HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
Dag van het Verbond
26 november 2003

Aan de volgelingen van Bahá’u’lláh in de bakermat van het Geloof

Innig geliefde vrienden,

1. Het is nu iets meer dan 125 jaar geleden dat `Abdu`l-Bahá zich in zijn open brief tot het volk van uw land richtte. Vanwege zijn belangrijke rol in een religieuze gemeenschap die tot mikpunt was gemaakt van diepgewortelde vooroordelen, heeft de schrijver er noodzakelijkerwijs van moeten afzien om zijn naam aan het document te verbinden. Zijn boodschap had echter niet duidelijker kunnen zijn. Sprekend vanuit een diepgevoelde liefde voor zijn geboorteland, dat hij gedurende de lange jaren van verbanning sinds zijn kinderjaren niet had gezien, roept de Meester in gepassioneerde taal het volk op om te denken aan die dagen dat Iran “als het hart van de wereld was”, “de oorsprong en het centrum van wetenschappen en kunsten, de bron van grote uitvindingen en ontdekkingen, de rijke mijn van menselijke deugden en volmaaktheden”. De tijd was aangebroken, zo benadrukte hij, dat de erfgenamen van zo’n grote beschaving konden – en moesten – opstaan om hun erfgoed weer op te eisen.

2. Wat in de brief profetisch werd uiteengezet was de uitdaging van het modernisme. Vandaag is deze uitdaging onontkoombaar de voornaamste zorg geworden van volkeren op de gehele wereld, en zeker van de volkeren van de islamitische wereld. De betekenis van het modernisme en de kenmerken van die rijzende vloed van culturele revolutie werden expliciet in de boodschap van de Meester genoemd: grondwettelijke en democratische regeringen, de rechtsorde, universele opvoeding, de bescherming van de rechten van de mens, economische ontwikkeling, religieuze tolerantie, de bevordering van nuttige wetenschappen en technologieën en programma’s, gericht op het welzijn van de mensen. Terwijl Hij de resultaten prees van wat Hij noemde deze “tijdgebonden en materiële gereedschappen van beschaving”, maakte de Meester tegelijkertijd duidelijk dat hij niet eenvoudigweg een klakkeloze imitatie van het Westen voorstelde. Integendeel; in niet mis te verstane bewoordingen schilderde hij de Europese samenleving als een die aan het verdrinken is “in een zee van passie en begeerte”, verstrikt in een materialistische kijk op de werkelijkheid die niets dan desillusie met zich mee kan brengen:

3. Wees rechtvaardig: kan deze beschaving in naam, niet gedragen door een ware beschaving in karakter, de vrede en het welzijn van de mensen teweegbrengen of de goedkeuring van God wegdragen? Houdt zij niet eerder de vernietiging van de staat van de mens in en haalt zij niet de steunpilaren van geluk en vrede onderuit?

4. De lezers werden aangespoord om verder te kijken dan de oppervlakkige verschijnselen. Omdat een uitvoerige beschrijving van de historische processen de aandacht zou afleiden van de werkelijke bedoeling van de brief, een dringende oproep tot overdenking en actie, beperkte `Abdu`l-Bahá zich tot het noemen van enkele markante voorbeelden om zijn punten kracht bij te zetten. Het algemene thema was de transformerende kracht die verantwoordelijk is geweest voor alle ontwikkelingen van de mensheid door de eeuwen heen en zou later dienen als de bekende titel voor de uitgave van de brief The Secret of Divine Civilization [Vertaling: “Het Geheim van Goddelijke Beschaving”]. Of het nu gaat om het beschouwen van gebeurtenissen uit de Perzische geschiedenis of om het verhelderen van passages uit de heilige Koran, de brief roept de lezers daarvan op om diep na te denken over de unieke gift die de vooruitgang van menselijk welzijn bevordert:

5. Beschouw dit heel aandachtig: al deze zeer verschillende verschijnselen, deze denkbeelden, deze kennis, deze technische procedés en filosofische stelsels, deze wetenschappen, kunsten, bedrijfstakken en uitvindingen – ze vloeien alle voort uit de menselijke geest. Ieder volk dat zich dieper in deze kustenloze zee heeft gewaagd, is erin geslaagd de rest te overtreffen. Het geluk en de trots van een natie bestaan hierin, dat ze straalt als de zon aan de hoge hemel van kennis.

6. “Het Geheim van Goddelijke Beschaving” is een viering van de creatieve rol die gespeeld wordt door de rede – Gods grootste gift aan de mensheid – bij de vooruitgang van de beschaving. Onder de vruchten van het verstand die hij speciaal naar voren haalde, legde de Meester grote nadruk op de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling. Zijn lezers werden aangemoedigd om na te denken over de voordelen die het voor de Perzische samenleving zou hebben als die op gepaste wijze zou profiteren van al hetgeen op dit gebied al bereikt was door de volkeren van andere landen, hetzij in het Westen of elders in de wereld. Elk van deze voordelen, waar ieder volk van kon profiteren, was ontdekt en uitgetest door het in vrijheid opererende menselijk intellect, zo stelde hij, en er was geen enkel steekhoudend argument aan te voeren om culturele en nationale barrières in te stellen voor de werking van dit universele proces. Het succes ervan vertegenwoordigt het gemeenschappelijk bezit van de gehele mensheid, en wanneer een natie of een volk er gebruik van maakt, dan tast dat de reputatie van de gebruikers geenszins aan, noch zegt het iets over hun aangeboren mogelijkheden.

7. Op een veel dieper niveau richtte de Meester de aandacht van de lezers op de geestelijke krachten die het werk van de geest vormgeven en in beweging zetten. In een van de meest scherpzinnige passages in de brief stelde hij die fundamentele vergissingen over de aard van de mens en de samenleving, die al vernietigende gevolgen hadden gehad in andere landen, ter discussie, en die, als ze niet werden vermeden, het vermogen van het Iraanse volk konden ondermijnen om zijn huidige situatie objectief onder ogen te zien en de zich aandienende mogelijkheden te grijpen. “Sommige mensen denken”, zo merkte ‘Abdu’l-Bahá op, “dat een ingeboren besef van menselijke waardigheid de mens van slechte daden zal weerhouden en zijn geestelijke en stoffelijke volmaaktheid zal garanderen.” Integendeel; het is overduidelijk dat de menselijke ontwikkeling afhangt van opvoeding, zo legde hij uit. Vervolgens zette hij de effecten van deze wet op de vooruitgang van de samenleving uiteen. Al het bewijs toont onmiskenbaar aan dat de voornaamste invloed op het gestage proces van de beschaving van het menselijk karakter, verre van slechts een simpele gift van de natuur te zijn, het effect op de rationele ziel is geweest van de leiding van opeenvolgende Manifestaties van God. Het was door Hun tussenkomst, en daardoor alleen, dat de volkeren van de wereld, ongeacht van welke natie of religie, de waarden en idealen hebben geleerd die hen in staat hebben gesteld om materiële bronnen en technologische middelen aan te wenden ten dienste van de verbetering van de mensheid. Zij zijn het die, in ieder tijdperk, de betekenis en de vereisten van de moderne tijd hebben omschreven. Zij zijn het die de ultieme Opvoeders van de mensheid zijn geweest:

8. Universele voordelen vloeien voort uit de genade van de goddelijke religies, want deze leiden hun trouwe volgelingen naar oprechtheid van bedoeling, naar een hoog doel, naar zuiverheid en vlekkeloze eer, naar ongeëvenaarde vriendelijkheid en medeleven, naar het zich houden aan hun overeenkomsten wanneer zij die zijn aangegaan, naar de zorg voor de rechten van anderen, naar vrijgevigheid, naar rechtvaardigheid in elk aspect van het leven, naar menselijkheid en filantropie, naar dapperheid en naar onverdroten inspanningen voor de dienstbaarheid aan de mensheid. Om kort te gaan, het is religie die alle menselijke deugden voortbrengt, en het zijn deze deugden die de heldere kaarsen van beschaving vormen.

*

9. Wij hebben hier kort aandacht besteed aan de hoofdinhoud van de belangwekkende boodschap van ‘Abdu’l-Bahá, vanwege het feit dat huidige gebeurtenissen op opmerkelijke wijze zijn diagnose en voorschriften staven. De inzichten die de boodschap verschaft verhelderen zowel de situatie waarin het Iraanse volk zich momenteel bevindt, als de daaraan gerelateerde gevolgen voor u, de volgelingen van Bahá’u’lláh in dat land. De boodschap was een oproep, aan de leiders en aan de bevolking van het land, om zichzelf te bevrijden van blinde overgave aan dogmatiek en voor de noodzaak om fundamentele veranderingen in gedrag en houding te accepteren, in het bijzonder de wil om persoonlijke en groepsbelangen ondergeschikt te maken aan de schreeuwende behoeften van de samenleving als geheel.

10. Zoals u welbekend is werd de oproep van de Meester genegeerd. Gevangen in de greep van een achterhaalde Qájár-autocratie, slechts beperkt door haar eigen onbekwaamheid, gleed Perzië steeds dieper weg in het moeras van stilstand. Corrupte politici streden met elkaar om een deel van de afnemende rijkdom van een land dat zich op de rand van faillissement bevond. Erger nog, een bevolking die ooit enkelen van de grootste geesten van de geschiedenis van de beschaving had voortgebracht – Cyrus, Darius, Rumi, Hafiz, Avicenna, Rhazes en talloze anderen – was ten prooi gevallen aan een klerikale kaste, die even onwetend als corrupt was, welks kleinzielige voorrechten slechts gehandhaafd konden worden door bij het hulpeloze volk een redeloze angst op te roepen voor alles wat vooruitstrevend was.

11. Het is dan ook niet verwonderlijk dat, profiterend van de chaos die volgde in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, een ambitieuze legerofficier in staat was de macht te grijpen en een persoonlijke dictatuur in te stellen. Voor hem, evenals voor zijn zoon na hem, werd de redding van de kwalen van Perzië verondersteld te liggen in een systematisch programma van “verwestersing”. Scholen, publieke werken, een opgeleide bureaucratie, en een goed geoutilleerd leger werden ingezet voor het doel van de nieuwe nationale regering. Buitenlandse investeringen werden aangemoedigd teneinde de indrukwekkende nationale bronnen van het land te ontwikkelen. Vrouwen werden verlost van de ergste beperkingen die hun ontwikkeling in de weg hadden gestaan en kregen kansen op onderwijs en nuttige carrières. Hoewel de Majlis weinig meer bleef dan een façade, groeide de hoop dat die mettertijd zou ontwikkelen tot een rechtgeaard instituut van democratisch bestuur.

12. Wat zich echter in plaats daarvan, door de eenzijdige exploitatie van Irans oliebronnen, ontwikkelde was rijkdom op een haast onvoorstelbare schaal. In de afwezigheid van iets dat ook maar enigszins leek op een systeem van sociale rechtvaardigheid, was het voornaamste effect de onvoorstelbare verrijking van een bevoorrechte en uit eigenbelang handelende minderheid, terwijl de massa maar nauwelijks beter af was dan voorheen. Gekoesterde culturele symbolen en de heroïsche episodes van een glorieus verleden werden slechts in ere hersteld als opsmuk voor de monumentale platvloersheid van een samenleving, waarvan de morele fundamenten waren gebouwd op het drijfzand van ambitie en begeerte. Elk protest, zelfs de mildste en redelijkste, werd, ongehinderd door enige grondwettelijke controle, door de geheime politie in de kiem gesmoord.

13. In 1979 ontdeed het Iraanse volk zich van dit despotisme en verwees zijn voorgewende aanspraken op modernisme naar de vuilnisbelt van de geschiedenis. Hun revolutie was het succes van de vereende krachten van vele groeperingen, maar de idealen van de islam waren haar stuwende kracht. In plaats van wellustig genotzucht werd de mensen een leven van waardigheid en fatsoen beloofd. Flagrante ongelijkheden van klasse en rijkdom zouden worden overwonnen met de door God opgedragen geest van broederschap. De natuurlijke bronnen, waarmee de voorzienigheid een zo fortuinlijk land had begiftigd, werden verklaard tot het erfgoed van de gehele Iraanse bevolking en deze zouden worden aangewend om te voorzien in universele werkgelegenheid en onderwijs. Een nieuwe “Islamitische Grondwet” hield ogenschijnlijk plechtige garanties in voor gelijkwaardigheid voor de wet van alle burgers van de republiek. De regering zou gewetensvol trachten om geestelijke waarden te combineren met de principes van democratisch bestuur.

14. Hoe verhouden deze beloften zich tot de ervaring zoals die 25 jaar later door de meerderheid van het Iraanse volk wordt omschreven? Van alle kanten hoort men vandaag de dag een schreeuwend protest tegen ingewortelde corruptie, politieke manipulatie, vrouwenmishandeling, schaamteloze schending van mensenrechten en onderdrukking van de vrije mening. Wat is het effect op het maatschappelijk bewustzijn, zo moet men zich verder afvragen, als het gezag van de heilige Koran wordt aangewend ter rechtvaardiging van een beleid dat tot zulke omstandigheden voert?

*

15. De beschavingscrisis van Iran zal niet worden opgelost door blinde navolging van een overduidelijk gebrekkige westerse cultuur, noch door het zich terugtrekken in middeleeuwse onwetendheid. Het antwoord op dit dilemma werd op de drempel van deze crisis, in de meest duidelijke en onweerstaanbare bewoordingen, al gegeven door een vooraanstaande Zoon van Iran Die vandaag de dag op elk continent van de wereld wordt geëerd, maar helaas niet in Zijn geboorteland. Perzië’s poëtisch genie verwoordt de ironie: “Ik zocht mijn Geliefde overal ter wereld, terwijl mijn Geliefde op mij wachtte in mijn eigen huis.” De wereldwijde erkenning van Bahá’u’lláh kwam misschien het duidelijkst in beeld op 29 mei 1992, de honderdjarige herdenking van Zijn heengaan, toen het Braziliaanse Huis van Afgevaardigden in een plechtige bijeenkomst samenkwam om eer te bewijzen aan Hem, aan Zijn leringen en aan de diensten die de door Hem gestichte gemeenschap aan de mensheid bewees. Bij die gelegenheid stonden de voorzitter van het Huis en de woordvoerders van alle partijen achtereenvolgens op om hun diepe bewondering te uiten voor Iemand die in hun toespraken werd beschreven als de Auteur van “het omvangrijkste religieuze werk ooit geschreven door de pen van een enkel Mens”, een boodschap die “zich uitstrekt naar de mensheid als geheel, zonder de kleingeestige verschillen van nationaliteit, ras, grenzen of geloof”.

16. Wat is in Zijn geboorteland de respons geweest op een Figuur wiens invloed zo tot de eer van Iran strekt? Vanaf het midden van de negentiende eeuw, toen Hij opstond om de Zaak van God te verkondigen, werd Bahá’u’lláh, ondanks de door Zijn liefdadigheid en intellectuele gaven gewonnen reputatie, het voorwerp van een kwaadaardige vervolgingscampagne. Door Zijn missie te erkennen verwierven uw voorvaderen onuitwisbare glorie door in Zijn lijden te delen. Gedurende alle daaropvolgende decennia heeft u die trouw bleef aan Zijn Zaak, die ervoor geofferd heeft en die zijn beschavende boodschap naar alle uithoeken van de wereld heeft uitgedragen, uw eigen portie mishandeling, ontbering en vernedering gekend – [dit geldt voor] elk bahá’í-gezin in Iran.

17. Een van de verschrikkelijkste kwellingen, in termen van de vreselijke gevolgen ervan, is wel de belastering van de Zaak van Bahá’u’lláh door die bevoorrechte kaste waartoe het Perzische volk, zo was het geleerd, zich moest wenden voor leiding in geestelijke zaken. Al meer dan 150 jaar wordt elk medium voor algemene voorlichting – preekstoel, pers, radio, televisie en zelfs wetenschappelijke publicaties – misbruikt om een beeld van de bahá’í-gemeenschap en haar overtuigingen te creëren dat flagrant bezijden de waarheid is en dat alleen ten doel heeft de minachting en vijandigheid van het volk op te roepen. Geen laster kon vuig genoeg zijn; geen leugen te buitensporig. Op geen enkel moment, gedurende deze lange jaren werd u, de slachtoffers van deze smaad, de gelegenheid geboden, hoe gering ook, om uzelf te verdedigen en de feiten aan te voeren om zo’n opzettelijke vergiftiging van de volksgeest aan de kaak te stellen.

18. Eén van alle voorbeelden is karakteristiek. Van de talloze verworvenheden van de Zaak is de meest in het oog springende het succes waarmee de leringen van Bahá’u’lláh de ene na de andere generatie gelovigen hebben doordrongen van de hoogste normen voor de persoonlijke moraliteit. Deze stelling is boven alle twijfel verheven. De reputatie van integriteit, die de bahá’í-gemeenschap over de hele wereld – onder de bevolking, bij regeringen en internationale instellingen – heeft verworven, spreekt voor zich. Ook hebben duizenden van uw medeburgers alle redenen gehad om persoonlijk de aard ervan op waarde te schatten. En toch, gedreven door onbedwingbare kwaadaardigheid hebben uw zichzelf opgedrongen vijanden in Iran niet geaarzeld voor elke vorm van menselijke verdorvenheid aanklachten tegen u uit te vaardigen. Aanklachten die, wanneer ervan verhaald wordt in de vrije samenlevingen waar het Geloof goed bekend is, slechts de verwording aantonen van degenen die ze konden bedenken.

19. Parallel aan deze morele lastercampagne werd een strategie ontwikkeld om al degenen die zich bewust waren van de waarheid en u te hulp wilden schieten te intimideren. Nu uw onderdrukkers u in de publieke opinie hebben geassocieerd met opvattingen en gedrag die een gevaar vormen voor de samenleving, beschuldigen zij iedereen die zich uw lot aantrekt ervan ook bahá’í, en derhalve niet geloofwaardig te zijn. Tot welke uitersten deze systematische corruptie van het gemeenschapsleven zich uitstrekt, wordt wel aangetoond door de bereidheid om fervente tegenstanders van het Geloof af te schilderen als de heimelijke steunpilaren daarvan. Zijn zij niet zover gegaan te beweren dat een in diskrediet gebrachte premier, wiens vader uit de bahá’í-gemeenschap was verstoten juist vanwege zijn partijpolitieke betrokkenheid, en die zelf tot zijn laatste adem had vastgehouden aan zijn islamitische identiteit, en die voor de bahá’í-gemeenschap grote moeilijkheden had veroorzaakt, in feite een clandestien lid van het Geloof was?

20. Bovendien stelden uw onderdrukkers zich niet tevreden met laster. Gedurende anderhalve eeuw heeft u herhaalde malen te lijden gehad onder geweld. Recentelijk, sinds de revolutie van 1979, bent u er getuige van geweest hoe enkelen van de nobelste mannen en vrouwen, die Bahá’u’lláh had doen opstaan, gevangen werden gezet op basis van aanklachten die te bizar zijn om genoemd te worden, hoe zij monsterlijke martelingen hebben ondergaan en vermoord werden na schijnberechtingen, hoe hun eigendommen door hun onderdrukkers en door het uitschot dat hen dient en beschermt, werden geplunderd. Uw gekozen geestelijke raden, lange tijd de meest vooruitstrevende voorbeelden van democratische besluitvorming in het land, werden op willekeurige gronden ontbonden, en velen van hun leden werden ontvoerd en gedood. Hoeveel kinderen zijn er niet tot wees geworden? Hoeveel jongeren zagen niet hun plannen voor een opleiding en hun hoop op het kunnen voorzien in hun levensonderhoud genadeloos in rook opgaan? Hoeveel ouderen werden er niet dakloos achtergelaten, terwijl hun pensioenen, waarvoor zij een leven lang hadden gewerkt, werden geconfisqueerd door fatwa’s, uitgevaardigd door mannen die geen enkel respect verdienen? Hoeveel ouders werden er niet gedwongen om de verminkte lichamen van hun zonen en dochters te begraven op kale braakgronden die hun voor dit doel werden toegewezen? Wat te zeggen over de met bloemen omzoomde bahá’í-begraafplaatsen, jarenlang zo liefdevol verzorgd, die gewetenloos werden platgewalst, waarbij de kostbare overblijfselen van talloze geliefden op een hoop werden gegooid met het puin?

21. Zij die deze wreedheden begaan, zijn erop gebrand heftig te protesteren – waartoe zij overigens elk recht hebben – als in een ander land een plaats, die verband houdt met de heilige naam van de islam, ook maar enigszins beledigd wordt. Maar hoe is het gesteld met de bahá’í-heiligdommen en de andere heilige plaatsen in Iran? Wat te zeggen over het onschatbare Huis van de Gezegende Báb in Shíráz, een pelgrimsoord voor de gehele bahá’í-wereld, onder leiding van de ‘ulamá vernietigd door een gemeentelijke sloopploeg, met als opperste ontheiliging het bestraten van deze geheiligde plek? Sprekend over personen die zich tot zulke wandaden kunnen verlagen, heeft Bahá’u’lláh verklaard: “God heeft zich geheel van hen ontdaan, en Wij evenzo”.

*

22. Niemand zou beweren dat u alleen staat in de beproevingen die u hebt te verduren. De slachtoffers van onrechtvaardigheid tellen heden ten dage talloze miljoenen. Elk jaar worden de agenda´s van de mensenrechtenorganisaties overstelpt met verzoeken door woordvoerders van allerlei onderdrukte minderheden – religieus, etnisch, sociaal en nationaal. In de woorden van Bahá’u’lláh: “Gerechtigheid betreurt in deze tijd haar jammerlijke staat en billijkheid kreunt onder het juk van verdrukking.” Wat de scherpzinnige waarnemers van dergelijke toestanden zelfs nog meer verontrust dan de fysieke en materiële pijn die wordt veroorzaakt, is de geestelijke schade die de slachtoffers wordt aangedaan. Opzettelijke onderdrukking is erop gericht om degenen die eraan zijn onderworpen te ontmenselijken en hen als leden van de samenleving buiten de wet te stellen, waarbij hun elk recht en elke overtuiging wordt ontzegd. Daar waar deze omstandigheden langere tijd aanhouden verliezen vele getroffenen het vertrouwen in hun eigen zelfbeeld. Onverbiddelijk worden zij beroofd van de kracht tot het nemen van initiatieven – een zo wezenlijk deel van de menselijke natuur, en worden zij gereduceerd tot het niveau van voorwerpen waarover hun leiders naar believen kunnen beslissen. En inderdaad zijn er mensen die, wanneer zij blootstaan aan aanhoudende onderdrukking, zodanig geconditioneerd kunnen worden voor een geweldscultuur, dat zij op hun beurt bereid zijn zelf geweld tegen anderen te gebruiken, mocht de gelegenheid zich aandienen.

23. Wat is het dan, zo begint de wereld zich af te vragen, dat u heeft behoed voor een geestelijke aantasting van deze aard? Waar heeft u de kracht gevonden om uw hart te bevrijden van wraakgevoelens en om degenen die deelgenomen hebben aan uw mishandeling met grootmoedigheid tegemoet te treden? Hoe komt het dat u, na meer dan een eeuw van aanhoudende vervolging – en de berekenende poging tot genocide van de afgelopen 25 jaar – nog steeds zo’n zelfverzekerde beheersing hebt behouden over uw morele doelstelling, alsook een blijvende liefde voor het land waarin u zo enorm hebt geleden? De weergaloze woorden van Bahá’u’lláh leveren het antwoord:

24. Ieder vuur kan geblust worden, behalve het vuur van de Liefde van God dat zichtbaar en brandend is in de harten. Iedere machtige boom zal door stormachtige winden worden ontworteld, behalve de bomen van de goddelijke boomgaard, en iedere lamp wordt gedoofd behalve de lamp van de Zaak van God, die schijnt in het hart van de wereld. De wind zal haar helderheid doen toenemen, en ze zal nimmer worden gedoofd.

25. Dit is het antwoord dat de geschiedenis zal geven aan hen die navraag doen naar uw geheim. Uw levens zijn de vruchten van die goddelijke boomgaard, het handwerk van het scheppende Woord waaraan u uw hart hebt overgegeven. “O Welbeminden! Het tabernakel van eenheid is opgericht; beschouw elkander niet als vreemden. Gij zijt de vruchten van één boom en de bladeren van één tak.” “…liefde is licht, op welke plaats ze ook verblijft; en haat is duisternis, waar die zich ook heeft genesteld.” “Mocht de mens de grootheid van zijn rang en de verhevenheid van zijn lotsbestemming op waarde schatten, dan zou hij niets anders dan een rechtschapen karakter, zuivere daden en een betamelijk en prijzenswaardig gedrag tentoonspreiden.” “In dit tijdperk moeten allen zich vastklampen aan al hetgeen de verbetering van de wereld en de bevordering van kennis onder haar volkeren tot gevolg heeft.” “… de tong is bestemd om van het goede te gewagen, bezoedel haar niet met onbetamelijke taal.” “Vrouwen en mannen zijn in Gods ogen gelijkwaardig en zullen dit altijd blijven.” “Een kleine mate van kuisheid is groter dan honderdduizend jaar aanbidding en een zee van kennis.” “Wij hebben allen de verplichting opgelegd zich bezig te houden met ambachten en handel en hebben dit bestempeld als een daad van aanbidding.” “Betrouwbaarheid is de grootste aller deuren en leidt naar rust en veiligheid voor de mensen van de wereld.” “Kennis is de oorzaak van verheffing en vooruitgang. Ze stelt de mens in staat om boven de stoffelijke wereld uit te stijgen naar de rijken daarboven en leidt hem vanuit de duisternis naar het licht. Ze is de verlosser en de schenker van leven. Ze schenkt de levende wateren van onsterfelijkheid en verschaft hemels voedsel.”

26. U bent allemaal, van jongs af aan, bekend met de aansporing van ´Abdu´l-Bahá, die deze idealen zo prachtig samenvat: “Een bahá’í te zijn betekent de belichaming te zijn van alle menselijke volmaaktheden.”

27. De geest van vindingrijkheid en praktisch vernuft die u aan de dag legt biedt ook de gekwelde harten van uw medegelovigen in andere landen veel troost. Toen uw kinderen vanwege hun geloofsovertuiging de toegang tot de scholen werd ontzegd, hebt u klaslokalen in uw woningen ingericht. Afgestudeerden van de instelling die u hebt opgericht om te voldoen aan de noden van universiteitsstudenten, aan wie het onderwijs ook wordt ontzegd, blinken nu uit op vooraanstaande universiteiten in andere landen waar hun getuigschriften van harte worden geaccepteerd. Zo God het wil is de dag niet ver dat het voor duizenden andere bahá’í-jongeren, die nu zo wreed achtergesteld worden, mogelijk zal zijn om hun talenten te ontplooien. Het offervaardige schenken van bijdragen vanuit bescheiden inkomens bewijst niet alleen voldoende te zijn om te verzekeren dat leden van de gemeenschap niet in kommervolle omstandigheden geraken, maar brengt ook fondsen op voor algemene activiteiten. Onder de moeilijkste omstandigheden houdt een bruisend gemeenschapsleven stand, met de veel grotere intensiteit die alleen uit beproevingen kan voortkomen.

28. Al meer dan een eeuw heeft deze geest vrucht gedragen, zowel in Iran als in de rest van de wereld. Er is tegenwoordig geen landstreek op de planeet te vinden waar de talenten van de Iraanse bahá’ís niet een geweldige bijdrage hebben geleverd aan de uitbreiding van het onderrichtswerk en de vestiging en consolidatie van de instituten van Geloof. Evenmin is het effect ervan beperkt gebleven tot het geestelijk leven van het Geloof. Het zou moeilijk zijn enig beroep, enig terrein van wetenschap of de kunsten voor te stellen waar de Iraanse bahá’ís, in het bijzonder de jongeren, niet krachtig het ideaal van uitmuntendheid, dat zo vaak door ‘Abdu’l-Bahá werd herhaald, zichtbaar maken. Zulke kwaliteiten komen niet van de ene op de andere dag bij een volk naar boven, en ook zijn ze geen product van alleen de menselijke wil. Nu kan in het leven en in het werk van de Perzische pioniers overal ter wereld de vrucht worden herkend van de leercultuur en de zelfdiscipline waarin zij en hun ouders zo liefdevol in hun geboorteland werden grootgebracht.

29. Voor elke eerlijke waarnemer bent u het levende bewijs dat het geloof in God en het vertrouwen in maatschappelijke vooruitgang volstrekt met elkaar verenigbaar zijn; dat wetenschap en religie twee onscheidbare en wederkerige kennissystemen zijn die de vooruitgang van de beschaving aandrijven. U begint reeds te zien dat vele moslims in uw kennissenkring zich hiervan bewust worden. Deze vrienden en buren, die er met recht aanspraak op kunnen maken “een volk” te zijn “dat oproept tot goedheid”, hebben met ontzetting moeten toezien hoe diegenen, van wie zij weten dat zij zich aan geen enkele misdaad schuldig hebben gemaakt, werden belasterd en aangevallen zonder verhaal op wettelijke bescherming. Zij zijn, misschien zelfs meer dan uzelf, gevoelig voor de geest van moed en fatsoen die u bij deze beproevingen hebt getoond. En zij beginnen zich ook bewust te worden van de ware aard van hen die, door u te mishandelen, de eer besmeuren van de islam, in welks naam zulke misdaden worden begaan. Al bent u nog niet fysiek bevrijd, u begint eindelijk aanvaard te worden als een eerbiedwaardig en waardevol deel van het Iraanse volk. De dag ligt in het verschiet dat uw medeburgers de bijdrage die u bij de herovering van Iran van haar rechtmatige plaats onder de volkeren der wereld bent voorbestemd te leveren, zullen erkennen en waarderen.

*

30. Regerende elites kunnen geen ernstiger vergissing begaan dan te denken dat de macht die zij zichzelf hebben toegeëigend hun een blijvend bolwerk biedt tegen de meedogenloze getijden van historische verandering. Vandaag de dag beuken deze getijden, in Iran zoals overal elders in de wereld, met hardnekkige drang en onstuimige kracht. Ze staan niet slechts aan de deur van het huis, maar komen onbedwingbaar door zijn vloeren omhoog. Ze kunnen niet worden afgewend. Ze zullen niet worden ontkend.

31. Dit is de werkelijke reden waarom Bahá’u’lláh zo vreselijk werd tegengewerkt door de geestelijkheid en de leiders die in Hem – terecht, zij het heel vaag – de Stem herkenden van een komende samenleving van gerechtigheid en verlichting, waarin zij zelf geen plaats meer zouden hebben. Ook moet er bij u geen enkele twijfel over bestaan dat het deze zelfde angst is die de opeenvolgende golven van vervolging, die u al zo lang verdraagt, opwekt. Zij die de Zaak van Bahá’u’lláh oprecht onderzoeken zullen zonder aarzeling erkennen dat de bahá’í-gemeenschap een creatieve minderheid vormt die de belichaming is van de toekomstvisie van haar Stichter en van Zijn onversaagde Wil om die te bereiken. Door uw liefde, uw offers, uw dienstbaarheid en zelfs uw levens, hebt u bewezen de ware bevorderaars te zijn van de vooruitgang van uw geliefde geboorteland waarover ‘Abdu’l-Bahá het volgende schreef:

32. De horizon van Perzië is verlicht door het licht van de hemelse Bol. Eerlang zal de Dagster van het verheven rijk zo helder schijnen dat het dat land tot etherische hoogten zal verheffen en het zijn luister over de gehele aarde zal doen uitstorten. De onvergankelijke glorie van voorbije generaties zal eens te meer zichtbaar zijn, dusdanig dat het de ogen zal verblinden en verbijsteren…

33. Iran zal een brandpunt van goddelijke pracht worden. Haar duistere bodem zal oplichten en haar land zal luisterrijk schijnen. Hoewel nu zonder naam of faam, zal ze vermaard worden in de gehele wereld; hoewel nu van alles verstoken, zal ze haar hoogste verlangens en streven vervullen; hoewel nu berooid en wanhopig, zal ze overvloedige gunsten ontvangen, aanzien verwerven en blijvende eer verkrijgen.

34. Telkens wanneer wij de heilige Graftomben bezoeken neemt u een belangrijke plaats in ons hart en onze gebeden in. Uw lange nacht zal ten einde komen en u zult de vreugde proeven om met eigen ogen het machtige bouwwerk te aanschouwen dat door uw offers is opgetrokken..

[Getekend: Het Universele Huis van Gerechtigheid]