, zal zeker verlicht worden.” Mogen uw gezinnen en huizen, dierbare vrienden, in toenemende mate een toevluchtsoord en steunpilaar worden voor de gehele mensheid.
[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]